is aangeduid als beschermde archeologische site Keizersberg
Deze bescherming is geldig sinds
De Keizersberg in Leuven omvat de burcht van de hertogen van Brabant uit het begin van de 13de eeuw, een eind 18de-eeuwse portierswoning aan de Mechelsestraat en de benedictijnenabdij met een imponerend 19de-20ste-eeuws gebouwencomplex rondom een rechthoekige binnentuin.
De site van de Keizersberg te Leuven neemt niet alleen omwille van haar uitgesproken topografie, maar tevens omwille van haar historiek een bijzondere plaats in de geschiedenis in. Gedurende minstens zes eeuwen bevond zich op de zuidwestelijke uithoek van deze heuvel namelijk een burcht van de hertogen van Brabant. Deze burcht werd volgens de actuele inzichten aangelegd in het eerste kwart van de 13de eeuw, dit wil zeggen in een periode waarin de macht van dit vorstenhuis enorm toenam en nog zou toenemen. De hertogen van Brabant waren immers de opvolgers van de voormalige graven van Leuven, die na de verwerving van Brussel en omgeving hun rijk stelselmatig zouden uitbreiden gedurende de late middeleeuwen.
Wanneer Brabant in 1430 bij het hertogdom Bourgondië werd gevoegd, ging het om een uitgestrekt grondgebied dat zich grosso modo uitstrekte tussen Schelde en Maas. De expansie- en defensiepolitiek van de hertogen van Brabant ging gepaard met de uitbouw van administratieve organen en de oprichting van een hele reeks burchten. Hierdoor konden zij hun macht legitimeren en tegelijkertijd hun rijk verdedigen tegen aanvallen van buiten- en binnenuit.
Dergelijke burchten werden gebruikt als residentie, als bestuurscentrum, als zetel voor administratieve organen en als ontspanningsplek. De oprichting van de burcht op de Keizersberg mag wellicht in dit kader worden gezien. De burcht werd opgetrokken op een heuvel buiten de toenmalige stad, wellicht om zich aan de bemoeienissen van het Leuvense stadsbestuur te onttrekken. Ook landschappelijk was deze ligging interessant: op een plateauvormige heuveltop met vrij steile hellingen en aan de voet ervan stroomde de Dijle. In die periode was Leuven nog steeds de onbetwiste hoofdstad van het hertogdom, al zou het tij redelijk snel keren. Brussel vanaf de 13de-14de eeuw en Antwerpen vanaf de 15de-16de eeuw zouden Leuven respectievelijk op bestuurlijk en commercieel vlak overvleugelen.
Op architecturaal vlak is de hertogelijke burcht van de Keizersberg een typevoorbeeld van de ronde hoogteburchten. Volgens Amand werd dit type burchten in onze contreien geïntroduceerd na deelname van de lokale machthebbers aan de kruistochten. Zij gaven de 12de- en 13de-eeuwse bouwmeesters de opdracht om een nieuwe burchtarchitectuur te realiseren. Het is wellicht niet toevallig dat de Keizersberg in die periode ook een andere groep bewoners telde die nauw bij de kruistochten en militaire campagnes waren betrokken: de tempeliers. Midden op de Keizersberg bevond zich een commanderij van achtereenvolgens de tempeliers en de hospitaalridders. Wegens de vernietiging van hun archieven (en van de gebouwen) is over dit complex heel weinig geweten, maar het staat vast dat het een belangrijke rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van de Keizersbergsite en misschien van de stad Leuven in haar geheel.
De bloeiperiode in de geschiedenis van de Keizersberg was echter van vrij korte duur. Na de opname van het hertogdom Brabant in achtereenvolgens het Bourgondische en Habsburgse rijk en na het insluiten van de site binnen een nieuwe stadsomwalling vanaf 1357, verloor de Keizersberg aan aantrekkingskracht. Hoewel de burcht opgenomen werd binnen de stadsomwalling kende de Keizersberg tot in de 18de eeuw een afzonderlijk fiscaal ‘regime’, los van de stad. Machthebbers als Keizer Karel en de aartshertogen Albrecht en Isabella vertoefden slechts kort en sporadisch in de burcht, die werd beheerd door lokale kasteelheren. De complexen bleven wel bewoond en in gebruik. De belangrijkste activiteit op de Keizersberg was misschien wel de druiventeelt, op dat moment nog zeer bedreven in Leuven en omgeving. De staat van de gebouwen verslechterde echter zienderogen, ondanks enkele zeldzame initiatieven van onder meer kasteelheer Puteanus (1574–1646).
