erfgoedobject

Sint-Elooiskreek met Sint-Elooispolder

landschappelijk geheel
ID
135189
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135189

Beschrijving

Het gebied ligt in het noorden van de provincie Oost-Vlaanderen en de gemeente Wachtebeke. Deze kleine polder wordt begrensd door dijken die gelijk lopen met de grens met Nederland en de vroegere ‘Wachtebeke Dijk’ (nu Overslagdijk genoemd) in het zuiden. De Sint-Elooiskreek behoort tot het krekengebied van Overslag-Zuiddorpe, dat zich in het overgangsgebied bevindt tussen een groter krekengebied en Zandig Vlaanderen. De grote dekzandrug Maldegem-Stekene vormt een natuurlijke grens tussen deze gebieden. De noordelijke grens van het krekengebied Overslag-Zuiddorpe wordt gevormd door de Axelse linie, met de voormalige forten. Kenmerkend zijn de kreekrestanten waaronder de Sint-Elooiskreek en de dijken die, benadrukt door opgaande bomenrijen, opvallende lijnelementen in het landschap vormen en tevens het gebied afbakenen. Bovendien is er een duidelijk microreliëf aanwezig dat de overgang naar de zandstreek benadrukt.

Fysische geografie

Geologie en geomorfologie Het tertaire substraat bestaat uit verschillende noord-west, zuid-oost gerichte banden. De meest noordelijke band bestaat uit zand van het Lid van Ruisbroek uit het tongeriaan (overgangsperiode tussen het eoceen en het oligoceen). Ten zuiden hiervan bevindt zich zandhoudende klei behorende tot het Lid van Watervliet uit het tongeriaan. Aan de zuidelijke rand van dit gebied komt fijn zand van het Lid van Bassevelde voor uit het tongeriaan.

Tijdens de saliaanse ijstijd werden deze tertaire afzettingen ingesneden door een riviernetwerk waardoor de Vlaamse vallei ontstond. Door het onderlopen van deze vallei zijn tijdens het eemiaanse interglaciaal marine en fluviatiele sedimenten afgezet. Later in het weichseliaan werd puin aangevoerd door verwilderde rivierstelsels waardoor de paleovallei bijna volledig opgevuld was aan het begin van het boven pleni-glaciaal. Door een vermindering van de fluviatiele activiteiten vonden tijdens het einde van de laatste ijstijd, in het boven pleni-glaciaal lokale zandverstuivingen plaats. Door deze zandverstuivingen is onder meer de Dekzandrug Maldegem-Stekene ontstaan samen met verschillende kleine parallelle zandruggen in noord-west, zuid-oostelijke richting, die zichtbaar zijn als microreliëf binnen de polders. Deze jong kwartaire sedimenten vormen een pakket van meer dan twintig meter bovenop de tertiaire ondergrond. Na de vorming (838 na Christus) en uitdieping van de Westerschelde door stormvloeden kwam dit gebied vanaf de 12de eeuw onder invloed te liggen van zeeoverstromingen (2de fase van de Duinkerke III – transgressie). Door deze overstromingen zijn dunne mariene afzetlagen (minder dan 40 cm) terug te vinden boven op de kwartiare sedimenten. Het centrum van het gebied is bedekt met natte klei. Naar de buitenzijden van de Sint- Elooispolder is er een overgang naar leem, zandleem en zand terug te vinden.

Het gebied maakt deel uit van een overgangsgebied tussen de kreekgebieden in het noorden en de dekzandgebieden in het zuiden. Er zijn landschappelijke kenmerken terug te vinden die zowel typerend zijn voor het noordelijke krekengebied als voor het zuidelijke dekzandgebied. Er kan immers een afwisseling tussen depressies met dunne mariene afzettingen en kreken en hoger gelegen zuidwest-noordoost gerichte dekzandruggen onderscheiden worden. In dit gebied bevindt zich in het centrum, vlak naast de Sint-Elooiskreek ook een klein naaldbos dat zich op een zandige opduiking bevindt. Dit is een relict van een duintopografie wat wijst op het verleden van dit gebied als deel van het dekzandlandschap. De scherpe overgang tussen dergelijke stuifzandkop en kreek is redelijk uniek. Ongetwijfeld zijn in dit gebied kwelinvloeden aanwezig, maar door verdroging en vermesting zijn deze nauwelijks zichtbaar. Heel plaatselijk zijn er veenbodems ontwikkeld.

Fauna en flora Alle kreken kunnen beschouwd worden als belangrijk natuurgebied omdat door hun geografische ligging enkele bepalende parameters, zoals het substraat, de saliniteit van het water en de mate van verlanding, sterk kunnen variëren en dus voor unieke situaties kunnen zorgen. Zo kan een daling in de saliniteit van het water landinwaarts (van west naar oost) waargenomen worden. Deze saliniteit verandert ook met de tijd. De Sint- Elooiskreek bevat licht brak water terwijl verderop de Grote Kreek en Pereboomsgat weinig brak water, dus van een lagere saliniteit bevatten. Dit vertaalt zich naar een hoge diversiteit in de aanwezige fauna en flora in de kreekgebieden.

