Dit gebied ligt langs weerszijden van de gekanaliseerde Demer en omvat de uitgestrekte valleibeemden van de rivier en de zijbeken. De vallei wordt gedomineerd door het kasteel van Loye met het omringende park met dreven en een vijvercomplex. Het open broeklandschap ten zuiden van de Demer contrasteert met de aaneenschakeling van populierenbosjes en percelen naald- en loofbos rondom het kasteelcomplex en de vijvers. Het gebied ligt ingesloten tussen de gehuchten Linkhout, Schalbroek, Tiewinkel, Schulen en Berbroek en de stad Lummen.
De noordwestelijke grens van het gebied volgt grotendeels de Mangelbeek met uitzondering van het kasteel Het Hamel waar de grenzen van het kasteelpark gevolgd worden. In het oosten vormt de lintbebouwing van het gehucht Tiewinkel de grens. De niet waardevolle bebouwing wordt niet meegenomen. Vanaf de Veldekermolen wordt naar het westen toe deels de Demer gevolgd waarna de lintbebouwing van de gehuchten Berbroek en Schulen de zuidgrens bepaalt. Vanaf het gehucht Rei ligt het vervolg van de zuidgrens op de spoorweg tot aan het Schulens Meer. Via een zijbeek en de vijvers van de Vijversheide sluit de grens in het zuidwesten aan op de Mangelbeek.
Centraal door het gebied loopt de rivier de Demer die dit gebied in een noordelijke en zuidelijke helft verdeelt en tevens gemeentegrens is. Ten zuiden van de Demervallei begint het glooiend landschap van Vochtig Haspengouw, ten noorden het Heuvelland van Lummen. De ondergrond wordt gevormd door tertiaire formaties (Rupeliaan en Diestiaan), stenig grof zand gevormd uit verweringsproducten van glauconiet, gekend als limonietsteen. Deze heuvels hebben door de aanwezigheid van een limonietkap weerstand geboden aan erosie en vormden west-oost gerichte heuvelkammen zoals de Willekensberg. Op het einde van het tertiair ontwikkelt zich op deze oude mariene sedimenten een rivierenstelsel dat het oppervlak gaat modelleren; met het terugtrekken van de zee gaan de rivieren zich dieper insnijden. Deze formaties zijn afgedekt door niveo-eolische pleistocene sedimenten, zand ten noorden van de Demer en zandleem ten zuiden van de Demer. Hellingserosie zorgde voor de ontwikkeling van het moderne reliëf. De huidige loop van de Demer werd vooral uitgediept tijdens de ijstijden in het begin van het quartair. Tijdens het holoceen werd er in de vallei alluvium afgezet. In het heuvelachtige noorden werd het dekmateriaal geërodeerd en onder vorm van colluvium in de droge depressies en aan de voet van de hellingen afgezet. Venig materiaal werd gevormd in valleigebieden met onvoldoende oppervlakkige waterafvoer en in afgesloten kommen. Er werden ook stuifzandduinen gevormd langs de beek- en rivierdalen. De bewoning en de akkercomplexen concentreren zich op deze stuifzandgronden en zandleemgronden. Zo liggen de dorpskernen van Schulen, Berbroek en Spalbeek, net ten zuiden van het gebied, op dezelfde post-pleistocene stuifwal. De Lummense gehuchten zoals Tiewinkel zijn ingeplant in de vruchtbare dalen, tegen de zuidelijke flank van de hellingen. De natte klei- en zandgronden in de Demervallei zelf werden in het verleden quasi volledig als graas- en hooiland ingericht.
De Kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) bevestigt dit landschapsbeeld: de Demer heeft een brede riviervallei met hooilanden verdeeld door enkele hagen en bomenrijen en met vooral een uitgebreid slotennetwerk. Wegen blijven tot een minimum beperkt. De akkers liggen geconcentreerd rondom en tussen de dorpskernen. Verder verwijderd van de vallei begint vanaf Tiewinkel de uitgestrekte en venrijke heide rondom Bolderberg.
De Demer ontspringt met een tweevormige vertakking aan de Galgeberg in het gehucht Ketsingen. De rivier stroomt aanvankelijk naar het noorden en buigt bij Bilzen af naar het westen. Als deel van het Scheldebekken profileert de Demer zich als een brede vlakterivier met gering verval en veel meanders. De Demer is een subsequente rivier die van oost naar west loopt en vermoedelijk uitgediept is tijdens de ijstijden in het begin van het Quartair. Gestremd door eolisch zand en leem vanuit het noorden zocht het Demerwater toen een andere uitweg richting westen. De Demer is een regenrivier met hoge piekdebieten als gevolg. De rivier werd dan ook praktisch over de volledige lengte gekanaliseerd en ingedijkt om de overstromingen tijdens de winter en het voorjaar te beperken. Talrijke vijvers zoals de Rosse Beemden en de Vijversheiden doen gedeeltelijk dienst als natuurlijke en kunstmatige spaarbekkens om het overvloedige water op te vangen.