De 18de- en 19de-eeuwse geschiedenis van de Keizersberg is illustratief voor heel wat stedelijke sites waar zich instellingen en gebouwen uit het ancien régime bevonden (in dit geval een hertogelijke burcht en een religieus centrum). Na afbraak van grote delen van deze complexen, werden de bouwmaterialen verkocht, de gronden herverkaveld, nieuwe wegen aangelegd en nieuwe gebouwen en functies ingepland. Deze langdurige en wat chaotische reorganisatiefase werd afgesloten door de opkoop van de terreinen door een gemeenschap benedictijner monniken uit Maredsous, die er een nieuw abdijcomplex realiseerden.
Op basis van de historische literatuur kan de geschiedenis van de site zelf ingedeeld worden in vier grote tijdsperiodes.
Bij gebrek aan concrete bronnen weten we over deze fase het minst. Het is echter mogelijk dat er voor het eind van de 12de eeuw reeds bebouwing op de Keizersberg aanwezig was. Volgens Amand kan het niet worden uitgesloten dat “de heuvel reeds vroeg als militaire post dienst deed”. Omwille van de enorme defensieve en strategische mogelijkheden is het inderdaad niet onmogelijk dat er ooit een prehistorische, late ijzertijd, (Gallo-)Romeinse of vroegmiddeleeuwse nederzetting of hoogteversterking heeft bestaan.
De hertogelijke burcht is wellicht niet het oudste gebouw op de Keizersberg. Vooraleer de burcht werd opgericht, vestigden de tempeliers zich eind 12de of begin 13de eeuw, wellicht tussen 1184 en 1220 op het oostelijke deel van de heuvel. Er werd een commanderij opgericht, waarvan de kapel aan Sint-Niklaas was gewijd. Vanaf het midden van de 15de eeuw werd ze echter meestal Sint-Janskerk(je) genoemd. Na de opheffing van de tempeliers in 1312 werd het gebouwencomplex in gebruik genomen door hospitaalridders van de Orde van Malta, die er tot het begin van de 17de eeuw verbleven.
Volgens de actuele inzichten werd de middeleeuwse hertogelijke burcht op de Keizersberg gebouwd in de eerste helft van de 13de eeuw. De precieze startdatum van de werken blijft echter onbekend bij gebrek aan concreet bronnenmateriaal. De verdere bouwgeschiedenis van de burcht kon gedeeltelijk worden gereconstrueerd op basis van de bewaarde rekeningen van het hertogelijke domein te Leuven, die lopen vanaf het begin van de 15de eeuw.
In de bouwgeschiedenis van de burcht komt meermaals een interessant gegeven met betrekking tot de bodem van de Keizersberg terug. Er vonden geregeld werkzaamheden plaats die te maken hadden met stabiliteitsproblemen van gebouwen wegens grondverzakkingen aan de berg. Een ander terugkerend fenomeen zijn de branden in de late middeleeuwen, waarna grote delen van de burcht werden gerestaureerd.
De hertogen van Brabant verbleven geregeld op hun burcht op de Keizersberg maar naarmate het Coudenbergpaleis te Brussel meer en meer hun voorkeur wegdroeg, ‘degradeerde’ de Leuvense burcht tot een van hun vele residentieplekken.
In de 16de en 17de eeuw was de burcht in handen van een burggraaf. De laatste heropflakkering van het burchtcomplex was te danken aan burggraaf en geleerde Erycius Puteanus. Hij liet nog een aantal uitgebreide herstellings- en verstevigingswerken uitvoeren om een nakende belegering van de stad door Franse en Hollandse troepen te weerstaan.
