omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Landhuis Hof ter Logien
Deze vaststelling is geldig sinds
In 1705 tot 'huis van plaisantie' verbouwde hoeve omgeven door landgoed van circa 14 hectare, omvattende een gedeeltelijk ommuurde moes- en fruittuin en een een park in landschappelijke stijl met een als 'rivier' opgevatte waterpartij, aangelegd in verschillende fasen tussen 1851 en 1889; bijgebouwen uit 1867 naar ontwerp van architect Joseph Schadde.
Van pachthoeve tot 'speelhuys'
De hoeve aan de oostrand van het gehucht Ossel, die volgens A. Wauters ten onrechte vereenzelvigd wordt met het aanpalende, in een cijnsboek van 1615 vermelde 'Hof ter Logien', werd in 1705 aangekocht door Josse-Hubert van de Vyvere, meier van Brussegem. Hij bouwde de woonvleugel om tot een kasteelachtig 'huis van plaisantie', ongeveer in zijn huidige vorm, met een souterrain en de hoofdverdieping als bel-etage onder een leien mansardedak met talrijke dakkapellen en een dakruiter. Het baksteenmetselwerk was oorspronkelijk wellicht bepleisterd. De losstaande poort- en duiventoren, 30 m ten westen van het kasteel – een elegante constructie met een verdieping, steunberen en een op een zeshoekig, peperbusachtig torentje uitlopend tentdak – zou eveneens uit het begin van de 18de eeuw dateren, maar wordt kadastraal pas ingetekend in 1867. Van de Vyvere legde ten noorden van zijn kasteel een lusttuin aan en in 1738 een 170 m lange, rechte dreef naar het kerkplein van Ossel. In een verkoopakte van 1754 werd het kasteel omschreven als een riant, modern en goed gebouwd 'speelhuys' met remises, stallen, schuur en andere gebouwen, omringd door een mooie tuin met 'bosquets', terrassen, een vijver, opspuitende fonteinen, een boomgaard en dreven. De koper is Philippe de Pape de Waerbeeck, die het op zijn beurt in 1764 aan baron van Haren zal verkopen. Op een bijbehorend perceelsplan dat in het kasteel van Ossel wordt bewaard, wordt het landgoed, circa vijf bunders, voor het eerst afgebeeld. De dreef naar de kerk wordt hierop figuratief weergegeven en het lijdt geen twijfel dat de twee Hollandse linden (Tilia x europaea) langs weerszijden van het poortgebouw relicten zijn van de oorspronkelijke beplanting. Gezaghebbende auteurs uit de vroege 18de eeuw bevelen de "tillot de Hollande" aan als de ideale laanboom en wellicht had van de Vyvere deze raad ter harte genomen.
In 1764 werd het domein van Ossel aangekocht door baron Willem van Haren t'Hans (°1710-†1768), uit Friesland afkomstig, een bevlogen dichter (in de trant van "Woest Batavia"), auteur van een epos in alexandrijnen rond Friso, de legendarische eerste koning en wetgever van de Friezen etc.), diplomaat, politicus, bewonderaar van Voltaire, die hem op zijn beurt vereerde met een 'Épitre à Mr van Haren' ("La grandeur d'un Batave est de vivre sans maître"...)... Van Haren wijzigde het interieur en voegde een stal voor zes paarden en een 'laiterie' toe. Achtervolgd door schuldeisers, verkocht hij het landgoed in 1767 en pleegde het jaar daarop zelfmoord door vergif in te nemen.
Enkele verkopen en tien jaar later werd het kasteeldomein van Ossel eigendom van François de Nachtegael, advocaat bij de Soevereine Raad van Brabant. Op de Ferrariskaart (1771-1775), die het perceelsplan van 1754 grotendeels bevestigt en detailleert, wordt het landgoed als volgt uitgebeeld: drie losstaande gebouwen (het meest noordelijke is het kasteel) aan de zuidrand van een parterretuin van bijna 20 are, met een padenkruis en een rond bekken met opspuitende fontein in de rotonde op het kruispunt; de tuin werd in het noorden begrensd door een 'bosquet', in het oosten door een boomgaard met drie kleine, rechthoekige waterpartijen. De Nachtegael had een tuinman in dienst, die hij tien stuivers per dag betaalde en die in de marge van het landgoed kon beschikken over een huisje en een kleine moestuin. Ossel, toen per koets nog op anderhalf uur van Brussel, werd uitsluitend als zomerverblijf gebruikt.