Vooral vanaf de 15de eeuw nemen de overstromingsproblemen in de Demervallei toe ten gevolge van de sedimentatie van de kronkelende rivier. De gebrekkige ontwatering van de omliggende gronden die hiermee gepaard ging, probeerde men vanaf de 17de en 18de eeuw op te vangen door het graven van lange grachten zoals de verzamelbeken Vlootgracht (Zwartwaterbeek) en het Snijken (Kriekelslaak) die via duikers hun water in de Demer lozen. Op de kaart van Vandermaelen (1846-1854) is langs de Krekelslaak de afvoergracht het Snijken reeds aanwezig. Ook nu zijn deze rechtlijnige grachten nog steeds functioneel.
Rechtrekkingen en kanalisaties van de Demer gebeurden in functie van het transport. Meanders werden afgesneden om een snellere scheepvaart toe te laten en het vaartraject te verkorten. Door zijn stroomrichting vormde de Demer immers tot midden 18de eeuw een uitstekende verbindingsroute tussen het Duitse en Luikse gebied enerzijds en Brabant en Vlaanderen anderzijds. Zo was langs weerszijden van de Demer een vrije strook voorzien voor de scheepstrekkers. Het Pakhuis vlakbij de Grote Molen op de rechteroever van de Demer is daarvan een interessante getuige; dit gebouw was sinds de 18de eeuw een opslagplaats en stopplaats voor schepen die van de Demer gebruik maakten. Op de Ferrariskaart is reeds een grootscheepse rechttrekkingscampagne van de Demer achter de rug, maar een vergelijking met de gereduceerde kadasterkaart (ca. 1850) toont dat nadien nog verschillende kleine meanders afgesneden werden, o.a. bij het kasteel van Loye. Met de aanleg van interstedelijke verbindingswegen zoals de Leuvense vaart verloor de Demer vrij vlug zijn economische betekenis. Tijdens de tweede helft van de 19de eeuw wordt de spoorweg Aarschot-Maastricht aangelegd dwars door het gehucht Rei.
Naast de Demer wordt de hydrografie in het gebied gekenmerkt door meerdere zijbeken zoals de Steenlaak, Zwartwaterbeek, Oude Laak, Krekelslaak en Laarbeek. Deze laakbeken werden aangelegd met als doel het overtollige water van de lagergelegen gronden en weiden af te voeren. Via kleinere slootjes vingen ze het water uit de beemden op. De zijbeken ontlasten op bepaalde plaatsen de hoofdstroom en werden eveneens deels gekanaliseerd en omgeleid, vaak in functie van watermolens. De structuur die op de Ferrariskaart wordt getoond blijft tot vandaag vaak herkenbaar. Ten zuiden van de Grote Molen zijn naast de gekanaliseerde stukken van de Steen- en Krekelslaak de oude rivierbeddingen nog deels herkenbaar in de percelering.
De Mangelbeek in het noordoosten werd gekanaliseerd in functie van de waterburcht de Burg, later werd hier ook een watermolen (Kleine Molen) geïnstalleerd. Op de Ferrariskaart liggen op de rechteroever van deze beek, voorbij de Kleine Molen, een drietal grote en twee kleinere vijvers. In de loop van de 19de eeuw geraken de vijvers grotendeels verland maar de contouren blijven zichtbaar. Vandaag zijn de drie grootste vijvers terug als open water aanwezig; de Vijversheide, een moerassige zone ten noorden, is een relict van de kleine vijvers. Dit gebied sloot oorspronkelijk aan bij een moeraszone die zich uitstrekte ter hoogte van het huidige Schulens Meer en nadien werd ontgonnen en ingericht als watering.
De archeologische vondsten in deze regio blijven tot nu toe beperkt. Het gebrek aan archeologische data komt deels door de ontoegankelijkheid van een groot deel van het gebied dat in privébezit is (kasteeldomeinen). Op de zachte beekhelling van de Laarbeek werd een aantal losse vondsten gedaan van vuurstenen artefacten uit de steentijd. Daarnaast vertaalt de rijke agrarische geschiedenis van dit gebied zich ook in meerdere vondstenconcentraties van aardewerk, pijpenkopjes etc.
Het gebied behoort grotendeels tot de gemeenten Lummen en Herk-de-Stad met de gehuchten Schulen en Berbroek. In het zuidoosten ligt het gehucht Spalbeek dat deel uitmaakt van Hasselt. Tot aan de Franse Omwenteling vormden Lummen en Schulen samen met de gemeenten Linkhout, en Koersel de vrijheerlijkheid Lummen, een aaneengesloten gebied aan weerszijden van de Demer. Lummen was een grensgebied tussen de toenmalige Graafschappen Loon (tot 1366) en Brabant (tot 1183). De heerlijkheid behoorde toe aan de graven Van der Marck en de hertogen van Brabant en viel dus deels onder Loons en deels onder Brabants recht.