Reeds tijdens het burggraafschap van Puteanus geraakte de burcht in bouwvallige toestand. Na zijn dood ging het van kwaad naar erger. Vooral in de periode na 1650 stortten grote delen van de burcht in en werden drie bastions en een pantmuer gesloopt. De laatste echte opknapbeurt dateerde uit 1667.
Op het einde van de 18de eeuw, in juni 1783, besliste keizer Jozef II om de burcht van de Keizersberg te laten afbreken en de bouwmaterialen te verkopen. Enkel de zuidelijke schoormuur en de waterput bleven van afbraak gespaard. Drie jaar later, in 1786, werden er nieuwe wegen op het domein aangelegd en werd de Keizersberg daardoor in vier loten onderverdeeld. De nieuwe eigenaar Jacques Verheyden liet muren bouwen langs de grote weg, een zomerhuis (locatie ongekend) en een toegangspoort in de nabijheid van de Mechelsepoort. Dit gebouw bestaat nog steeds en wordt door voetgangers als toegangsweg tot de abdij gebruikt.
Albert Impens (eigenaar vanaf 1795) liet ter hoogte van de binnenkoer van de voormalige burcht een stenen graanmolen en Engelse tuin aanleggen. Bij de bouw van de molen liet hij de fundamenten van de burcht gedeeltelijk blootleggen en groef kapitelen en zuilentrommels op om ze in de funderingen te verwerken. Deze zijn nu nog steeds op de site aanwezig. De molen werd door brand verwoest op 30 januari 1809.
De commanderijgebouwen werden in 1797 verkocht en vervolgens gesloopt in de periode 1799-1801. De toren van de Sint-Janskerk stond tot dat laatste jaar overeind. Midden 19de eeuw trachtte men een spoortunnel aan te leggen dwars door de Keizersberg. De werken werden echter opgeschort in 1847 na talloze instortingen wegens wateroverlast.
De eerste acties van de benedictijner monniken op de Leuvense Keizersberg dateren uit 1889, toen zij er een eerste lap grond aankochten. Pas in 1897 werd gestart met het nivelleren van het terrein en het leggen van de funderingen voor de bouw van een abdij bovenop de Keizersberg. Er kwam tevens een ommuring rondom de abdij. Deze werd in verscheidene fasen en in verscheidene materialen aangelegd.
De site is gelegen in de zone tussen de Lüdenscheidsingel in het noorden, de Mechelsestraat in het westen, de burchtstraat in het zuiden en de Wolvengang, het Engels plein en Achter De Latten in het oosten. De begrenzing wordt tevens gevormd door de abdijmuur (zie hierboven). In de westelijke heuvelhelft bleven aan de rand van het talud nog relicten bewaard van de begin 13de-eeuwse hertogelijke burcht, de 18de-eeuwse portierswoning en de 19de-20ste-eeuwse benedictijnenabdij Keizersberg. In de oostelijke helft ligt de eigen begraafplaats van de abdij en zijn nog relicten en archeologische sporen bewaard die zouden opklimmen tot relicten van de tempeliers en de hospitaalridders (eind 12de of begin 13de eeuw tot 16de eeuw).
De site Keizersberg bevindt zich aan de noordrand van de Leuvense binnenstad. Ze maakt deel uit van de zuidelijke heuvels van het Hageland die de stad ten noorden, van west naar oost, begrenzen en gekenmerkt zijn door steile hellingen en plateauvormige heuveltoppen. Met zijn ruim acht hectare oppervlakte, zijn hoogte van circa 52 meter en zijn sterke helling stadinwaarts domineert de Keizersberg het Leuvense landschap.
Volgens de Geologische Kaart van België bestaat het geologisch substraat van de heuvel uit sedimenten van het Diestiaan, hoofdzakelijk zanden, kleiige zanden en zandige klei die steeds veel glauconiet bevatten. Deze zogenaamde Getuigenheuvels zijn ontstaan na het Mioceen, wanneer de glauconiethoudende zanden met veel ijzer oxideerden en er zo ijzerzandsteenbanken ontstonden die beter bestand waren tegen latere erosie en zo als heuvels zijn overgebleven in het landschap. De löss afgezet tijdens de laatste ijstijd (Weichseliaan) heeft hier hoofdzakelijk een zandleem textuur en is zeer discontinu wegens de heuvel- en golvende topografie.