De door Sablon in 1821 uitgetekende Primitieve kadasterkaart sluit aan bij de Ferrariskaart. Prosper de Nachtegael, zoon van voorgaande en eigenaar sinds 1820, wordt in de Primitieve kadastrale legger als eigenaar vermeld. Hij was ontvanger bij de administratie van financiën, woonde te Vilvoorde en gebruikte Ossel eveneens als buitenverblijf. Het landgoed, dat de kern vormde van meer dan 18 hectare grondbezit, omvatte de drie losstaande gebouwen (verenigd in perceel nr. 65), een 'lusthof ' van 1,5 hectare (nr. 66) en – langs de westrand – twee percelen moestuin (nrs. 63 en 64). De hoofdingang van het domein bevond zich dus tussen de twee moestuinpercelen aan de westrand, aan het uiteinde van de in 1738 aangelegde dreef naar de kerk. Deze oprijlaan wordt als een afzonderlijk perceel (nr. 37) weergegeven. Het lusttuinperceel omvat ook de zone ten oosten van het kasteel, waar zich volgens de Ferrariskaart vijvers en fruitbomen bevonden en het kadaster maakt geen gewag van vijvers. Een op het kasteel van Ossel bewaarde plattegrond, die vermoedelijk in dezelfde periode werd opgemaakt, toont nochtans twee rechthoekige vijvers – een grote en een drooggevallen kleine vijver – omringd door diverse fruitboomplantsoenen. Deze zone werd langs de noordzijde begrensd door een lindedreef ('allée des tilleuls'), langs de zuidzijde door de Poverstraat, die op dat punt een stompe hoek beschrijft.
Schadde
In 1851 stond Prosper de Nachtegael het domein van Ossel voor een lijfrente van 670 frank per jaar af aan zijn neef, Victor Anne, die het al enkele jaren huurde. Voor de houtwaarde van de bomen op het domein werd daar nog 8.045 frank aan toegevoegd. De nieuwe eigenaar, advocaat bij het Hof van Beroep te Brussel en vanaf 1871 'Anne de Molina', liet het interieur moderniseren; de nieuwe schouwen, plafonds etc. werden ontworpen door architect-archeoloog Joseph Schadde, 'architecte des châteaux' bij uitstek. Ten zuidwesten van het kasteel werd in 1867 het huidige neoclassicistische koetshuis-stallencomplex opgetrokken en het oude koetshuis, dat ten zuidoosten van het kasteel lag, werd enkele jaren later gesloopt.
Ook de omgeving werd aangepakt. In 1858 werd de openbare weg, die dwars (noord-zuid) op de lindedreef van 1738 langs het poortgebouw liep en de tuinen scheidde van de beboste percelen (beukenbos) langs weerszijden van de dreef, bij het park ingelijfd. Privatisering van openbare domein om parken aan te leggen of te vergroten was in de 19de eeuw een courante praktijk en dit is veeleer een bescheiden voorbeeld, niet te vergelijken met bijvoorbeeld het kasteeldomein van Huizingen, waar tramtycoon Vaucamps (ook burgemeester en senator) rond 1880 twintig huizen liet afbreken en een belangrijke lokale verbindingsweg inpalmde. De stafkaart van 1864 toont een landschappelijk park van bijna 8 hectare, dat zich tot aan het kerkplein uitstrekt. De hoofdtoegang werd verlegd naar de Poverstraat, ten zuidoosten van het kasteel, waar in 1863 een in 'La Fonderie' te Molenbeek vervaardigd poorthek werd geplaatst. Maar de rechte dreef van 1738, ondertussen met groene beuken beplant, bleef bewaard; hij werd rond 1895 naar de zuidwestpunt van het park afgeleid en bij zijn vertrekpunt aan de Poverstraat kwam een tweede poorthek. In 1878 werd aan de zuidzijde van het kasteel een met spiegelbogen van blauwe hardsteen afgezoomd bekken met fontein geplaatst, als kern van een 'Franse parterre'.
