is aangeduid als vastgestelde archeologische zone Bandkeramische site van de Keiberg
Deze vaststelling is geldig sinds
Thema: Nederzettingen van de Bandkeramiek
Kenmerkgroep 1
Kenmerkgroep 2
Kenmerkgroep 3
De Keiberg is een plateau gesitueerd ten westen van het dorp van Lafelt, en ten oosten van het dorp van Vlijtingen. De hoogste punten van het plateau situeren zich op ca. 94 m TAW. Ten zuidwesten, westen, noorden en oosten wordt het plateau begrensd door fossiele dalen gekenmerkt door de aanwezigheid van colluvium op de bodemkaart, die ‘draineren’ naar het dal van het Hezerwater. Op het plateau zelf heerst naar de bodemkaart de bodemserie Aba (droge leembodems met textuur b horizont). Op het plateau vonden verschillende opgravingscampagnes plaats, enerzijds op een Bandkeramische site (Lineaire Bandkeramiek/ LBK), waarbij naast deze neolithische site ook ijzertijdsporen werden geregistreerd. Anderzijds werden opgravingen uitgevoerd naar aanleiding van de aanleg van een aardgasleiding, waarbij vnl. Romeinse sporen werden vastgesteld. Tenslotte werd ook metaaldetectie op het plateau uitgevoerd, waarbij vondsten aan het licht kwamen die vermoedelijk te relateren zijn aan de zgn. ‘Slag bij Lafelt (1747)’.
Op het plateau van de Keiberg zijn verschillende archeologische sites gekend:
1) de opgraving van een gedeelte van de Bandkeramisch site, waarbij eveneens ijzertijd- en Romeinse sporen werden aangetroffen;
2) de opgraving van eveneens ijzertijdsporen en een gedeelte van een Romeinse villa tijdens de aanleg van een aardgasleiding in 1999;
3) een aantal andere vondsten.
De site werd aangetroffen in mei 1961, door het uitgraven van een “wortelkuil”. Daaropvolgend vonden op de site 4 opgravingscampagnes plaats. Drie van 1961 tot 1963 door het PGRM te Tongeren, en één in 1978 door de KU Leuven en de gemeente Riemst (Marichal 1982; Marichal et al. 1987; Vanderhoeven 1978). Tijdens deze opgravingen werden sporen en structuren van drie periodes opgetekend: vroegneolithicum, ijzertijd en Romeins.
Op de site werd een vrij groot aantal paal- en afvalkuilen aangetroffen. Het meeste aangetroffen materiaal is afkomstig uit de afvalkuilen. In de aanwezige paalsporen werden de restanten van vermoedelijk zes verschillende Bandkeramische gebouwen herkend. Door de aanwezige erosie en de fragmentarische aard van de opgravingen kon hierin echter geen duidelijk verband herkend worden. Daarnaast werden 48 Bandkeramische afvalkuilen opgetekend. Het meeste gerecupereerd materiaal is afkomstig uit deze afvalkuilen. Het betreft voornamelijk vuurstenen artefacten (1831 stuks), artefacten uit andere steensoorten (214), versierd en niet versierd aardewerk (2675), faunaresten, en houtskool. Daarnaast werden ook enkele macroresten van planten gevonden, deze zijn echter mogelijk te interpreteren als afkomstig van recente contaminatie. Een 14C analyse op één van de houtskoolfragmenten gaf een datering van 6160 +/-95 BP. Een gedetailleerde analyse van het vuursteenmateriaal en het aardewerk wordt geboden in Marichal et al. 1987. Vermeldenswaard voor wat betreft het aardewerk is de aanwezigheid van een klein aantal scherven dat tot het zgn. Limburg-aardewerk kan gerekend worden. Aan de hand van het versierde aardewerk is gepoogd de site van de Keiberg chronologisch onder te brengen, wat erop wijst dat voornamelijk de jongere fasen (Ic/d, IIa,b,c,d) lijken vertegenwoordigd te zijn (Marichal et al. 1987, 71-73). De faunaresten omvatten ten slotte slechts een kleine hoeveelheid verbrand bot en tandemail, afkomstig van rund, geit of schaap, en tenslotte varken. Veldprospecties toonden aan dat de LBK-site zich uitstrekt tot aan de andere zijde van de weg Vlijtingen-Lafelt (Marichal et al. 1987, 6).
