is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Wooncomplex met architectenwoning Willy Van Der Meeren
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Wooncomplex met architectenwoning Willy Van Der Meeren
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Wooncomplex met architectenwoning Willy Van Der Meeren
Deze vaststelling was geldig van tot
Willy Van Der Meeren kan in België beschouwd worden als één van de meest inventieve naoorlogse architecten alsook de laatste vertegenwoordiger van een reeks modernisten die architectuur een verheffende sociale functie toekenden. Zijn grote sociale bewogenheid, zijn intense zoektocht naar de ontwikkeling en toepassing van systeembouw en zijn voorliefde voor elementaire materialen maakten hem tot geestesverwant van Jean Prouvé (1901-1984). Hij was een functionalist in de puurste zin van het woord waarbij de vorm altijd groeit uit de functie en nooit omgekeerd.
De sociale woningbouw van Willy Van Der Meeren wordt echter niet alleen gekenmerkt door een grote constructieve helderheid en functionaliteit maar ook door een bijzondere aandacht voor het gemeenschapsleven en de mogelijkheid tot het personaliseren van wooneenheden.
Een uitgesproken representatief voorbeeld hiervan is het EGKS-huis dat hij samen met Leon Palm in 1954 ontwikkelde voor de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en dat een uniek experiment betekende in de industrialisatie van de woningbouw.
Midden jaren 1950 bedroeg de nood aan nieuwe woningen nog steeds enkele honderdduizenden, wat niet veel verschilde met de situatie vlak na de oorlog. Noch de katholieke "Wet De Taye" (1948) die particuliere woningbouw subsidieerde, noch de socialistische "Wet Brunfaut" (1949) die sociale woningbouw via de Nationale Huisvestingsmaatschappijen stimuleerde, bleken in staat een afdoend antwoord te bieden aan het enorme huisvestingsprobleem en in het bijzonder de huisvesting van arbeiders en minderbedeelden.
Eén van de meest vurige pleitbezorgers van een rationele aanpak van het woonprobleem was architect Léon Palm. In 1954 hield hij een lezing met als titel Immorele verkwisting bij de bouw van "goedkope woningen" waarin hij verklaarde een woning te kunnen bouwen voor de prijs van een Ford. Palm werd uitgedaagd, maar omdat hij geen ervaring had met ‘goed en goedkoop bouwen in grote aantallen’, deed hij een beroep op Willy Van Der Meeren. Een maand later stelden ze hun prototype van een geprefabriceerde woning succesvol tentoon op de zesde Internationale Jaarbeurs in Luik. De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) die bezig was met een "experimenteel onderzoek" op vlak van mijnwerkershuisvesting, vroeg hun het prototype daadwerkelijk te bouwen. Enkele maanden later vormde het EGKS-huis de openingsstand van de "Internationale Tentoonstelling voor Techniek en Industrie" in Charleroi.
Op beide beurzen hadden duizenden gegadigden zich ingeschreven voor het bekomen van een EGKS-huis. Het grote succes had voornamelijk te maken met de lage kostprijs, 148.000 frank (3.670 euro) wat ongeveer de helft bedroeg van een traditionele De Taeye-woning. Hiervoor had men een complete woning met een volledig uitgeruste keuken en dito badkamer, beide met warm water, drie slaapkamers met ingebouwde kasten en één centrale kachel die het hele huis verwarmde. Bovendien bedroeg de bouwtijd minder dan drie weken dankzij het eenvoudige opbouwsysteem en de doorgedreven prefabricatie. Alle geprefabriceerde onderdelen kwamen volledig afgewerkt aan op de bouwplaats wat een behoorlijke tijd- en kostenbesparing tot gevolg had. Van Der Meeren: "Bij de individuele bouwmethode is de kostprijs van een huis samengesteld uit: 6% grondstoffen, 3% energie en 91% handenarbeid. Een constructiemethode die het volume handenarbeid met de helft terugbrengt, drukt meteen de kostprijs van het bouwen met 40% zonder dat er geraakt wordt aan kwaliteit van de gebruikte grondstoffen".