In de Sint-Elooiskreek bestaat ongeveer 10% van de waterfauna uit zeeorganismen die ook in licht brak water leven, 34% uit zoetwaterorganismen die ook in licht brak water voorkomen en 35% uit zoetwaterorganismen. Ook de afmetingen van de open kreken speelt een rol bij de aanwezigheid van waterfauna. Zo zijn grote vissoorten slechts aanwezig als de kreken groot genoeg zijn. In de Sint-Elooiskreek wordt echter aan recreatief hengelen gedaan waarvoor vis uitgezet wordt, wat de natuurlijke fauna verstoort. De verschillende vormen van waterlopen die tot het krekennetwerk behoren, zoals poeltjes, grachten en sloten, zorgen ook voor een verhoging in biodiversiteit. Verder is de contactzone tussen water en land een heel belangrijk ecologisch gebied, waar specifieke fauna en flora met een hoge biodiversiteit voorkomen. Deze contactzone is in de krekengebieden belangrijk, aangezien de nauwe verstrengeling van land en water resulterend in een uitgebreid net van waterkanten. Deze overgang bestaat vaak uit een gradatie van droog naar nat. Zo komen er langsheen kreken veel verschillende habitats voor in de vorm van vochtige tot zeer natte weilanden, rietkragen, drijftillanden, moerassen, ruigtes, ... Ook verlande delen van kreken vormen belangrijke habitatgebieden. Deze gebieden zijn onder meer belangrijk voor oeverorganismen, zoals amfibieën, broedvogels, en enkele ongewervelden. De polders zelf vormen een biotoop voor dieren die thuishoren in een vlak open landschap. Sommige soorten hebben typische ‘poldervormen’ (vb. polderhazen).

Ook voor de flora zijn bovenvernoemde eigenschappen van de kreekgebieden belangrijk. Langsheen de Sint-Elooiskreek komen enkele brede rietkragen met zeggevegetaties en enkele natte hooi- of weilanden. Op de stuifzandkop komt naast naaldbos ook een voedselarm grasland voor met onder meer valse salie. Een andere waardevolle ecotoop in de kreekgebieden zijn de dijken die door hun uitgesproken reliëf, oriëntatie en het materiaal waaruit ze opgebouwd zijn steeds verschillende unieke habitats vormen. Het reliëf van de dijken zorgt voor een snel schommelende vochtigheidsgraad, een afspoeling van voedingsstoffen en de hellingshoek zal een rol spelen bij de insolatie. De oriëntatie van de dijken zal een grote rol spelen bij de insolatie. Bij noord-zuid gerichte taluds zullen er aan beide kanten van de dijk sterk verschillende situaties (grote temperatuurfluctuaties, vochtigheidsverschillen) en dus verschillende habitats voorkomen. Ook de overwegende windintensiteit kan bij een specifieke oriëntatie van de dijk een effect hebben op de voorkomende flora. Het materiaal waaruit de dijken zijn opgebouwd, komt vaak uit de directe omgeving. Vaak worden deze gebouwd op zandige ophogingen, wat ook het geval is in de Sint-Elooispolder. De dijken zijn opgebouwd uit zandgrond, die overwegend voedselarm, zuur en poreus is en snel opgewarmd en afgekoeld wordt. Dit komt dan ook tot uiting in de vegetatie. In het gebied werden plaatselijk enkele waardevolle dijkbegroeiingen aangetroffen, met onder andere, knautia, gewone rolklaver, gele morgenster, muizenoortje, stinkende ballote en opslag van brem en zomereik. Om een hoge biodiversiteit te garanderen is een goed beheer uiteraard noodzakelijk.

Cultuurhistorisch landschap

In het zuiden van het gebied bestaat ter hoogte van de Overslagdijk een vondstencontentratie van niet-getoucheerde artefacten en kernen en werktuigen in de vorm van stekers, schrabbers en microlieten, daterend uit de overgang van het epi-paleolithicum naar het vroeg-mesolithicum.

