is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel Ringenhof
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Kasteel Ringenhof: kasteel
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Kasteel Ringenhof: kasteeldomein
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel Ringenhof
Deze vaststelling was geldig van tot
Laat-classicistisch kasteeltje met Palladiaanse inslag, nabij de Nete, ter plaatse van een ouder "Hof" (zie Ferraris). Ingeplant in het zuiden van een afgepaald en omgracht, doch verwaarloosd park, eertijds naar Frans model, heden overwegend in gebruik als weiland; conciërgewoning en sterk vervallen oranjerie ten noordwesten. Vanaf de steenweg toegankelijk via een gekasseide dreef met ijzeren hek.
Volgens A. Lens opgetrokken door de familie Berckmans - Van den Brande in midden 19de eeuw. Bezoek werd niet toegelaten.
Gekasseide toegang met ijzeren hek, bewaakt door vier bronzen (?) honden. Leegstaand kasteel op rechthoekige plattegrond, omgeven door vijvers. Bepleisterde en beschilderde constructie van twee bouwlagen onder plat dak. Gevels horizontaal geritmeerd door omlopende waterlijsten, een geprofileerde architraaf en kroonlijst. Overwegend rechthoekige vensters in geprofileerde omlijsting.
Zuidgevel van vijf traveeën, gemarkeerd door een bordes en een gevelhoge centrale portiek van drie traveeën, met kolossale Dorische zuilen; op de bovenverdieping rondboogvensters in geprofileerde omlijsting met ijzeren balkonleuning op gegroefde consooltjes; vensters der zijtravee onder driehoekig fronton.
Noordgevel (parkzijde) geritmeerd door gevelhoge vlakke pilasters. Centraal licht deurrisaliet met rechthoekige deur in geprofileerde omlijsting tussen pilasters. Hogerop drieledig deurvenster met balkon en bekronend driehoekig fronton.
Oostelijke en westelijke zijgevels van drie traveeën met mezzaninoverdieping. Oranjerie met deels bewaarde bakstenen omheiningsmuur: merkwaardig kwartcirkelvormig bakstenen gebouw onder zadeldak (bitumen). Aan zuidzijde: Ionische zuilen van arduin en beglazing met grote ijzeren roedeverdeling.
Conciërgewoning: mogelijk aangepast diephuis van drie traveeën met classicistische kenmerken, onder kunstleien zadeldak. Gecementeerde zuidgevel van drie traveeën onder driehoekig fronton met halfronde oculus. Overigens hoge rechthoekige muuropeningen in verdiepte gevelvlakken.
Verder in het park: bakstenen dienstgebouwen zonder noemenswaardigheden.
Bron: KENNES H. & WYLLEMAN L. 1990: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Mechelen, Kanton Lier, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 13n1, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Het huidige Ringenhof evolueerde vanuit een omwalde hoeve die vermoedelijk, net zoals de nabijgelegen Waterschranshoeve, als laatmiddeleeuwse schans werd opgetrokken. In 1757 wordt het vernoemd als buitenverblijf van de Lierse brouwer Petrus Franciscus Bogaerts. Het goed wordt bij de opmaak van het Primitief kadaster in 1827 omschreven als een huis met bijgebouwen, lusttuin en lustwater en twee moestuinen. Auguste Berckmans (1803-1865), telg uit een rijke handelsfamilie en erfgenaam van een groot fortuin, start rond 1838 met de omvorming van het buitenverblijf tot een landgoed dat zijn sociale status moet weerspiegelen. Rond dezelfde periode laat zijn broer Louis in Heist-op-den-Berg het kasteel ten Bos optrekken. Louis Berckmans (1801-1883), dokter in de geneeskunde en botanicus, zou zowel het kasteel als het park eigenhandig ontworpen hebben. Of Auguste Berckmans ook zelf verantwoordelijk was voor het ontwerp van het Ringenhof is niet bekend. Mogelijk was architect Ferdinand Berckmans, die op dat moment de torenrestauratie van de Sint-Gummaruskerk begeleide, betrokken bij de bouwplannen.
De heraanleg van het domein start in 1838 met de sloop van de oude en bouw van een nieuwe kasteelhoeve. De Atlas der Buurtwegen van 1841 geeft nog de toestand kort voor de start van de werken weer met het omwalde lusthof, twee hoeves ten westen en een hoeve en schuur ten oosten. Twee voetwegen doorkruisen op dat moment nog het huidige park. In de periode 1842-1845 worden twee toegangspaviljoenen en een nieuwe oprijlaan vanaf de Mechelsesteenweg aangelegd. In 1848 verrijzen de tropische serre en de Zwitserse chalet in de uiterste hoeken van het recent uitgebreide terrein. Datzelfde jaar wordt de Ouderijstraat verlegd om in een brede bocht zowel de Nete, het koetshuis als het nieuwe kasteel in beeld te brengen. Na de sloop van het oude hof en gedeeltelijk dempen van de walgracht wordt het nieuwe landhuis opgetrokken. Het koetshuis met paardenstal, opgevat als een Griekse tempel met fronton en Dorische pilasters, wordt kadastraal geregistreerd in 1849. De uitbreiding van de tropische serre met muurserres, de hovenierswoning en de L-vormige uitbreiding van de Zwitserse chalet werden pas in 1893 kadastraal geregistreerd, maar wellicht op verschillende tijdstippen gerealiseerd.