Fruit
Victor Anne doekte het oude moestuin-boomgaardcomplex langs de Poverstraat ten oosten van het kasteel op en legde de huidige moes- en fruittuin aan in de noordoostelijke hoek van het domein, die al op de stafkaart van 1864 wordt afgebeeld. Deze tuin (perceel 57f ), 40 are groot en in beperkte mate nog steeds in gebruik, wordt langs de noordzijde afgeschermd door een 3 m hoge bakstenen muur, die ooit als 'fruitmuur' fungeerde en aansluit bij een hoveniershuisje. Er werd ook een losstaande serre (perceel 57e) gebouwd, waarvan enkel de funderingen bewaard zijn. Een zwaar beschadigde plattegrond met talrijke doorhalingen, correcties en aanvullingen – ongetwijfeld van de hand van Victor Anne – geeft een idee van de nu onvoorstelbare diversiteit aan fruitsoorten en -variëteiten die langs de bedden van de moestuin stonden – appels (Rambour blanc, verschillende variëteiten Pigeonnet, Reinette du Canada, Pépin d'or...), kersen, morellen, pruimen, perziken (Grosse Mignonne, Brugnon noir...), abrikozen, druiven... en vooral peren (Comte de Flandre, Joséphine de Malines, diverse Beurré [Clargeau, Sterckmans, William, d'Amanlis...], Docteur Lentier, Henriette Bouvier, Suzette de Bavay, Fondante des Bois, Graslin, Prince Napoléon, Saint-Germain, Urbaniste...) – een rijkdom waarvan pomologen alleen nog maar kunnen dromen en die wellicht de toenmalige fruitaanplantingen rond het veel belangrijkere kasteel van Gaasbeek, het 'Vlaamse Pierrefonds', overtreft. Tussen nut en sier heerste zoals gebruikelijk geen absolute scheiding. Op een papierstrook, die op dezelfde linnen drager werd vastgekleefd, worden ook de fruitaanplantingen in de onmiddellijke omgeving van het kasteel en in de 'lusthof' ("massifs d'arbres fruitiers dans le jardin d'agrément") in kaart gebracht.
Keilig en de piqueurs
De 'lusthof' kon dankzij diverse grondaankopen rond 1880 tot circa 14 hectare worden uitgebreid. Diverse aantekeningen en twee kwitanties uit het kasteelarchief getuigen ervan dat de uiteindelijke vormgeving, de ingenieuze afwisseling van gazons, massieven en 'clumps', tot op zekere hoogte werd bepaald door één van de boegbeelden van de toenmalige Belgische landschapsarchitectuur, Edouard Keilig (1827-1895). Hij was onder meer bekend van het aanlegplan voor het Terkamerenbos (1862) en het stadspark van Antwerpen (1867). In 1882-1883 werkte hij ook voor de familie d'Ursel te Hingene. In opdracht van Leopold II ontwierp hij in 1885-1889 de Vossemvijver in het Park van Tervuren en de Tervurenlaan. Hij behoort samen met Louis Fuchs, eveneens van Duitse origine, tot de meest succesrijke landschapsarchitecten van België tijdens de tweede helft van de 19de eeuw. Uit de documenten bewaard in het kasteel van Ossel kan niet worden afgeleid in welke mate Keiligs interventies beslissend waren, maar dankzij de 'lectuur' van de huidige toestand, inclusief de 'dendrochronologie' van de parkbomen, en (met de nodige achterdocht) de vergelijking van de stafkaarten van 1864, 1892, 1909 en 1930, komen we toch wat verder.
Volgens Annes aantekeningen zou Keiligs eerste bezoek op 6 april 1870 hebben plaatsgevonden. Keilig was toen vergezeld van 'piqueurs', arbeiders die volgens zijn aanwijzingen de paaltjes of 'piquets' moesten aanbrengen waarmee de plaats van de aan te planten bomen en struiken werd aangegeven. Er zijn geen plannen of schetsen bewaard en wellicht zijn die er ook nooit geweest. Landschapsarchitecten werkten niet altijd met een 'masterplan'. Hun interventies bestonden niet zelden uit een stroom van adviezen, die ter plekke werden geformuleerd én uitgevoerd. Op een foto uit die periode wordt getoond hoe een 'gepikeerd' landschap er kon uitzien. Het bezoek werd bovendien voorafgegaan door kleine 'huistaken' die aan de eigenaar werden opgelegd ("couper arbres près de la vieille écurie, ôter tuyas [thuja] sur la grande montagne, couper peupliers d'Italie ou sapin sur la petite montagne..."), wat laat vermoeden dat het terrein Keilig niet helemaal onbekend was. In het voorjaar 1871 bezoekt hij het nog twee keer, en nogmaals twee keer in het voorjaar 1872, wat de eigenaar telkens 25 tot 30 frank kostte en een hele dag in beslag nam.