Het strategisch belang van de oost-west gerichte Demer kwam vooral tot uiting tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). In deze periode werden een groot aantal veldschansen of redoutes opgericht waarin de bewoners van de streek zich tijdelijk met hun vee konden terugtrekken. Rond de schans werd een diepe gracht gegraven; het geheel werd voorzien van poorten en een ophaalbrug. In Lummen zelf was er sprake van acht schansen in totaal, meestal dichtbij het broek om zo snel mogelijk het vee in veiligheid te kunnen brengen. De inwoners van het gehucht Rei beschikten over de Sint-Jorisschans in de nabijheid van de Pannestraat die reeds voor 1609 bestond. Op de Ferrariskaart staat er inderdaad een cluster gebouwen afgebeeld binnen een onderbroken watersingel net ten noorden van het gehucht Rei, langs de Hoogstraat. Op dezelfde locatie duidt de Vandermaelenkaart het toponiem schans aan. De grachtenstructuur is nog deels bewaard in het huidige landschap.
Op de Vandermaelenkaart liggen vlakbij de schans een aantal Tuileries of pannenbakkerijen met rechthoekige droogloodsen. De Schulense pannenbakkerij gaat terug tot de 17de eeuw en leverde dakpannen aan de streek. De nabijgelegen Demer verzekerde de industrie van voldoende transportmogelijkheden. In Rei waar de ondergrond leemhoudend was, zou er sprake geweest zijn van drie verschillende pannenbakkerijen. De 'Leemkuilstraat' is een verwijzing naar het steken van leem of klei in functie van de steen- en pannenindustrie. De laatste pannenbakker stopte begin 20ste eeuw. In een weide langs de 'Pannestraat' bevindt zich een restant van de laatste panoven van Schulen. Het betreft een ruïne van een vermoedelijk 19de-eeuwse oven waarvan nog een deel ondergronds bewaard zou zijn.
De Demervallei is een moerassig gebied dat zich profileert als een groene zone met broekbossen (zoals het Schulens broek), vochtige weilanden op de iets hogere delen, en grote zones met populierenaanplantingen. Opmerkelijk is het grote aantal uitgestrekte beemden in de vallei. De vochtige valleigronden of broeken werden eertijds in cultuur gebracht als hooi- en weiland of bestonden uit broekbos dat als hakhout werd beheerd. Elke winter liepen de laagst gelegen delen van het land onder water. De weilanden met permanent hoge waterstand werden ontwaterd via een dicht net van kunstmatige drainagekanalen zoals de Snijken, de Vlootgracht en het Zwart Water. Het 17de-eeuwse kaartboek van de abdij van Averbode (1650-1680) toont enkele percelen beemd langs de Krekels Laak omgeven door drainageslootjes. Ook op de Ferrariskaart is het uitgebreid netwerk van sloten zichtbaar. Om de weiden in de omgeving van Lummen droog te leggen werden de Demer en andere rivieren in het verleden meermaals verlegd. Ook werden in het kader van deze droogleggingswerken stelselmatig sluizen en kanalen aangelegd; hiervoor werden in de 17de eeuw door de hertog van Brabant en de prinsbisschop van Luik specifieke octrooien verleend. Pachtcontracten hielden stelselmatig rekening met mogelijke schade ten gevolge van overstromingen en vermeldden steeds de onderhoudsplicht met betrekking tot de grachten en slootjes.
Naast de winterse overstromingen in de Demervallei kwamen grote bevloeiingen voor, die gevoed werden door de talrijke kleine beken. De afzetting van een vruchtbaar sliblaagje op de graslanden deed dienst als bemesting en zorgde voor een grotere en kwalitatief betere opbrengst. Bijna alle bevloeide percelen lagen in bedden, meestal aflopend om een optimaal renderende bevloeiing mogelijk te maken. Waar een bevloeiingsbed in de Kempen hooguit enkele tientallen meter lang was, bestonden er in de Demervallei panden tot 10 m breed en 200 m lang. Zo lag er een groep bevloeide percelen in de Keesdijken tussen de Grote Molen en kasteel van Loye. Het was een bevloeid complex dat deel uitmaakte van het kasteeldomein en dat door werklui in loondienst uitgebaat werd. Er werd water genomen uit de Demer en geloosd op de Voortbeek. In de Demervallei, waar grootgrondbezit frequent voorkwam, was het gebruikelijk dat een landbouwer elk jaar hetzelfde hooilandperceel huurde. Hij mocht er het hooi en de toemaat winnen. Bovendien deden zowel in de lente als in het najaar de niet afgesloten beemden dienst als gemene weides voor de omliggende dorpen. Zeker tot en met de jaren 1930 werden tussen 15 augustus en 1 mei dagelijks de koeien naar weidegronden in de randen van de grote Demerbroeken gedreven, zoals bijvoorbeeld in de Muggenhoek en De Helder. De beemden ten noorden van de dorpskern van Schulen waren eigendom van het kasteel van Loye maar alle inwoners van Schulen hadden het recht er hun beesten te weiden tijdens een vastgelegde periode. Op de in bedden aangelegde percelen werd dit recht op vrijgeweide echter vaak opgeheven om trappelschade aan de kostbare grasmat te vermijden. Aan de rand van de vallei werden hagen en houtkanten gebruikt om het vee te beletten te ontsnappen. Het merendeel van de hagen werd op wallen aangelegd en was opgebouwd uit opgaand hout en hakhout met knotbomen, meestal zomereik. De bomen stonden in rijen op de perceelsgrenzen van akkers en weilanden of langs veldwegen of op het boerderij-erf. Het houthakken in de hagen duurde voort tot halfweg de jaren 1960; vooral na de Tweede Wereldoorlog verdwijnen de knotbomen om grotere gebruikspercelen te creëren. Hagen en houtkanten werden vervangen door prikkeldraad en een aantal beemdpercelen evolueerde tot graasweiden. De noordelijk gelegen akkers zijn grotendeels omgezet in weilanden, vaak nog omgeven door ijle bomenrijen of houtkanten. In heel het gebied zijn op de perceelsgrenzen nog veel relicten van dergelijke houtwallen, al dan niet met knoteiken, in het landschap bewaard.