In de vroege middeleeuwen werd dit gebied extensief gebruikt. Aangezien dit gebied dan nog niet onder invloed was door zeeoverstromingen, maakte het in die periode deel uit van het dekzandgebied en is dus ook binnen dit gebied oorspronkelijk ontgonnen. Pas tijdens de ‘grote ontginningen’ in de late middeleeuwen is dit dekzandgebied intensief ontgonnen met de stichting van de dorpen Wachtebeke in de 11de eeuw en Moerbeke in de 12de eeuw. Door de grote bevolkingsaangroei was er in de late middeleeuwen nood aan meer voedselproductie en brandstof. Daarom werden de ‘woeste gronden’ en ‘moergronden’, die voordien nog niet intensief ontgonnen waren en in bezit waren van de graaf van Vlaanderen, op grote schaal geprivatiseerd en ontgonnen om daarna deze gronden in cultuur te kunnen brengen. Het waren voornamelijk religieuze instellingen en de adel die deze gronden geschonken kregen door of kochten van de graaf van Vlaanderen en dus instonden voor deze ontginningen. In Wachtebeke en Moerbeke hadden de Sint-Pietersabdij, de Sint-Baafsabdij, de abdij van Marquette, de abdij van Ninove, de abdij van Drongen en de abdij van Ter Hagen grote stukken gronden. In dit gebied bezat de abdij van Ter Hagen een groot stuk van de gronden. Pas later zullen ook rijke burgers uit de steden deelnemen aan de ontginningen. Door de grote vraag naar brandstof ten gevolge van de grote bevolkingsaangroei in de steden en de aanwezigheid van rijke veengronden, werd in deze regio grootschalig aan veenontginning worden gedaan. Deze grootschalige ontginningen startten eind 12de eeuw in het zuiden van het huidige Wachtebeke en Moerbeke, langsheen de Moervaart en in de Moervaartdepressie en breidde zich naar het noorden uit. De noordelijke, slecht toegankelijke gebieden waartoe deze polders behoorden, werden pas later ontgonnen. De kleinschalige repelpercelering die duidelijk zichtbaar is op de Popp kaart (1842-1879) en de Atlas van de Buurtwegen (1840) zijn getuigen van de veenontginning.

Vanaf de tweede helft van de 13de eeuw stopten de abdijen met het direct ontginnen van sommige gronden. De ontveende gebieden werden omgezet naar vruchtbare akkerlanden. Deze nieuwe akkerlanden en andere veengronden werden door de abdijen verpacht, aangezien het niet meer mogelijk was voor de abdijen om hun uitgestrekte gebieden zelf te exploiteren. In de 14de eeuw volgde een sterke bevolkingsdaling ten gevolge van onder meer oorlogen, de pest, misoogsten en hongersnoden. Hierdoor werden sommige gebieden niet meer zo intensief ontgonnen. De kreekgebieden werden bovendien geteisterd door overstromingen. Door de veenontginningen werden de gronden immers kunstmatig verlaagd en was het gebied gevoeliger voor invloeden van zeeoverstromingen. Deze invloeden waren waarschijnlijk in dit gebied nog niet zo erg, want er zijn geen aanwijzingen van inpolderingen in die tijd terug gevonden. Aan het einde van de 14de eeuw en in de 15de eeuw steeg de vraag naar veen opnieuw en werden de resterende veengebieden in de regio ontgonnen. Daarna moesten de ontveende gronden een nieuwe bestemming krijgen. Onvruchtbare gronden en gronden die terug eigendom werden van de abdijen werden vaak niet meer intensief ontgonnen en verwilderden. Indien de gronden in private handen bleven en zich goed voor de landbouw leenden, werden deze gronden omgezet naar akkerland. De landbouwpercelen in dit gebied dateren dus waarschijnlijk uit deze periode.

Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) kwam dit gebied onder sterke invloeden van overstromingen. Uit strategische overwegingen werd het onder water gezet. De noordelijke dekzandruggen, onder meer die van Zuiddorpe-Nieuwenmolen, werden doorgestoken. Hierdoor ontstond een belangrijke getijdengeul waardoor dit gebied onder sterke invloed kwam van zeeoverstromingen. Door deze inundaties werden de kreken in het studiegebied gevormd. In dit gebied zijn nog verschillende relicten uit de periode van deze religieuze oorlog terug te vinden. Zo is er de ‘Linie van de Nieuwe Vaart’ die na de Spaansgezinden na hun inname van het Sas van Gent en Hulst in 1944-1945 aanlegden. Deze linie begint met het fort Moerspuie, net ten noorden van dit gebied. Deze staat in verbinding met de zuidelijk gelegen forten, Francipani, Papemutsen en Terwest (vlakbij de Moervaart) via de reeds bestaande ‘Parmavaart’, waarschijnlijk voordien gebruikt als turfkanaal, die uitmondt in de Moervaart. Deze forten werden later nog gebruikt tijdens andere oorlogen, onder meer tijdens de Franse Successieoorlog. Tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) begon men het gebied te herwinnen. Onder meer de ‘Wachtebeke Dijk’, nu ‘Overslag Dijk’ genoemd is in die periode aangelegd (1613-1617) om de achterliggende laaggelegen landen te beschermen tegen de overstromingen. Er zijn ook bronnen die vermelden dat de Sint-Elooispolder al in 1613 is ingepolderd. Het gebied is pas definitief ingepolderd na de Vrede van Münster (1648), waarbij de grens tussen Nederland en Vlaanderen werd vastgelegd. De polder zou in 1652 opnieuw ingepolderd zijn, maar door zware overstromingen in 1675 moest de polder in 1676 wederom ingedijkt worden.