De structuur bestond uit drie parallelle dragers, twee blinde zijmuren in metselwerk en een portiek uit geplooid plaatstaal op de middenlijn die onderling verbonden werden met vloeren. Twee geprefabriceerde betonnen muurvlakken garanderen de stijfheid in de dwarsrichting. Voor- en achtergevel zijn lichte geprefabriceerde stalen vlies- of gordijnwanden die aan de zijmuren en het middenportiek werden bevestigd. De stalen vlieswanden ingedeeld in zes vierkanten van 113 centimeter konden door de eigenaars naar eigen smaak worden ingevuld met vensters, beglaasde en vaste panelen. Het stalen portiek was niet enkel een constructief onderdeel maar deed ook dienst als de infrastructurele en organisatorische kern van het huis. Alle elektriciteitsleidingen, met stopcontacten, de verwarmingskokers en de helft van de deurlijsten waren erin gemonteerd.
Maar vooral op het vlak van planindeling was de woning revolutionair en bood het een doordachte oplossing voor de levenswijze van de arbeidersklasse. De architecten zijn uitgegaan van een ideaal woonvolume van circa 250 kubieke meter bestaande uit twee bouwlagen van 2,5 meter hoog op een vierkante plattegrond van 7 x 7 meter. Pas daarna hebben zij de woning ingedeeld waarbij volledig werd afgestapt van de klassieke indeling met een onverwarmde entree-traphal, een beste kamer aan de voorzijde en een apart toilet. In het open plan van het EGKS-huis werd het gelijkvloers ingenomen door een ruime "woonkamer" waarin keuken, zit- en eetkamer samenkomen. De "goede kamer" werd vervangen door een berg- en knutselruimte die ook langs buiten toegankelijk was en daardoor eveneens als garage kon gebruikt worden. De open, opgehangen trap werd in zithoek geplaatst. De bovenverdieping bevatte drie slaapkamers en een badkamer met toilet van elkaar gescheiden door geprefabriceerde wandkasten. Het hele huis werd verwarmd door één centraal opgestelde kachel waarvan de straling het gelijkvloers verwarmde en de opstijgende warme lucht de bovenverdieping. Via een verticale schacht en een rudimentair horizontaal kokersysteem werd de warme lucht over de slaapkamers verdeeld.
Omdat de EGKS-woning in de eerste plaats mikte op de huisvesting van Waalse staal- en mijnarbeiders werd het portiek in staal uitgevoerd en niet in beton en werkte de kachel op kolen. De hoeveelheid kolen was afgestemd op de hoeveelheid die een mijnwerker maandelijks in natura kreeg uitbetaald. De woning werd tentoongesteld met meubilair ontworpen door Van Der Meeren en uitgevoerd door het Vilvoordse meubelbedrijf Tubax.
Ondanks het grote succes werd het EGKS-huis van Palm en Van Der Meeren nooit door officiële instanties op grote schaal gerealiseerd. Het boycotten van het project door de Nationale Huisvestingsmaatschappijen op grond van vermeende stabiliteitsproblemen, leidde ertoe dat de inzet van het experiment - massaproductie van goedkope woningen door de industrialisering van het bouwproces - niet kon worden waar gemaakt. Ironisch genoeg vloeide daardoor ook de financiële steun van de EGKS, toch de grote bezielers achter het project, naar de meest traditionele huisvestingsprojecten.
Van de 4500 bestellingen werden er uiteindelijk slechts acht in groepsverband gerealiseerd, met name "het Vierwindenbinnenhof" in Tervuren. Het betrof een privé-initiatief van Benoit Verhaegen, één van de voorintekenaars in Charleroi, die samen met zeven andere, hoog opgeleide kandidaten een terrein aankocht om er een besloten erf op te bouwen. Het project stond mijlenver af van de oorspronkelijk bedoelde huisvesting voor Waalse mijn- en metaalarbeiders en was volgens Willy Van Der Meeren een promotiestunt om te demonstreren wat er met een beperkt budget mogelijk en haalbaar was.
Omdat het stalen middenportiek economisch gezien niet rendabel was op kleine schaal, bevat slechts één woning de revolutionaire stalen portiek die afkomstig is van het prototype te Luik. In de andere woningen werd de portiek vervangen door een constructie in baksteen en beton. Het elektriciteitsnet dat er niet meer in verwerkt kon worden, werd samen met de stopcontacten in de deurlijsten gemonteerd. De soepelheid van het bouwsysteem komt vooral naar voren in de variant van de woning met drie traveeën waarvan het Vierwindenbinnenhof drie exemplaren bezit, waaronder de eigen woning van Willy Van Der Meeren (nummer 6). Marcel Smets (Mechelen) stond in voor de betonwerken, de vliesgevels werden uitgevoerd door Tubax (Vilvoorde).