De opkomst van kunstmest en de mechanisatie van de landbouw zorgden tegen de jaren 1930-1940 voor een achteruitgang en uiteindelijke stopzetting van de bevloeide percelen. Met de teloorgang van de hooihandel na WOII, werden door veel boeren in de Demervallei populieren aangeplant. Hierdoor groeide de vallei verder dicht en was er geen sprake meer van een open landschap. In het gebied wordt in de vallei vooral de omgeving van het kasteeldomein van Loye bepaald door graasweiden met populierenrijen en dichte populierenaanplanten. Het gebied ten zuiden van de Demer kent daarentegen een sterk open karakter dankzij de aaneenschakeling van weilanden gekenmerkt door sloten en struwelen. Rondom kasteel De Burg is er sprake van een halfopen landschap door de afwisseling van weiland met bomenrijen en meer beboste percelen.
In de Lummense Demervallei liggen meerdere kasteeldomeinen die de bouwkundige rijkdom van het Land van Lummen illustreren. Verschillende kasteelsites gaan terug op defensieve structuren zoals een motte of donjon. De omringende parken en tuinen worden gekenmerkt door een bijzondere aanleg en zijn van groot belang op vlak van tuinarchitectuur. Voorbeelden zijn de oorspronkelijke waterburchten van Loye en de Burg en kasteel Het Hamel.
Het waterkasteel van Looi/Loye wordt reeds vermeld in 1429 als domein Te Lauw. Het kasteeldomein (200ha) ligt ten zuiden van de dorpskern van Lummen, op de noordelijke oever van de Demer, op de overgang Lage Kempen-Demervallei. Het domein strekt zich over circa 200 ha uit en grenst aan de rivier. Het kasteel, met een nadrukkelijke impact op de vallei van de Demer, is ingeplant in een bos- en waterrijk gebied, dat doorkruist wordt door een stelsel van dijken en dreven. Het heeft een interessante tuinaanleg en is omgeven door (productie)bossen, vijvers, wei-, hooi- en akkerland omgeven door bomenrijen en houtkanten. Het kasteel werd gebouwd door de familie de Horion en in 1649 herbouwd door de familie van Elderen. Het complex is gegroeid rondom de thans verdwenen donjon op de NW-hoek van de binnenplaats en werd gebouwd op een vierkant eiland te midden van een vijver. De oudst bewaarde kern dateert uit het begin van de 16de eeuw. Rond 1730 was het eigendom van de familie van der Heyden a Blisia die in 1783 het gebouw restaureerde. Het kasteel heeft een sterk heterogeen uitzicht door de verschillende verbouwingen uit de periode van de 16de tot de 19de eeuw. De bakstenen gebouwen hebben een nagenoeg U-vormige aanleg rondom een ommuurde binnenplaats met centrale waterput. De zo goed als vierkante omgrachting bleef bewaard evenals de toegangsbrug met twee rechtopstaande leeuwen en een brug naar het park aan de achterzijde. Ten noordwesten van de binnenplaats bevindt zich het poortgebouw met wapenschild en cartouche met jaartal 1649, ten noordoosten een classicistisch paviljoen. Ten zuidwesten van het hoofdgebouw staat de langgestrekte kasteelhoeve uit de 18de eeuw met woonhuis, poortgebouw en duiventil, wagenhuis, stallingen en dwarsschuur. Onder het poortgebouw liep vroeger de weg Lummen-Schulen die zichtbaar is op de Ferrariskaart maar begin 20ste eeuw werd afgeschaft. De aangebouwde gotische kasteelkapel bevat figuratieve glasramen die dateren uit de 16de eeuw. Het kasteeldomein is vanuit het noorden toegankelijk via een dreef van zomereik die uitgeeft op een voorplein aan de kasteelgracht. De oude moestuinsites bleven behouden: ten noordwesten van het kasteel, langs de toegangsdreef een vijfhoekige omhaagde tuin en een tweede rechthoekige tuin ten westen van de boerderij, met een bakstenen fruitmuur.