Op de bodemkaart van België vinden we voor de site zelf geen gegevens. De bodems gekarteerd ten noorden en ten westen van Leuven tonen aan dat de site zich bevindt op de grens van de leem- en zandige leembodems. Geen van deze bodems vertonen een grondwatertafel.
De site van de Keizersberg is opgenomen in de Centrale Archeologische Inventaris onder id. 150673.
Het merendeel van de archeologische waarnemingen en vondsten werd gedaan bij toeval, meer bepaald bij bodemingrepen zoals de afbraak van de burcht, de bouw van de molen, ... Ook bij de bouw van de abdij, meer bepaald in de crypte van de kapel, werden de funderingen van de burcht vastgesteld.
Twee doelgerichte opzoekingen zijn ons overgeleverd, meer bepaald de opgravingen door Van Humbeeck op de burcht en de Sint-Janskerk, en het onderzoek van de waterput(ten) door de Equipe Spéléo de Bruxelles.
Er werden geen aanwijzingen of vondsten geïnventariseerd die wijzen op resten van menselijke activiteit op de Keizersberg van vóór de 13de eeuw (fase 1).
Enigszins verrassend was de vaststelling dat er zich potentieel nog resten van de walmuur en/of de torens van de tweede stadsomwalling (fase 2) binnen het studiegebied in de bodem kunnen bevinden.
De opgravingen van Van Humbeeck geven op zich de meeste aanwijzingen voor de aanwezigheid en bewaringstoestand van de archeologische resten in de zone van de burcht en de commanderij. Voor de burchtzone stelt zich vooral de vraag in hoeverre er überhaupt nog resten van de burcht (fase 2) in de bodem aanwezig zijn. De vele latere afbraak- & graafwerken (molen, abdij, ...) en de resultaten van de opgravingen van Van Humbeeck in deze zone doen veronderstellen dat de funderingen van het burchtcomplex zeer grondig zijn uitgebroken en gerecupereerd. Dit verkleint natuurlijk ook de kans om resten te vinden van voorlopers van de burcht uit fase 1 op deze locatie (zie verder: Aron bvba trof in 2011 wel degelijk een ouder archeologisch pakket aan). Voor de commanderij stelt zich een andere vraag. De opgravingen van Van Humbeeck tonen aan dat er zich wel degelijk goed bewaarde archeologische resten in deze zone bevinden. Maar of deze resten echt moeten toegeschreven worden aan de Sint-Janskerk en uit welke periode ze dateren, blijft een open vraag.
Het terreinonderzoek van 2010 in het kader van de waardering en evaluatie hield volgende aspecten in: een visuele terreinverkenning, geofysisch onderzoek, booronderzoek, metaaldetectie-onderzoek, archeologische begeleiding bij de aanleg van de wandelpaden en een proefsleuvenonderzoek. Alhoewel de naam van de Keizersberg niet slaat op een burcht uit de tijd van Julius Caesar, zoals de legende wil, maar op het kasteel van Keizer Karel uit de 16de eeuw, is het omwille van de topografische kenmerken van de Keizersberg mogelijk dat op deze plaats een versterking heeft gestaan. Op basis van parallellen zou het kunnen dat hier een versterking heeft gelegen in de ijzertijd of de Romeinse periode. De studie uit 2010 van de gekende archeologische waarnemingen en vondsten heeft geen bewijzen kunnen aanleveren van menselijke activiteit op de Keizersberg van voor einde 12de/begin 13de eeuw.