Op de kabinetskaart van de Ferraris (1771-1778) wordt het centrum van de polder weergegeven als een aaneengesloten, open complex van landbouwgrond. Langsheen de dijken, op de zandgronden, komen kleinere repelpercelen voor die omzoomd zijn door perceelsrandbegroeiing. Deze kleinere repelpercelen zijn typerend voor de landbouwstructuur van het zuidelijk gelegen dekzandgebied. Het verschil met het zuidelijke dekzandgebied en de grote open landbouwstructuur in de polder is duidelijk zichtbaar. Dit is ook waar de bebouwing voorkomt. Langsheen de noordelijke dijk, het westelijke deel van de zuidelijke dijk en de ‘Wachtebeke Dijk’ of ‘Overslag Dijk’ komen bomenrijen voor. In het noordwesten van de Sint-Elooispolder komen enkele boerderijen voor waartussen zich permanente weilanden bevinden. Ook een bosstrook tegen de dijk wordt aansluitend weergegeven. In de noordelijkste hoek van de polder worden ook enkele boerderijen weergegeven, net als in het zuidoosten. In het zuidoosten wordt tevens een wiel of weel weergegeven aan de zuidelijke kant van de dijk (Nederlands grondgebied). Dit is een rond gat dat gevormd is door de kolkende watermassa na een dijkdoorbraak. In het centraal westen van de polder, net ten oosten van de stuifzandkop, bevindt zich de Hoeve van Sint-Eloy die in verbinding staat met de zuidelijke dijk door een dreef en via een wandelpad langs de Sint-Elooiskreek en een brug tussen twee verschillende delen van de kreek en een kleine dreef met de noordelijke dijk. Op de stuifzandkop word een loofbos weergegeven. Dit bos en omgeving lijken een geheel te vormen met de hoeve. Net ten zuiden van dit geheel ligt een permanent grasland. Opvallend is dat niet alle kreekrestanten zijn weergegeven op de kaart. Ten westen van de Sint-Elooiskreek wordt de ‘Oudenburgsesluis’ als ‘Nouvelle Ecluse de Mer’ aangegeven. De benaming is waarschijnlijk het gevolg van de zee-invloed in de gebieden ten noorden van de sluis dat nog niet ingepolderd is. Er wordt langs de Langelede worden ook twee ‘Eclusettes à Clapet’ weergegeven.

Op de kaart van Vandermaelen (1846-1854) wordt nu in het centrum, het oostelijke deel van de polder en langsheen de kreken, meer permanent grasland weergegeven. Verder is de bosstrook in het noorden iets meer uitgebreid dan bij de kabinetskaart van de Ferraris. Ook in het zuiden van de polder, tegen de ‘Wachtebeke Dijk’ of ‘Overslag Dijk’ komt nu een strook bos voor op de zandgrond. Op deze kaart wordt een dubbele weg aan beide zijden van de dijken weergegeven die af en toe in verbinding staan met elkaar. In het noordwesten van de polder wordt nu de Bom Bosch Hoeve vermeld. En opvallend is dat de Sint-Elooishoeve nu weergegeven wordt in de noordelijke hoek van de polder in plaats van de centrale hoeve bij de stuifzandkop, die wel nog aanwezig is. Op de stuifzandkop bevindt zich nog steeds een loofbos. In de meest noordelijke hoek van de polder wordt het gehucht de Sterre vermeld op de kaart. De weel, net ten zuiden van de polder is ook nog zichtbaar. De ‘Oudenburgsedsluis’ wordt hier reeds vermeld als ‘Ouden Burgsche Sluys’. Bovendien is het gebied ten noorden van de sluis in die periode reeds ingepolderd als het ‘Lippens Polderken’ op Nederlands grondgebied.

Op de topografische kaart van 1913 worden er opnieuw minder permanente graslanden aangegeven in de polder. De beboste stroken in het noordwesten en de bosjes op de stuifzandkop zijn sterk verkleind en in het zuiden van de polder is de beboste strook verdwenen. De Bom Bosch Hoeve wordt niet meer bij naam vermeld, maar wordt wel nog vermeld als hoeve. De Sint-Elooishoeve wordt hier net als bij de kaart van Vandermaelen in het noorden van de polder vermeld. De oorspronkelijke Sint- Elooishoeve in het centrum van het gebied (zoals weergegeven op de kabinetskaart van de Ferraris) is verdwenen. Bij de grote hoeves in de polder is steeds een boomgaard waar te nemen. Verder worden op deze kaart meer (voet)wegen weergegeven die ook nu nog terug te vinden zijn. Opvallend is dat er redelijk wat perceelsrandbegroeiing is aangeduid, ook in het centrum van de polder. In het oosten is er zelfs een gedeelte als repelpercelering herkenbaar. Toch is er nog steeds een groot verschil tussen de ruimtelijke indeling in de polder en de perceelsstructuur in het zuidelijke dekzandgebied die uit fijnere repelpercelering bestaat waarbij alle percelen omzoomd zijn door perceelsrandbegroeiing. De Sint-Elooiskreek en voornamelijk haar vertakkingen zijn sterk aan het verlanden. De Oudenburgsesluis en het ‘Bassin de l’ eclusette’ van de Langelede worden op deze kaart vermeld samen met een Douane bureau. Verder worden ook de verschillende grenspalen vermeld op de kaart. Het weel in het zuidoosten van dit gebied is enkel nog herkenbaar door de bocht waar de dijk rondom de waterput is gebouwd.