De chronologie van de tuinaanleg en de invloed in de 18de eeuw van de waterbouwkundige werken op de aanleg blijft nog zeer onduidelijk. De inrichting van het kasteelpark was slechts mogelijk dankzij droogleggingen en indijkingen in het moeras van de Demer en de nabijgelegen Herk in de 17de en 18de eeuw. Hierdoor kon dit vochtige vallei- en moerasgebied, dat oorspronkelijk enkel kon dienen als wei- en hooiland, ook als park, bos en akkerland worden ingericht. Morfologie noch bodemgebruik ondergingen tijdens de laatste eeuwen veel verandering zodat de parkaanleg uit de 17de en 18de eeuw in de huidige toestand duidelijk herkenbaar blijft.
Ten zuiden van de toegangsdreef tot het kasteel ligt een als lusttuin aangelegd bos, dat een rondpunt omsluit, op te vatten als een ‘salle de verdure’ of ingerichte groenkamer. Aansluitend liggen een (hoogstam)boomgaard en driehoekige vijver met eilandje. Nabij het kasteel werd de Demer rechtgetrokken, vermoedelijk omwille van het uitzicht; het kanaal sluit aan op de middenas van een ganzenvoet in het park. Het is echter niet duidelijk of deze elementen relicten zijn van een vroegere tuinaanleg of net de aanzet zijn van een onvoltooid ontwerp waarin 17de-eeuwse elementen werden overgenomen.
Op de Ferrariskaart heeft de toegangsdreef richting kasteel een dubbele vertakking naar het oosten, omgeven door bossen en uitlopend op een kruispunt van meerdere dreven. Zijtakken lopen verder richting de grote heidevennen ten noorden en zuidwaarts naar de valleibeemden die voorzien zijn van een netwerk van sloten en grachten. Vlakbij ligt een complex van grote en kleine vijvers met centraal in het dijkenstelsel een waterparterre. De meeste van de vijvers, aangelegd in de aanvankelijk moerassige vallei en mogelijk uitgediept door veenontginning, werden vermoedelijk gebruikt voor de viskweek en zijn later onderhevig aan verlanding. Vanaf het kasteel vertrekt ook noordwaarts een dreef die aansluit op de weg naar het kasteel De Burcht of Burg van Lummen. Ten zuiden van het kasteel, aan de overzijde van de Demer, loopt een tweede dreef door de beemden en over de Laakbeek tot aan de boerderij nabij het gehucht Rei. Deze dreef werd in 1768 door de kasteelvrouw aangelegd ter verfraaiing van haar domein. De bomen werden door middel van doornstruiken beschermd tegen beschadiging door het vee dat door de inwoners van Schulen in deze beemden werd geweid.
De topografische kaarten van midden 19de eeuw tonen vooral dat het bosareaal ten noorden van het kasteeldomein verder is afgenomen ten voordele van akker- en weiland. Deze ontginningen gaan uit van een toegenomen aantal verspreid liggende boerderijen. Op het kasteeldomein neemt het aantal wallen en dijken op het kasteeldomein toe, zowel langs de vijvers en dreven als in de broeken, vermoedelijk in het kader van kunstmatige bevloeiing. In 1828 werd bij de driehoekige vijver een Mariakapel gebouwd, de Sterkapel genaamd. Via een haagbeukdreef is deze bakstenen staakkapel met chronogram met het kasteel verbonden. In de meimaand is ze vrij toegankelijk; vanaf de eikendreef heeft de bezoeker zicht op het kasteel van Loye. Eind 19de-begin 20ste eeuw wordt ten zuidoosten tegen het kasteel een vroegere barokke parterretuin vervangen door een landschappelijk parkje, geopend op de valleibeemden met positiebomen en boomcoulissen aan de rand ervan. De aanleg wordt verder bepaald door de ganzenvoet waarvan de middenas haaks op de tuingevel naar het zuidoosten loopt, in het verlengde van de gekanaliseerde Demer. De oostelijke teen van de ganzevoet valt samen met het tuinpad en de korte dreef naar de 'salle verte' in het 'bosquet', naast de driehoekige vijver. De zuidelijke lijn ligt in het verlengde van de toegangsdreef en loopt, een eind onderbroken, over de Demer verder in het restant van de lange dreef naar de eigen boerderij in de Pannestraat (Schulen). Deze onvolledige oude dreef bestaat uit twee maal acht zomereiken overlopend in een recent vernieuwde dreef van Canadapopulier en markeert de visuele as naar het kasteel van Loye. Vanaf de Demerbrug ter hoogte van de kasteelboerderij ligt er een nog schaars beplante veldweg als secundaire verbinding.
In de loop van de 20ste eeuw breidt het areaal akkerland zich verder uit ten koste van de rivierbeemden, vooral rondom de gehuchten Zool en Rei. Tijdens de 2de helft van de 20ste eeuw werden bijna alle vijvers in het kasteelpark weer opengelegd; in de natte weiden langs de Steenlaak, de Rosse Beemden, werden zelfs twee extra vijvers ingericht. Ook het bosareaal rondom het park kende een sterke uitbreiding door voormalig akkerland te bebossen; hierdoor ontstond plaatselijk een groot aaneengesloten boscomplex. Ook de vloeiweiden in de Keesdijken werden bebost. De Steenlaakbeek werd ontdaan van alle kleine onregelmatigheden en kreeg een strakker uitzicht; enkele uitstulpingen zijn nog herkenbaar in de percelering.