Het booronderzoek heeft echter een verklaring kunnen geven waarom dergelijke vondsten (nog) niet gebeurd zijn. Grote delen van het plateau van de Keizersberg zijn vanaf de 13de eeuw immers verschillende meters opgehoogd waarbij de hellingen dan ook steiler gemaakt werden, waardoor oudere lagen afgedekt raakten. Het is dus best mogelijk dat de archeologische relicten van voor de 13de eeuw zich nog onder die ophogingslagen van de plateaus en de hellingen bevinden. Een bijkomende aanwijzing werd geleverd door de vondst van enkele aardewerkfragmenten die uit de ijzertijd, de Romeinse periode of de vroege middeleeuwen dateren. Op zich zijn deze nog geen bewijs van een versterking uit een van die periodes, maar wel van een of andere menselijke activiteit op de Keizersberg in de brede periode 8ste eeuw voor Christus – 8ste eeuw na Christus.
Amand stelt dat de burcht opgericht werd in het begin van de 13de eeuw. Het archeologisch onderzoek heeft dit niet kunnen bevestigen noch weerleggen. Toch pleit het feit dat er op heel het onderzoeksgebied geen archeologische relicten zijn aangetroffen die met zekerheid ouder zijn dan de 13de eeuw, in het voordeel van de these van Amand. De funderingen van de burchtgebouwen zelf blijken tot minstens drie meter diep te zijn uitgebroken, met uitzondering van de nog bewaarde buitenmuren. Toch zijn er nog duidelijke aanwijzingen dat er nog (uitbraaksporen van) funderingen in de ondergrond bewaard zijn gebleven, al is het soms vanaf zes meter diep onder het huidig maaiveld. Ook de gracht rondom de burcht zelf is waarschijnlijk enkel opgevuld met afbraakpuin, en dus in se nog bewaard gebleven.
De commanderij van de tempeliers zou gesticht zijn eind 12de/begin 13de eeuw, wat gepaard is gegaan met de bouw van onder andere de Sint-Janskerk (aanvankelijk gewijd aan Sint-Niklaas). Op basis van de analyse van de cartografische bronnen kon de bebouwde zone van de commanderij afgebakend worden. Het onderzoek van Van Humbeeck heeft duidelijk, binnen deze zone, de aanwezigheid van archeologische resten van gebouwen en van een kerkhof aangetoond. Of hij ook werkelijk de funderingen van de Sint-Janskerk heeft gevonden, is niet bewezen. Het archeologisch onderzoek binnen deze commanderijzone heeft aangetoond dat er inderdaad resten van bebouwing van de 13de tot de 20ste eeuw in de bodem aanwezig zijn. De aard van de oudste bebouwing blijft, omwille van de kleinschaligheid van het proefsleuvenonderzoek, hypothetisch. De vondst van menselijke skeletten uit de periode 13de tot 18de eeuw bewijst dat binnen deze zone een kerkhof heeft gelegen, en dus ook de Sint-Janskerk. In deze zone manifesteren de archeologische resten zich al vanaf tien centimeter onder het maaiveld en zijn dus zeer kwetsbaar voor nieuwe bodemingrepen.
Het bureauonderzoek heeft aangetoond dat een deel van de tweede stadsomwalling binnen het onderzoeksgebied ligt, meer specifiek de omwalling bestaande uit muur, torens en aarden wal. Hetzelfde bureauonderzoek toont ook aan dat de aarden wal deels is weg gegraven in de loop van de 20ste eeuw, al voor de aanleg van de Lüdenscheidsingel in 1972. De stenen walmuur en torens werden al veel vroeger afgebroken. Bij de bouw van de brug van de Lüdenscheidsingel over de Mechelsestraat werden waarschijnlijk grote delen van de Mechelsepoort weg gegraven. Er zijn echter aanwijzingen dat er nog funderingen in de bodem aanwezig zijn in de zone tussen de ringweg en de noordelijke abdijmuur en de voormalige Mechelsepoort.