Keilig is niet tabula rasa begonnen en ook onder de Nachtegael was er een substantiële beplanting aanwezig. Enkele tamme kastanjes (Castanea sativa) op de oostflank van het park en zomereiken (Quercus robur) gaan, samen met de voormelde linden bij het poortgebouw, wellicht terug tot de late 18de eeuw. Ook vóór de komst van Keilig had Anne niet stilgezeten. De grote en de kleine heuvel, waarvan in de aantekening sprake is, liggen ten oosten van het kasteel. Ze werden ongetwijfeld opgeworpen met de uitgegraven grond van de nabijgelegen vijver. De beplanting van deze heuvels viel blijkbaar niet in Keiligs smaak en dat wijst erop dat hij ze niet zelf had ontworpen. De stafkaart van 1864 zou daarom de toestand weergeven vóór de komst van Keilig, maar niet helemaal correct wat de vijver betreft. Deze vijver ligt ten oosten van het kasteel, tegen de Poverstraat aan, en heeft de vorm van een vraagteken in spiegelbeeld, met een breed uitlopende bocht en een naar het oosten tot een kanaal versmallend gedeelte. Hij wordt pas exact weergegeven op de stafkaart van 1892.
De vormgeving van de vijver vraagt enige toelichting. Het beoogde beeld is duidelijk: een statige 'rivier' komt tevoorschijn vanachter bijvoorbeeld een struikmassief, beschrijft een 'meander' in het gezicht van het kasteel en verdwijnt in de verte (of andersom). Dit 'rivierlandschap' bestond waarschijnlijk al vóór de komst van Keilig. Imitaties van rivierlandschappen waren sinds het einde van de 18de eeuw bijzonder populair en konden zonder exorbitante uitgaven gerealiseerd worden. Een opgestuwde beek of een verbrede gracht volstond om de illusie te wekken. Een handige trompe-l'oeil, zoals een snel versmallend kanaal, kon het perspectief en het gevoel van diepte accentueren; een brugje kon dit 'bedrog' min of meer verdoezelen. Dit trucje werd ook in Ossel toegepast, want bij het begin van het rechte, smalle gedeelte van de vijver was er tot 1950 een brug, waarvan de bakstenen bruggenhoofden bewaard bleven. Verderop was er nog een tweede brugje. Een dergelijke mise-en-scène behoort niet tot het specifieke idioom van Keilig; de eigenaar kon dat evengoed bedacht hebben. Vergelijkbare schikkingen zijn bijvoorbeeld terug te vinden bij het kasteel van Kruikenburg in Ternat uit het begin van de 19de eeuw, en bij het Impdenhof te Wolvertem bijna honderd jaar later.
De rechte dreef van 1738 tussen de kerk en het poortgebouw is de enige parkweg die op de stafkaart van 1864 wordt afgebeeld. Ten noorden daarvan en min of meer evenwijdig ermee wordt het bosplantsoen als een visuele trechter geopend naar de centrale open ruimte van het park. Deze ruimte wordt in het zuiden begrensd door het kasteel en het koetshuis, in het westen en het noorden door een bosgordel met golvende zoom. De openheid wordt in de omgeving van het kasteel gebroken door twee of drie kleine massieven ('clumps'). Deze bomengroepjes komen ook voor op de latere stafkaarten en zijn nog steeds herkenbaar. Enkele bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea') langs de noordwestrand, een monumentale plataan (Platanus x hispanica) – uitzonderlijk met een zware aflegger – in de 'clump' ten noordoosten van het kasteel en een mammoetboom (Sequoiadendron giganteum) in de 'clump' ten noorden ervan, behoren vermoedelijk tot het pre-Keilig landschapspark. De mammoetboom was toen nog een nieuwigheid; hij zou in 1841 door John Bidwill in Californië zijn 'ontdekt' en in 1853 via de Britse plantenkweker James Herbert Veitch in Europa geïntroduceerd worden. Die van Ossel was dus één van de eerste importen op het Europese vasteland en is met 778 cm stamomtrek één van de dikste van België (Vergelijk met een mammoetboom met 676 cm stamomtrek bij het kasteel van De Ast te Tienen-Goetsenhoven, waarschijnlijk aangeplant rond 1865). Victor Annes belangstelling ging dus niet alleen uit naar fruitbomen. Dat blijkt ook uit de aanwezigheid van een ander curiosum, een zomereik met donkerpurper blad (Quercus robur 'Atropurpurea'), die ondanks zijn geringe afmetingen (nauwelijks 90 cm stamomtrek) vermoedelijk even oud is als de mammoetboom.