Ten noorden van het kasteel van Loye ligt ten zuiden van de dorpskern en de Mangelbeek een tweede kasteeldomein (8ha), de Burg. Het kasteel ligt op waterrijke gronden in een half open landschap; de omringende beemden worden gemarkeerd door bomenrijen en houtkanten. Het kasteeldomein wordt in het noorden begrensd door een 1km lange dreef van zomereik parallel met de gekanaliseerde Mangelbeek of Kleine Molenbeek. De configuratie van de waterburcht is nagenoeg onveranderd gebleven. Het kasteel is gebouwd op de plaats van de oorspronkelijke waterburcht van de heren van Lummen die reeds vermeld wordt in 1203. In de 15de eeuw was er sprake van een 'castrum', een versterkt slot met gracht en ringgracht. Eind 15de eeuw werd de burcht grotendeels verwoest maar meteen heropgebouwd. De oudste kern van het goed dateert vermoedelijk uit de 15de-16de eeuw maar heeft veel restauraties en verbouwingen ondergaan in de daaropvolgende eeuwen. Een opmeting in de 17de eeuw vermeldt een verhoogd opperhof of motte en een neerhof met moestuinen, brouwerij, schuren en stallen, beide omgeven door een gracht. De motte werd beschermd door dikke hoge muren met steunberen en een ronde hoektoren, een mogelijke verwijzing naar de 13de-eeuwse situatie. De klassieke opperhof-neerhofstructuur met dubbele gracht was toen duidelijk aanwezig en is nog steeds herkenbaar in het huidige grondplan. De ringgracht en kasteelgracht waren begrensd door beboomde dijken. De toegang tot de omgrachte burcht bestond uit een dreef vanuit de dorpskern van Lummen; een brug over de Mangelbeek en een tweede brug over de kasteelgracht gaven via een poortgebouw toegang tot het neerhof. De motte was bereikbaar via een brug over de watersingel. Op het kasteelerf lag een spijker voor graanopslag; het neerhof telde enkele woningen en het cijnshof met o.a. stallen en bakhuis. De neerhofmotte bevatte ook de tuinen, onderverdeeld in acht parterres gescheiden door paden. Deze dienden als siertuin evenals moestuin. Het kasteeldomein was omgeven door akkerland en weiden; parallel met de Mangelbeek liepen beboomde dijken met een brede dreef. De Ferrariskaart bevestigt dit beeld en toont de burcht langs de zuidkant volledig omgeven door open weilanden die zich uitstrekken tot aan de Zwartwaterbeek. Een netwerk van slootjes en grachten vaak vergezeld van hagen en/of bomenrijen bepaalt het uitzicht. De kaarsrechte Borgloop passeert langs de burcht en draineert de aangrenzende weilanden op de Zwartwaterbeek. Waar het gebied aansluit op de heide wordt het landschap gekenmerkt door met houtkanten afgeboorde ontginningen en bospercelen aansluitend op de bewoning ter hoogte van het latere Muggenhoek. De hoofdweg van Lummen naar Hasselt via het kasteeldomein van Loye, passeert langs de Burg en verbindt zo beide domeinen met elkaar.
Pas in de 18de eeuw werd de burcht omgevormd tot kasteel, overwegend in de renaissancestijl, maar met behoud van de belangrijkste burchtkenmerken. Ook in de 19de eeuw blijft de configuratie grotendeels ongewijzigd maar krijgen enkele zones een nieuwe invulling die duidt op een verlandschappelijking van de site. Op de oude kasteelgracht en motte wordt een park in landschappelijke stijl aangelegd geïnspireerd door de landschapsontwerpers Bühler (Denis (1811-1890) en Eugène (1822-1907) Bühler). De kasteelmotte is dan in gebruik als tuin en het kasteelerf wordt aangeduid als lusttuin. In het westen wordt een nieuwe inrit aangelegd, een gebogen aarden laan met rododendrons en meidoornhaag, die naar de voet van het kasteel leidt. De opperhof-neerhofstructuur wordt hierdoor doorbroken; de oude toegangspoort leidt nu exclusief naar het neerhof waarvan de gebouwen herschikt werden rond een vierkante binnenkoer. De oude kasteelgracht wordt deels gedempt zodat slechts een sikkelvormige parkvijver met eilandje overblijft; de ingangspoort blijft bereikbaar via een gemetselde brug over de droge gracht. De vroegere ophaalbrug werd vervangen door een verhoogde weg die via een torenvormig poortgebouw naar binnen leidt. Resterende blikvangers van de 19de-eeuwse parkaanleg zijn de vrije zichtas naar het noordoosten en zuidwesten uitgespaard als brede grasstrook in het parkbos en de monumentale solitaire plataan van ca. 1800. Een arduinen zuil op het grasveld is afkomstig uit de kasteelkelders en klimt op tot de bouwfase van het kasteel. De oude toegang van het dorp naar de Burg via het neerhof bleef bestaan als onverharde eikendreef. Van de kasteelhoeve, nu een zelfstandige boerderij omgeven door een kunstmatige aftakking van de Mangelbeek, is de oudste kern (16de-17de eeuw) nog aanwezig in het poortgebouw met opschrift 1738 en het woonhuis. De weidepercelen links en rechts van de oude toegangsdreef behoren tot de cultuurgronden van de boerderij.