De gebouwen op het domein zijn in een veelheid van architectuurstijlen uitgevoerd, variërend van laatclassicisme over empire tot vroege neogotiek. Voor de bijgebouwen werd vermoedelijk inspiratie geput uit het architectuuralbum “Verzameling der merkwaardigste gebouwen in het Koningrijk der Nederlanden” van Pierre Jacques Goetghebuer. Zo vertonen de octogonale toegangspaviljoenen (1842-1845) overeenkomsten met het paviljoen de Notelaer uit Hingene. Voor de vormgeving van de tropische serre diende mogelijk het ontwerp van Pissons in de botanische tuin bij de Gentse Baudelo-abdij of de serre in Empirestijl op het kasteeldomein Blauw Huys als voorbeeld.
De aanleg van het park verliep gefaseerd. Na het overlijden van de bouwheer in 1865, neemt zijn weduwe Marie Van den Brande-Berckmans deze taak over. De topografische kaart van 1868 geeft naast het oude hof met gracht, ook al de nieuwe bijgebouwen weer. De aanwezige parkaanleg is niet gekarteerd. Twee ongedateerde litho’s van Joseph Hoolans (1814-1872) geven een beeld van de bestaande toestand. Langs de zuidzijde bestaat de beplanting uit bomengroepen van vooral Italiaanse populier, sparren en lagere heestermassieven. De oprijlaan is vaag weergegeven als een dreef met zuilvormige bomen. Het zicht op de noordzijde toont een landschappelijk aangelegd park met gevarieerde beplanting. Langs de vijveroevers en op een fors opgehoogd eiland met tuinbrug staan sparren en een cipres.
De parkaanleg wordt voor de eerste maal gekarteerd op de topografische kaart van 1884. Het park met omgevende bomenrand heeft een nieuw slingerend padenpatroon, met inbegrip van de toegangsweg die van aan de Mechelsesteenweg naar de Zwitserse chalet en het kasteel met koetshuis loopt. Rondom het kasteel staan nieuwe waterpartijen en een tuinbrug afgebeeld en de tropische serretuin blijkt uitgebreid. Vanaf de noordgevel van het landhuis wordt er aan de centrale noord-zuid as een ganzenvoet toegevoegd met een westelijk zijzicht door de vallei en een oostelijk zijzicht gericht op het torentje van de Zwitserse chalet. Haaks op de centrale zichtas loopt een dwarsas met zicht op het eendenhuis ten westen en op de vroegere toegang aan de Ouderijstraat ten oosten.
In 1896 koopt de Antwerpse familie Lowet-Van Melsen het Ringenhof en neemt het als zomerverblijf in gebruik. Zij laten de veepoel ten zuiden van het kasteel tot spiegelvijver vergroten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog lopen het domein en de gebouwen schade op. Dochter Martha Lowet laat na afloop de oorlogsschade herstellen en voert een aantal wijzigingen in het park door. De voetweg door het park wordt afgeschaft, de vijver vergroot, een aantal nieuwe follies opgetrokken en bij de heropgebouwde kasteelhoeve wordt een nieuwe omvangrijke moestuin aangelegd. Deze wijzigingen zijn zichtbaar op de topografische kaart uit 1929 die ook duidelijk het nieuw aangeplante lindenprieel afbeeld. Dit prieel werd ingepast op het snijpunt van twee perspectiefassen gericht op het Zwitserse chalet en de grote moestuin.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt het domein opnieuw bezet. Als onderdeel van de KW-linie wordt tegen de westgrens van het domein een kleine telefoon- of connectiebunker gebouwd. In 1960 komt het Ringenhof leeg te staan, de twee toegangspaviljoenen worden bij de verbreding van de Mechelsesteenweg gesloopt. Bij het rechttrekken en verbreden van de Nete tussen 1961 en 1965 wordt ook het koetshuis afgebroken. Circa 1970 wordt het oostelijk deel van het park verkaveld. In 1992 vernield een storm de tropische serre.
In de jaren 1990 krijgt het domein nieuwe eigenaars die voor de restauratie van het park en de aanwezige tuinfolly’s vanaf 1997 beroep doen op landschapsarchitect Eric Dhont. Daarbij wordt de omgeving van het kasteel en de voortuin met de spiegelvijver heraangelegd en beplant. De adviezen van Jelena De Belder-Kovacic van het arboretum van Kalmthout met betrekking tot de plantkeuze, verklaren de aanwezige toverhazelaars en rododendron- en azaleacollectie. Op het einde van de centrale zichtas plant men een labyrint van bosazalea (Rododendron luteum) aan, waarin later een vaste plantenborder naar ontwerp van de Nederlandse landschapsarchitect Piet Oudolf ingepast wordt. Bij het Zwitserse chalet wordt een nieuwe tuinkamer met bloemenborders tussen golvend gesnoeide taxushagen aangelegd.