Op de topografische kaart van 1948 is het bosareaal nog verder afgenomen. In het noordwesten van de polder komt enkel een klein bosperceel voor dat nu nog steeds aanwezig is. Verder is de verlanding van de Sint-Elooiskreek en haar vertakkingen nog verder doorgegaan. Enkel in het noordwesten en in het centrum zijn nog enkele kreekrestanten met open water terug te vinden. Er komt wel weer meer permanent weiland voor dan op de topografische kaart van 1913. Vooral langs de noordelijke dijk en in het oosten van de polder komt er opvallend meer permanent weiland voor. De meeste van deze weilanden zijn door perceelsrandbegroeiing omzoomd.

Tijdens de 18de en 19de eeuw werden de polders voor strategische redenen nog enkele keren onder water gezet tijdens oorlogen in dit gebied, onder meer tijdens de Belgische Revolutie (1830). Ook tijdens de twee Wereldoorlogen werden de polders blank gezet.

Na de Tweede Wereldoorlog was er een trend van intensifiëren in de landbouw, wat zich onder meer vertaalde in een schaalvergroting. Vaak werden permanente graslanden omgezet in akkerland en werden drassige gronden, waaronder verlande kreken werden drooggelegd en in cultuur gebracht. Ook dijken of delen van dijken werden afgegraven om plaats te maken voor grotere akkerlanden of infrastructuurwerken. Bovendien was er vanaf deze periode een grote groei in lintbebouwing, onder meer langsheen de dijken. Door de ophoging van tuinen en dergelijke zijn sommige segmenten van dijken niet duidelijk zichtbaar meer in het landschap. Dit is onder meer het geval langs de ‘Wachtebeke Dijk’ of ‘Overslag Dijk’ in het zuiden. Een groot deel van de dijk is afgegraven, maar her en der zijn nog enkele segmenten van de dijk te herkennen.

Het hedendaagse landschap

Het landschapskarakter van dit gebied wordt voornamelijk getypeerd door een open, uitgestrekt vlak polderlandschap met weidse zichten. Er zijn echter enkele uitzonderingen waar een meer gesloten landschapskarakter kan waargenomen worden. Allereerst zijn er enkele kleine bosjes aanwezig in. In het noordwesten, vlakbij de dijk komt een bosperceel voor in de vorm van een eikenaanplant en ook in het centraal westen van het gebied komt een klein naald- en loofbos voor op de stuifzandkop. Ook enkele verlande kreekrestanten die vergroeid zijn met opgaande begroeiing zijn contrasterende elementen in het open polderlandschap. Verder zijn er op de zandgronden langsheen de dijken enkele plaatsen waar er meer perceelsrandbegroeiing is, zoals in het zuidoosten van de polder, waar enkele kleine percelen omzoomd worden door knotwilgenrijen. Ten oosten van de visvijver in het centrum van het gebied komen enkele fraaie knotwilgenrijen voor die, net als de populierenrijen langsheen een kreekrestant in het centrum van de polder, een meer gesloten karakter genereren. Ook aan de voet van de dijken, die het gebied omringen, kan vaak een meer beschut karakter waargenomen worden. Op de dijken zelf kunnen vaak mooie panoramische zichten waargenomen worden, maar door de rijen Canadapopulieren op de dijk in het noorden en het oosten typeren deze dijken ook het coulissenlandschap. Het landgebruik in de Sint-Elooispolder bestaat voornamelijk uit akkerland op de lager gelegen klei- en leemgronden en permanent wei- of hooiland op de drassigere gronden langsheen de Sint-Elooiskreek in het noordwesten van het gebied en op de gronden vlakbij de boerderijen, die zich op de iets hoger gelegen zandgronden bevinden, langsheen de dijken. In deze graslanden kan het microreliëf van de uitlopers van de zandruggen waargenomen worden in het landschap. Verder zijn het ook de kreken en voornamelijk de open water partijen die afgezoomd worden door een fraaie rietkraag, die zorgen voor enkele uitzonderlijke uitzichten.