Het kasteel het Hamel sluit aan bij de kern van Lummen en ligt op de flank van de Willekensberg, ten noorden van de Mangelbeek. Het kasteel is aangelegd op een oude site waar op de Ferrariskaart een omgrachte hoeve of schans te zien is net ten westen van het huidige kasteel. Begin 19de eeuw (primitief kadaster 1828) wordt het Hamel in het noorden en westen begrensd door een weg, in het oosten door een rechte laan en in het zuiden door de Kleinmolenbeek of Mangelbeek. Binnen een omgrachting lag een goed met buitenhuis, hoeve en lusttuin met vijver. Het hof was toegankelijk via een poort bij de brug over de gracht. In de loop van de 19de eeuw onderging het goed meerdere wijzigingen. Ten zuidwesten van de oude site werd het huis tot kasteel verbouwd dat centraal kwam te liggen in het nieuwe park. Het domein was toegankelijk via twee opritten, vanuit het noorden en zuidoosten, die aansloten op de parkpaden rond de grasvelden, parkvijver en oude boerderijsite. Na oorlogsschade werd dit kasteel in 1946 gesloopt en het oude landhuis werd na 1950 verbouwd tot een villa met lindendreef. De huidige parkaanleg werd gerealiseerd in de periode 1868-1880 met een uitgesproken voorliefde voor het pittoreske. Vandaag heeft het kasteeldomein drie toegangswegen. Achter het huis ligt het gekasseid erf met de bijgebouwen met pseudovakwerk in U-vorm. Het geheel wordt omgeven door smeedijzeren poorthekken. Het kasteelpark bestaat uit een centraal golvend grasveld met solitairen en bomengroepen die zichtassen vormen. Het park telt vier Belgische kampioenen of uitzonderlijk dikke bomen: een amberboom, een sneeuwklokjesboom, een Amerikaanse sassafras en een moseik. Langs de wandelwegen staan 19de-eeuwse sierstukken en ornamenten opgesteld; op het gazon staat een zonnewijzer uit 1812. De landschappelijke vijver ligt achter de heuvel met ijskelder die dateert uit 1868 en bekroond is met een bakstenen paviljoen. Ook bij deze parkaanleg werd net zoals bij kasteel de Burg, het plantschema van Bühler toegepast met groepen van éénzelfde boomsoort en een gevarieerde brede bomengordel. Ten oosten van de gebouwen ligt de vroegere overtuin, nu de nieuwe moestuin, langs drie zijden omgracht met aansluitend een ommuurde groenten- en fruittuin. De tuinmuren tellen twee poorthekken en doen dienst als fruitmuur met muurpilasters en steunberen voor leifruit. De tuin is toegankelijk via een gemetselde brug over de gracht en een smeedijzeren toegangshek. Vlakbij staan nog twee spitsboogvormige druivenserres op een bakstenen sokkel waarvan een tot op de helft ingekort. Ten noorden leunt tegen de muur een 19de-eeuws landgebouw aan dat dienst doet als pottenschuurtje.
De kasteeldomeinen met waardevolle natuurwaarden vormen als het ware een reservaat voor zeldzame fauna en flora. Vermeldenswaardig zijn de zeldzame paddenstoelen. De kastelen bezitten bovendien een hoge dendrologische en tuinkunsthistorische waarde omwille van hun omhaagde lanen, oude dreven, uitzonderlijke solitairen en tunnels o.a. van witte paardekastanje. Elk jaar opnieuw op de laatste zondag van mei wordt van Loye uitzonderlijk opengesteld voor het brede publiek tijdens de Lummense kastelenwandeling in het kader van de Dag van het Park. Onder begeleiding van natuur- en cultuurgidsen kan de onmiddellijke omgeving van het kasteel bezocht worden en de bloemenpracht van de grote collectie rododendrons bewonderd. Een onverhard fietspad volgt de meest noordelijke dreef van het kasteel van Loye zodat dit bosgebied deels ontsloten wordt.
Op bouwkundig vlak worden Vochtig Haspengouw en de Demervallei gekenmerkt door de aanwezigheid van rijke relicten van vakwerkbouw. Ondanks de toenemende bebouwing zijn (deels versteende) hoeven in vakwerk nog in ruime mate aanwezig naast schaarse leembouw. De meeste gebouwen dateren uit de tweede helft van de 19de-begin 20ste eeuw. Op basis van het grondplan zijn er langgestrekte enkelvoudige hoeven, hoeven met meerledige L-of U-vorm en vierzijdenhoeves. De schuur is meestal de omvangrijkste vakwerkconstructie en vaak is er een afzonderlijk bakhuis. In het gebied zijn alle types vertegenwoordigd. In de Loyestraat ligt een hoeve die oorspronkelijk eigendom was van kasteel van Loye gebouwd in 1863 en opgetrokken in stijl- en regelwerk met witgekalkte vullingen; de gebouwen zijn gegroepeerd rondom een rechthoekig erf. In de Zoolstraat is een langgestrekte vakwerkhoeve beschermd als monument; de omgeving is een beschermd dorpsgezicht omwille van het bewaarde landelijke karakter. De oorspronkelijke schuur-stal-woonhuis-indeling van deze hoeven wijst op het gebruik als eenvoudige dagloners- of arbeiderswoning en getuigt van de jarenlange agrarische activiteit in de streek. Ook bij de kasteelhoeves van het kasteel van Loye en de Burg zijn nog gebouwen (schuur, bakhuis) deels in vakwerk bewaard.