Op de stafkaart van 1892 verschijnt het park in zijn huidige vorm. Keilig had Ossel ondertussen met een tweede reeks bezoeken vereerd. Hij heeft dan het toppunt van zijn carrière bereikt en zijn tarief is meer dan verdubbeld: voor de werkbezoeken op 23 november 1887, 19 april 1888 en 9 maart 1889, die nauwelijks een halve dag in beslag namen, zal telkens 60 frank worden aangerekend. Over de aard van de interventies wordt met geen woord gerept. De uitbreiding en de definitieve vormgeving van het park zijn in 1892 voltooid. Het loopt in het noorden uit in een spievormig bosplantsoen en beslaat dan circa 14 hectare. De rechte dreef naar de kerk bleef behouden; dit geldt ook voor de landschappelijke 'vista' die er nagenoeg parallel mee loopt en de 'clumps' ten oosten en ten noorden van het kasteel. Het hele park wordt ontsloten door een net van gebogen, slingerende wegen, die doorlopen tot in het meest noordelijke punt van het park, bovenaan de helling van de Foeksenberg. Dit hoogste punt is visueel verbonden met het kasteel, circa 15 m lager. Het perspectief op het kasteel, dat tijdens een rondwandeling achter diverse bosjes verdwijnt en daarna in een gewijzigde achtergrond weer tevoorschijn komt, verandert voortdurend. Het vernieuwde park bevat nog rechtlijnige elementen, met name een lindedreef langs de westrand en een rij linden die de moestuin van het park afschermt en het pad langs de periferie van het park overschaduwt.
Besluit
Het huidige park in landschappelijke stijl van Ossel is dus naar alle waarschijnlijkheid het resultaat van minstens drie campagnes: 1° een aanleg vóór 1870 die werd uitgedokterd door een onbekende landschapsarchitect of misschien door Victor Anne zelf en waarbij de basisstructuur van het domein en het park in het bijzonder – onder meer de spreiding van de belangrijkste 'clumps' – werd vastgelegd, met in de marge een bescheiden 'rivierlandschap' met heuveltjes; 2° een interventie door Keilig rond 1870, waarvan de reikwijdte moeilijk kan worden ingeschat, maar die wellicht vooral de heraankleding beoogde; 3° een tweede interventie of reeks van interventies in 1887-1889, waarbij de uitbreiding tot in het meest noordelijke en hoogste punt van het domein werd voltooid. Plannen of schetsen zijn er vermoedelijk niet bij te pas gekomen. Op twee brugjes na, is er van priëlen, paviljoenen, follies of andere artefacten nooit sprake geweest.
Een groot aantal bomen – onder meer een tweede mammoetboom, de lindedreef langs de westrand en de linderij langs de moestuin, een zuilvormige zomereik (Quercus robur 'Fastigiata'), diverse platanen (Platanus hispanica) en bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea') – werden aangeplant ten tijde van Keiligs interventies en mogelijk volgens zijn aanwijzingen. Op foto's die in 1898 werden genomen door Ernest, de oudste zoon van Victor Anne de Molina, wordt een landschap getoond dat in hoge mate overeenstemt met het huidige en waarop zelfs individuele, nog aanwezige bomen herkenbaar zijn.
Merkwaardige bomen (opname 31 augustus 2007)
Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeters weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte.
Bron: DENEEF, R., 2011. Historische tuinen en parken van Vlaanderen - Noordwestelijk Vlaams-Brabant: Affligem, Asse, Grimbergen, Kapelle-op-den-Bos, Londerzeel, Meise, Merchtem, Opwijk, Wemmel, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo; de Molina, José Anne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Landhuis Hof ter Logien
Is deel van
Ossel
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Domein van het Kasteel van Ossel [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134068 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.