Aangezien bij de overstromingen slechts een dunne laag mariene sedimenten zijn afgezet, was de oude percelering nog steeds zichtbaar in het landschap en werd dus verder gebruikt bij de inpoldering van het gebied. De perceelsstructuur in dit gebied gaat terug op de oorspronkelijke ontginning van dit gebied, waarschijnlijk aan het eind van de 13de of in de 14de eeuw. In de Sint-Elooispolder komen op de lager gelegen klei- en leemgronden complexen van wijde, open aaneenschakelingen van akkerlanden voor in de vorm van grote blokpercelen met zo goed als geen perceelsrandbegroeiing. Op de zandgronden in langsheen de dijken komen enkele permanente weilanden voor met een kleinere perceelsindeling. Er komt bijna geen perceelsrandbegroeiing voor. Op de kadasterkaarten is er duidelijk een kleinschalige repelpercelering van de eigendomspercelen te herkennen. Onder andere op de Popp kaart (1805-1879) wordt duidelijk dat deze kleinschalige repelpercelering over het hele gebied aanwezig is. Dit kan wijzen op de vroegere veenontginningen in dit gebied. Verder komt deze perceelsstructuur ook voor in het zuidelijke zandgebied, waar ook intensieve veenontginning heeft plaatsgevonden en waartoe dit gebied oorspronkelijk behoorde voor de zee-invloeden. Deze repelpercelering is echter niet meer in het landschap te herkennen, aangezien de verschillende kleine repelpercelen samengevoegd tot grotere blokpercelen voor akkerbouw.

De kreken vormen belangrijke karakteristieke elementen van het landschap die nauw verbonden zijn met de cultuurhistorische ontstaansgeschiedenis. Het verloop van de kreken is opvallend rechtlijnig, met verschillende rechte hoeken. Dit wijst op een antropogene invloed. De kreken kennen immers hun oorsprong door de inundaties tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Door deze inundaties zijn bestaande grachten en de wegen waarlangs deze liepen weggeërodeerd. Hierdoor is het hoekige patroon van het krekennetwerk gevormd. De ‘Sint-Elooiskreek’ heeft doorheen de jaren reeds een verregaande verlanding doorgemaakt. Dit is onder meer zichtbaar in het noordwesten van het gebied, waar voor de afwatering van de kreek een sloot moest uitgegraven worden ten westen van de verlanding. De enige openwater gedeelten van de kreekrestanten zijn te vinden in het noordwesten van de polder en in het centrale noorden. Verder is in het centrum een visvijver uitgegraven in een reeds verlande kreekarm. Recent is ook in het westen van deze visvijver een verland kreekrestand uitgegraven. Zoals reeds vermeld in de paragraaf ‘Fauna en flora’, hebben deze kreken een belangrijke natuurlijke en ecologische waarde. Door de mariene oorsprong is de ‘Sint-Elooiskreek’ een licht brakke kreek waar zowel zoutwaterorganismen die ook in zoetwater kunnen voorkomen, zoetwaterorganismen die ook in zoutwater kunnen overleven en zoetwaterorganismen in voorkomen. Verder zijn ook de waterkanten, met onder meer de rietkragen, belangrijke biotopen voor zowel fauna als flora. Door het natuurlijk proces van verlanding en het licht brakke water is er ook een hoge diversiteit aan plantensoorten.

Andere belangrijke landschappelijke elementen zijn de dijken. De ‘Wachtebeke Dijk’ of ‘Overslag Dijk’ die de zuidelijke grens van dit gebied vormt, werd voltooid tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) tijdens de Tachtigjarige oorlog, vermoedelijk tussen 1613 en 1617. De dijken rondom de ‘Sint-Elooispolder’ dateren waarschijnlijk van de inpoldering van de Sint-Elooispolder na de Tachtigjarige oorlog in 1652. Deze dijken zijn echter doorgebroken bij zware overstromingen eind 17de eeuw, onder meer bij de zware stormvloeden in 1675. Dergelijke doorbraken kunnen vaak waargenomen worden aan kleine bochten in het verloop van de dijken op de plaatsen waar deze rondom een weel of waterput, gevormd door het doorgebroken kolkende water, zijn gebouwd. Op de kabinetskaart van de Ferraris (1771-1778) en de kaart van Vandermaelen (1846-1854) kan in het zuidoosten van de Sint-Elooispolder een weel waargenomen worden. Nu is hier enkel een bocht in de dijk van overgebleven. Iets verder ten westen van deze bocht kan nog een dergelijke bocht in de dijk waargenomen worden, maar op vroegere kaarten zijn op die plaats geen sporen terug te vinden van een weel. Ook de dijk in het noorden van de Sint-Elooispolder vertoont een merkwaardige bocht net ten noorden van de Sint- Elooiskreek. Dit wijst waarschijnlijk ook op een dijkdoorbraak op die plaats.