De bodemkundige studie van de proefsleuvenprofielen heeft de aanwezigheid aangetoond van uitzonderlijk goed bewaarde “hortizolen” op het plateau ten westen van de abdij (werkput WP101) en in de zone ten oosten van de hoeve van de Commanderij. Op deze plaatsen zijn de bodemindicatoren bewaard gebleven die wijzen op eenzelfde doorlopend gebruik als moestuin gedurende een periode van minstens vier tot vijf eeuwen. Dit gebruik gaat dus terug tot de 16de eeuw. En het is mogelijk dat dit gebruik veel verder in de tijd teruggaat. Voor de westelijke zone kan dit gebruik namelijk gestart zijn na het graven van de gracht rond de burcht (dus vanaf circa 1230). Voor de oostelijke zone is het aangetoond dat dit soort bodemgebruik kan gestart zijn vanaf de 15de eeuw. Dit toont ook aan dat de zones binnen het onderzoeksgebied waar geen bebouwing is geweest, toch een hoge erfgoedwaarde kunnen hebben en dat er dus omzichtig moet mee omgesprongen worden in het verder gebruik ervan. Als voorbeeld kunnen we, naast deze “tuinzones”, de (ijzer)zandsteengroeves in de hellingen vermelden. Deze groeves zijn vastgesteld tijdens het booronderzoek. Mogelijk deden ze dienst voor de bouw van de burcht en/of van de stadsomwalling. Ook het aspect van middeleeuwse grondstofwinning is bijgevolg op de site van de Keizersberg vertegenwoordigd.
Het onderzoek heeft ook aangetoond dat de menselijke activiteiten vanaf de 18de eeuw, ook hun sporen in de bodem hebben achtergelaten. Deze activiteiten omvatten zowel afbraak van oudere gebouwen (burcht, kerk, ...) als opbouw van nieuwe (abdij, arbeiderswoningen), al dan niet met herbruik van bouwmateriaal.
Na dit evaluerend onderzoek vonden op de site van de Keizersberg nog enkele, meer kleinschalige, onderzoeken plaats: Aron bvba voerde in 2011 drie afzonderlijke onderzoeken (Wolvengang, zuidelijke toegang en burchtmuur) uit naar aanleiding van de herinrichting van het parkdomein op de Keizersberg. Hierbij werden de oude toegangsweg van de burcht vastgesteld en muren die dateren uit de 16de eeuw of vroeger. Bij een korte terreinprospectie op de zuidelijke helling werden bovendien puinsporen vastgesteld en witbakkend Andenne aardewerk en paarse Fumay leien aangetroffen. Deze gidsfossielen tonen aan dat er in elk geval in de periode 11de-13de eeuw een stenen bouwwerk aanwezig was in de zone van de burcht.
In proefputten aangelegd in de zone van de burcht werd bovendien vastgesteld dat zich onder de archeologische laag die de bouw van de toren van het poortgebouw vertegenwoordigd, nog een archeologische gelaagdheid van minstens 1,20 meter bevindt. Dit nuanceert enigszins de bevindingen op basis van het onderzoek van Van Humbeeck (conform supra) en wijst op oudere sporen die de aanleg van de burcht vooraf gaan.
De proefsleuven toonden aan dat de bewaringstoestand van het archeologisch bodemarchief zeer verschillend is van zone tot zone op de Keizersberg. Ook de dikte van afdekking van de archeologische sporen is zeer verscheiden: gaande van tien centimeter onder het maaiveld tot een pakket van enkele meters dikte.
De funderingen van de burchtgebouwen zelf lijken tot minstens drie meter diep te zijn uitgebroken. Grote uitzondering hierop zijn de nog bewaarde buitenmuren, weliswaar met recente herstellingen en toevoegingen. Bovendien zijn er nog duidelijke aanwijzingen dat er nog (uitbraaksporen van) funderingen in de ondergrond bewaard zijn gebleven, al is het soms vrij diep onder het huidig maaiveld. Ook de gracht rondom de burcht zelf lijkt enkel opgevuld met afbraakpuin, en is dus in se nog bewaard gebleven. In de zone van de commanderij zijn de archeologische sporen goed bewaard, maar zijn ze zeer kwetsbaar aangezien ze zich net onder het maaiveld bevinden.
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/24062/111.1, Leuven: de Keizersberg.
Auteurs: Cousserier, Katrien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is gerelateerd aan
Keizersberg
Is deel van
Mechelsestraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Keizersberg [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/301310 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.