In 1999 wordt het domein westwaarts uitgebreid met de aankoop van een hoeve, daarmee is het Ringenhof opnieuw in bezit van een kasteelhoeve. In de bijhorende zes hectaren weiland plant men bomengroepen van onder meer bruine beuk, varenbeuk, wintereik, krimlinde en mammoetboom aan.
Heden een landgoed van circa 17 ha met landhuis, bijgebouwen, kasteelhoeve, ommuurde moestuin, park en weides. Het park heeft langs elke zijde een toegang afgesloten met hekkens tussen natuurstenen hekpijlers.
De hovenierswoning, soms ook als conciërgewoning of boswachterswoning aangeduid, dateert van na 1849. Bij de woning ligt een deels ommuurde, deels omhaagde tuin. Een smalle beukendreef scheidt deze zone van de Hortensiatuin.
In het park bleven verschillende follies bewaard: een theepaviljoen, een Zwitserse chalet uit de jaren 1840, een pagode als duiventil/eendenhuis, een hondenhok in neormomaanse stijl, een neogotische torenruïne met trap tussen cementrustieke muren bovenop de ijskelder, een kegelbaan afgeboord met arduinen restanten van een 17de-eeuwse poort en een neoclassicistische boogbrug. Het houten theepaviljoen met polychroom glas en zinken dak werd tijdens het interbellum ingebracht of vernieuwd op een oudere fundering die is samengesteld met materiaal van het oude hof.
Van de kwartcirkelvormige tropische serre, oorspronkelijk met grote ijzeren roedeverdeling en beglazing tussen Ionische zuilen in gecementeerd metselwerk onder zadeldak, rest slechts een ruïne. De oostelijke muurserre werd recent vernieuwd. De noordelijke serre is verdwenen. Ten zuidwesten ligt een bomenweide beplant met monumentale bomen uit de eerste fase van de 19de-eeuwse parkaanleg. Naast bomengroepen van bruine beuken en zomereiken, staan er ook tot solitaire reuzen uitgegroeide gewone plataan, Amerikaanse eik en suikeresdoorn.
In de vijver uit het midden van de 19de eeuw en vergroot tijdens het interbellum liggen twee eilanden. Het kleinste met een oever afgeboord met rotsen en boomstobbe in cementrustiek is na het verdwijnen van de oorspronkelijke tuinbrug niet meer toegankelijk. Het grote eiland is bereikbaar via een tuinbrug en bestaat in feite uit twee eilanden verbonden met een rotsbrug en voorzien van een kaaimuur, borstwering en kaaitrap in veldsteenparement en cementrustiek.
Om de belevingswaarde van het park te verhogen werd midden 19de eeuw het reliëf gewijzigd door de aanleg van een kunstmatige vallei en langgerekte heuvel. Deze kunstmatige heuvel is beplant met een mengeling van gewone beuk, bruine beuk, varenbeuk en haagbeuk. Het prieel van elf lindes rond een in smeed- en gietijzer uitgevoerd trellis dateert vermoedelijk uit het interbellum.
Het bomenbestand van het Ringenhof bestaat uit aanplantingen uit de late 18de eeuw, midden 19de eeuw, het interbellum en na 1996. Rondom het landhuis staan in groep aangeplante moerascipressen en suikeresdoorns, zomereiken, gewone es en monumentale taxussen uit de 19de- en vroeg 20ste-eeuws. In de zone langs de historische westgrens staat een gemengde aanplant van zomereik, boswilg, winterlinde, Krimlinde, witte abeel, grauwe abeel, bruine beuk, gewone plataan, pluimes, tamme kastanje, ruwe berk, Spaanse eik, zilveresdoorn, kustmammoetboom, schijnacacia, Amerikaanse eik en Japanse storaxboom en verderop een beeldbepalende solitaire atlasceder. Het Kegelbos is samengesteld uit zomereik, tamme kastanje, Europese hopbeuk en goudbladige treurbeuk. Langs de oostelijke parkgrens werd de bestaande beplanting in 1997 aangevuld met Amerikaanse persimoen, twee mammoetbomen, vijf Westerse hemlocksparren en een rij zuileiken achter de tropische serre. Verder noordwaarts groeien bruine beuken gemengd met Californische cipressen. Ten zuiden van de Zwitserse chalet sluit een rij oudere paardenkastanjes het park af. Een hakhoutwal van zomereik en zwarte els markeert de zuidgrens van het park.
De moestuin uit de interbellumperiode die in de jaren 1970 in gras werd gelegd, is na de restauratie opnieuw in vier vakken ingedeeld en werd deels als rozentuin, deels als boomgaard en deels als bloementuin ingericht. In de rozentuin en boomgaard werden oude maaswerkfragmenten van de Lierse Sint-Gummaruskerk geïncorporeerd.