Deze dijken zijn niet alleen historisch waardevolle elementen in het landschap, maar het zijn ook belangrijke visueel-structurerende elementen in het open, vlakke polderlandschap. Deze eigenschap wordt versterkt door de opgaande begroeiing in de vorm van rijen Canadapopulieren langsheen de wegen op de dijken. Dit is voornamelijk het geval bij de dijksegmenten in het noorden, noordoosten en het zuiden van de polder. Door onder meer schaalvergroting in de landbouw, de uitbreiding van lintbebouwing en infrastructuurwerken, zijn verschillende onderdelen van sommige dijken afgegraven of nauwelijks nog herkenbaar. Dit is voornamelijk het geval voor de zuidelijke ‘Wachtebeke Dijk’ of ‘Overslag Dijk’ waar door lintbebouwing en bijhorende tuinen en gedeeltelijke afgraving, de dijk niet meer duidelijk als lijnelement in het landschap kan onderscheiden worden. Zoals reeds eerder vermeld hebben de dijken ook een grote natuurwaarde. Door verscheidenheid in gradiënten zoals de oriëntatie, de hellingsgraad en het materiaal waaruit de dijken zijn opgebouwd, komen vaak ecotopen voor van een hoge biodiversiteit voor op de hellingen van de dijken.

In het noordwesten komt lintbebouwing langsheen de noordelijke zijde van de dijk. Ook langsheen de in het zuiden gelegen ‘Wachtebeke Dijk’ of ‘Overslag Dijk’, voornamelijk aan de zuidelijke zijde, buiten de Sint-Elooispolder. Binnen deze polder bestaat de bebouwing voornamelijk uit alleenstaande boerderijen die ingeplant zijn aan de voet van de dijken. De meeste van deze boerderijen zijn reeds aanwezig op de kabinetskaart van de Ferraris. In dit gebied zijn twee hoeves die specifiek vermeld werden op kaarten. Een hoeve in het noordwesten wordt op de kaart van Vandermaelen (1846-1854) en in de Atlas van de Buurtwegen (ca.1840) vernoemd als Bom (Boom) Bosch Hoeve. Deze gebouwen worden reeds aangegeven door de kabinetskaart van de Ferraris (1771-1778), maar worden niet bij naam genoemd. Momenteel kan deze hoeve nog als een samenhangend geheel onderscheiden worden in het landschap met een toegangsweg waarlangs een rij Italiaans populieren aangeplant zijn. Op de kabinetskaart van Ferraris (1771-1778) wordt in het centrum van de Sint- Elooispolder, net ten oosten van de stuifzandkop, de hoeve Sint-Elooi vermeld. Deze hoeve speelde waarschijnlijk een belangrijke rol bij de inpoldering. Deze benaming verschuift echter vanaf de kaart van Vandermaelen naar een hoeve in het noorden van de polder. De centraal gelegen hoeve wordt niet meer weergegeven vanaf de topografische kaart van 1913. De hoeve in het noorden blijft de benaming Sint-Eloois Hoeve behouden tot op heden. Enkel het woonhuis hiervan is bewaard gebleven en dateert van 1799. De bijbehorende bedrijfsgebouwen zijn vernield door een storm in 1990 en daarna vervangen door nieuwbouw.

De grenspalen met nummers 301 tot en met 305 komen voor op de Nederlands-Belgische grens, gevormd door de dijken rondom de Sint-Elooispolder en tevens de begrenzing van de polder. Het gaat om gietijzeren, witgeschilderde palen uit 1843 met in zwart opschrift de nummer van de grenspaal en het jaartal van de inplanting tussen de Nederlandse en Belgische wapenschilden. De top van de grenspalen wordt gemarkeerd door een zwartgeverfde ‘pin’. Dit gebied is doorheen de geschiedenis een onderwerp van grensdisputen geweest. Zo zijn te Overslag vier grenspalen uit 1770 op te merken die daar ingeplant zijn na een dispuut in 1754 over de grenzen van de jurisdicties van de magistraat van het Ambacht Assenede en de magistraat van het Ambacht van Axel binnen het gehucht Overslag. In 1768 werd hierover in Gent een conventie ondertekend. Ook over de Sint-Elooispolder zijn er disputen geweest. Deze behoorde namelijk vanaf de Vrede van Münster (1648) tot 1770 tot de Statenbodem. In 1770 is deze polder echter geannexeerd bij Wachtebeke door onder meer religieuze redenen. Vanaf 1692 werden door de paters Recolletten uit Overslag diensten gehouden in de kapel op Overlag en in een noodschuur in de Sint-Elooispolder voor uitgeweken Rooms katholieken. Het was immers verboden om in de Verenigde Provinciën (het toenmalige Nederland) katholieke diensten bij te wonen.