Naast het Vierwindenbinnenhof bestaat er nog één EGKS-woning met metalen portiek in Ohain en één portierswoning met betonnen constructie in Leuven.
Het besloten woonerf "Vierwindenbinnenhof" van 1955 is gelegen in het noordoosten van Tervuren, aan de grens met Moorsel en Sterrebeek. Verscholen tussen het groen, leidt een zijstraatje van de Waalsebaan naar de geasfalteerde parking bezijden het woonerf. De acht EGKS-woningen, verdeeld over drie woonblokken, werden ingeplant rond een gemeenschappelijke, ovaalvormige binnentuin met groenaanleg en slingerpaden. De voorgevels zijn op de binnentuin gericht, de achtergevels geven uit op de ruime privé-tuinen met terras. De parking werd aan de noordelijke rand ingeplant en was oorspronkelijke voorzien van betonnen overdekte parkeerplaatsen, heden gesloten garageboxen.
De noord-zuid georiënteerde woonblokken bestaan uit gekoppelde EGKS-huizen van twee en drie traveeën, gescheiden door licht vooruitspringende bakstenen zijmuren, onder een licht hellend plat dak dat aan voor- en achterzijde uitsteekt. De voor- en achtergevels zijn opgebouwd uit gevarieerde metalen vlieswanden die overwegend wit geschilderd zijn. Een beperkt palet van heldere primaire en secundaire kleuren aangevuld met wit en zwart, onderlijnt de strakke functionele opbouw, zie de uitspringende tussenmuren in rood, zwart en wit en friezen in donkergroen; maar geeft ook een speels accent, zie de deuren die afwisselend rood, geel en blauw geschilderde werden. De deuren zijn voorzien van metalen uitgelengde, elleboogvormige deurgrepen, een vaak terugkerend element bij Van Der Meeren.
Enkel in woonblok nummers 1-2-3 werden alle metalen vlieswanden vervangen door recentere materialen, doch met gelijkaardige indeling. In nummer 6 werden de vlieswand grotendeels behouden. In de jaren 1990 werd nummer 1 aan de zijgevel uitgebreid met een smalle achteruitwijkende aanbouw.
De eigen woning van architect Willy van Der Meeren (nummer 6) is een drie traveeënwoning met toegang in de derde travee. De middelste travee is volledig beglaasd en verlicht de achterliggende vide. Een kleine vestibule geeft toegang tot de ruime zitkamer die gedeeltelijk een dubbele hoogte kreeg, waardoor de woning een uitermate gevoel van licht en ruimtelijkheid uitstraalt. Links in de zitkamer, in de hoek gevormd met de keuken, werd de open opgehangen trap geplaatst. Er tegenover en in directe verbinding met keuken ligt de eetkamer die door middel van een soort opgehangen buffetkast afgescheiden wordt van de zitkamer. De grote ruimte achter de eetkamer werd door Van Der Meeren ingericht als zijn werkhoek en bibliotheek. Rechts van de vestibule is er nog een kleine bergruimte. De enige twee tussenmuren op het gelijkvloers (tussen de zitkamer en de keuken en tussen de werkkamer en de vestibule-bergplaats) bestaan uit kastwanden.
De open ruimte op de verdieping achter vide - ingericht door Van Der Meeren als een kleine studio - wordt afgesloten door een eenvoudige balustrade en verschaft aan de rechterzijde toegang tot de twee kinderkamers. De slaapkamer van de ouders wordt aan de zijde van de vide afgesloten door een beweegbare lamellenwand waardoor een zicht op de zitkamer steeds mogelijk is. Achter de trap en boven de keuken bevindt zich de badkamer.
Het interieur werd niet bezocht.
Bron: Beschermingsdossier DB002282
Auteurs: Van Damme, Marjolijn
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Tervuren
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Wooncomplex met architectenwoning Willy Van Der Meeren [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/201211 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.