Aan beide uiteinden van het gebied lagen oorspronkelijk twee waterradmolens op de Demer: ten westen de Grote Molen en ten oosten de Veldekermolen in Kermt (Hasselt). De Grote Molen van Lummen was een banmolen van de Burg die werd opgericht voor 1694. Zo waren alle inwoners van Schulen verplicht hun graan te laten malen in de molen van de heer op de Demer. In de loop van de 18de eeuw werd de houten molen heropgericht in baksteen. Naast graanmolen, deed de Grote Molen ook tijdelijk dienst als hennepbraakmolen en zaagmolen. Het Pakhuis achter de Grote Molen dateert uit de 18de eeuw en deed dienst als stapelplaats in functie van het vrachtverkeer op de vanaf hier bevaarbare Demer. De per platbodem afgeleverde goederen werden met paard en kar verder vervoerd naar de grote centra zoals Hasselt en Maastricht. Op een kaart uit 1791 maken de dreven ten noorden van het vijvercomplex van het kasteel deel uit van de 'Weg van het Pakhuis naar Thiewinckel', op de route naar Hasselt. De watermolen is sinds 1956 niet meer actief. Het complex bestaat uit de molen, molenaarshuis en stallingen met oude kern in vakwerk en muurankers die 1738 aanduiden.
De Veldeke(r)molen werd ca. 1100 opgericht door de familie van Veldeke die eigenaar was van de gelijknamige heerlijkheid en was afhankelijk van de abdij van Sint-Truiden. De molen was aanvankelijk een graanmolen en in de 17de eeuw ook een oliemolen. Het huidige gebouw heeft een 17de-eeuwse kern en is voorzien van twee gevelstenen waaronder een pegelsteen uit 1825 en merksteen met de toegelaten waterstand. Voorts zijn er nog twee gevelstenen uit het begin van de 20ste eeuw aanwezig waaronder een gedenkplaat ter ere van de beroemde middeleeuwse dichter Hendrik van Veldeke (circa 1128-1200) die hier werd geboren. Het geheel is sterk gerestaureerd na een brand in het begin van de 20ste eeuw. De molenaars op de Demer kwamen vaak in aanvaring met de overheid omdat ze verplicht waren op regelmatige tijdstippen hun sluizen te trekken om de scheepvaart mogelijk te maken. De verplichte maal- en stijgpegels deden dienst als controlemiddel; op basis hiervan hield de overheid toezicht op het waterpeil om zo een veilige scheepvaart te garanderen.
Op de Mangelbeek ligt een derde watermolen, de Kleine Molen. Deze onderslagmolen in ijzerzandsteen dateert uit het midden van de 18de eeuw en was eveneens afhankelijk van de heren van Lummen. De molen verving een ouder exemplaar opgetrokken uit hout en leem. Het betrof een dubbelmolen met oliemolen op de linkeroever en een graanmolen op de rechteroever. Op de Ferrariskaart liggen voor de molen, parallel met de Mangelbeek, twee langwerpige (molen)vijvers. In de tweede helft van de 19de eeuw worden deze vijvers omgezet in weide en akkerland. De olieslagmolen wordt sinds de jaren 1930 gebruikt als magazijn; op de rechteroever is de maalderij met binnenwerk bewaard gebleven. Vlakbij ligt een bakhuis in stijl- en regelwerk. In 2002-2004 werd de molen grondig gerestaureerd en maalvaardig gemaakt; dit ging gepaard met de aanleg van een nevengeul in functie van de vispassage. Rond 1970 werden achter de molen, vlakbij de Vijversheide, drie vijvers aangelegd in functie van de karperkweek. Recent werden de dichtgeslibde vijvers door Natuurpunt terug in ere hersteld in functie van de watervogels. Het toponiem 'de Schutbemden' verwijst hier nog naar de vroegere praktijk om het water van de Mangelbeek af te dammen in functie van de bevloeiing van de beemden. De omgeving van de Kleine Molen wordt gekenmerkt door historische graslanden met talrijke kleine landschapselementen zoals bomenrijen, slootjes en houtkanten.
Auteurs: Verdurmen, Inge
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Kasteeldomein van Loye
Is deel van
Hasselt
Is deel van
Herk-de-Stad
Is deel van
Lummen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Demervallei met de kastelen van Loye, De Burg en Het Hamel [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300277 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.