  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven in 1845-1855, schaal 1:20.000.
  • Atlas Cadastral parcellaire de la Belgique, Philippe-Christian Popp, uitgegeven in 1842-1879, schaal 1:5000.
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven in 1846-1854, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Eerste editie, Krijgsdepot, uitgegeven in 1865-1880, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Tweede editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1880-1884, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Derde editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1889-1900, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Herziening derde editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1900-1930, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1928-1950, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Geografisch Instituut, uitgegeven in 1949-1970, schaal 1:25.000.
  • Topografische basiskaart numerieke reeks, Nationaal Geografisch Instituut, uitgegeven in 2009, schaal 1:10.000.
  • AMEELS V. 1995: Epipaleolithische en Vroegmesolithische sites langsheen de Moervaart (Oost-Vlaanderen). Notae Prehistoricae. 15. Leuven
  • AMPE C. & MARIUS M.C. 1992: Studieprojekt grensoverschrijdend Krekengebied oriëntatiefase. Luik bodem en landschap. Universiteit Gent, Gent.
  • DECLEER K. 1992: Studieprojekt grensoverschrijdend Krekengebied oriëntatiefase. Luik ekologie en natuurbehoud. Rijksuniversiteit Gent, Instituut voor Natuurbehoud. Gent, Hasselt.
  • DECLEER K. & KUIJKEN E. 1995: Project Grensoverschrijdend Krekengebied. Deel 2 Ecologie, Ecologische prioriteitenkaart. Euregio Scheldemond, Afdeling Milieuplanning & Natuurbehoud. Gent.
  • DEWULF M. 1977: De verdedigingswerken uit de Spaanse Tijd in en om het Waasland. Ontstaan en lotsbestemming. In Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas 80, 105-136.
  • DE BOER G. 2005: Het fysisch-geografisch onderzoek en de ontstaansgeschiedenis van westelijk Zeeuws-Vlaanderen: een status quaestionis. In Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 14.
  • DE KRAKER A. & HESTERS P. 1995: Geschiedenis van de parochie Wachtebeke-Overslag en het kerkgebouw. In Wachtebeke Jaarboek, 29, 11-298.
  • DE MUYNCK M. 1976: Het bedolven kultuurlandschap in de polders. Een rekonstruktie uitgaande van luchtfoto's toegepast op de Oost-Vlaamse en enkele Zeeuws-Vlaamse polders, onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent.
  • DE POTTER F. & BROECKAERT J. 1872: Geschiedenis van de Gemeenten der Provincie Oost-Vlaanderen. Arrondissement Gent. Deel 5 & 7, Gent.
  • DE MAESSCHALCK L. 1999: Over Moeren, Turfvaarten en Rebelse Gentenaars. Wachtebeke in de Middeleeuwen. In Wachtebeke Jaarboek 32, 3-90.
  • DE SMET E. 1975: Bijdrage tot de toponymie van Wachtebeke. In Wachtebeke Jaarboek, 7-35.
  • GOTTSCHALK M.K.E. 1958: Historische geografie van Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, 2 delen, Assen.
  • GOTTSCHALK M.K.E. 1984: De Vier Ambachten en het Land van Saaftinge in de Middeleeuwen: een historisch-geografisch onderzoek betreffende Oost Zeeuws-Vlaanderen. In Sociaal Geografische Studies, 15. Assen.
  • HOFKENS E. & ROOSENS I. (eds.) 2001: Nieuwe impulsen voor de landschapszorg. De landschapsatlas, baken voor een verruimd beleid. In M&L Cahier 5. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Bestuur Monumenten en Landschappen, Brussel.
  • JONGEPIER I., SOENS T., THOEN E., VAN EETVELDE V., CROMBÉ P. & BATS M. 2011: The Brown gold: a reappraisal of medieval peat marshes in Northern Flanders (Belgium). In Water History 3, 73-93.
  • KERRINCKX H., MARIUS C. & RAMBAUT A. 1995: Project Grensoverschrijdend Krekengebied. Deel 1 Landschap, Relicten en Typologie. Euregio Scheldemond, Afdeling Milieuplanning & Natuurbehoud. Gent.
  • KUIPERS J.J.B. 2013: De Staats-Spaanse Linies. Monumenten van Conflict en Cultuur. Vlissingen.
  • LEPER J. 1957: Kunstmatige inundaties in maritiem Vlaanderen 1316-1945. Tongeren.
  • LOOTENS-DE MUNCK L. 1976: Het krekenpatroon in de Oostvlaamse en Zeeuws-Vlaamse polders. In De Aardrijkskunde 4, 285-291.
  • S.N. 2009: Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Wachtebeke.
  • VAN BOCXSTAELE J. 1978: Wachtebeke in de tijd der Grote Ontginningen. In Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent 32, 79-100. Gent.
  • VAN BOCXSTAELE J. 1987: Wachtebeke en Oost Zeeuws-Vlaanderen. Een Historisch-Geografische Benadering. In Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent 41, 29-46. Gent.
  • VAN VLAENDEREN L., SERGANT J., DE BOCK J. & DE MEIRELEIR M. 2006: Steentijdvondsten in de Moervaartdepressie (Oost-Vlaanderen, België). Inventaris en geografische analyse. In Archeologische Inventaris Vlaanderen, buitengewone reeks, 9.
  • VERHULST A. 1995: Landschap en Landbouw in Middeleeuws Vlaanderen. Brussel.
  • WALRAEVENS K. & VERMOORTEL Y. 1992: Studieprojekt grensoverschrijdend Krekengebied oriëntatiefase. Luik watersystemen. Universiteit Gent, Gent.

Auteurs: Van Caenegem, Annelies
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sint-Elooiskreek met Sint-Elooispolder [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135189 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.