De aangetroffen ijzertijdkuilen (Vanderhoeven 1978) lagen verspreid over het hele terrein, te onderscheiden van de Bandkeramische door een andere vulling (lichtgrijs i.t.t. de LBK-kuilen: “zwarte glibberige vulling”). Het gaat in totaal om een achttal kuilen waaruit vnl. aardewerk werd gerecupereerd, naast ‘houtas’ en verbrande leem. Verschillende van de kuilen oversneden LBK-kuilen zodat materiaal van deze soms werd opgenomen in de vulling van de ijzertijdkuilen. Het aanwezige aardewerk is niet nader te dateren dan in de ijzertijd.
Naast de Bandkeramische en ijzertijdsporen kwam ook een ‘funderingsgracht’ te voorschijn die gevuld was met dakpanfragmenten en silexbrokken. Deze wordt geïnterpreteerd als zijnde afkomstig van een bijgebouw van een Romeinse villa (Vanderhoeven 1978, 5). In dezelfde publicatie wordt de locatie van een Romeinse villa aangeduid op basis van aangetroffen oppervlaktevondsten, ongeveer 250 m naar het NNW. Het is in deze zone dat bij de aanleg van het Distrigastraject twee bijgebouwen van een Romeinse villa werden aangetroffen (cf. infra 2).
Het onderzoek werd uitgevoerd in 1999 naar aanleiding van de aanleg van de Distrigasleiding Oupeye-Lanaken (Ervynck et al. 2002; Pauwels et al. 2002). Over een afstand van ca. 125 m werd een gedeelte van een ijzertijdnederzetting aangesneden en het bedrijfsgedeelte (pars rustica) van een Romeinse villa.
In totaal werden elf kuilen daterend uit de ijzertijd opgetekend, zes komvormige ondiepe uitgravingen, en vijf klokvormige ‘afgedankte graansilo’s’. Het aangetroffen aardewerk dateert globaal uit de tweede helft van de midden ijzertijd (ca. 375-250 v.Chr.).
Er werden twee stenen bijgebouwen van een villa opgegraven, ongeveer op de plaats waar eerder al een Romeinse villa werd aangeduid a.d.h.v. oppervlaktevondsten (cf. supra). Beide steenbouwen werden voorafgegaan door een houtbouwfase, een opeenvolging van tweeschepige woonstalhuizen. Van één van de steenbouwen waren enkel de uitbraaksporen van twee rechthoekige vertrekken en een klein vierkant vertrek bewaard. Van het andere gebouw werd een gedeelte van een kelder aangetroffen. De verschillende bouwfasen zijn chronologisch te situeren van de 1ste tot de 3de eeuw. Opvallend was ook de aanwezigheid van wat als een rituele kuil uit de eerste helft van de 1ste eeuw wordt geïnterpreteerd, met o.a. vrij veel dierenbot in de vulling. Tenslotte werd er op twee plaatsen de restanten van een V-vormige gracht uit de 4de eeuw aangetroffen. De bewaring van de verschillende sporen wijst erop dat het terrein door relatief zware erosie werd aangetast (Groenendijk & Meijs 2002).
De andere vondsten op het plateau zijn voornamelijk te relateren aan de metaaldetectieactiviteiten van de heer D. Stulens die deze vondsten meldde aan de intergemeentelijke dienst ZOLAD+. De meeste vondsten zijn musketkogels en andere ‘subrecente’ metalen vondsten. Mogelijk is een gedeelte hiervan te relateren aan de zgn. ‘Slag bij Lafelt (1747)’.
Daarnaast werd in het kader van een doctoraatsverhandeling nog een veldkartering uitgevoerd in 1979. Hierbij werden dakpannen en silexbrokken aangetroffen, wellicht te relateren aan de verschillende andere waarnemingen van Romeinse vondsten en structuren (cf. 1 & 2) (Duurland 2000). De juiste lokalisatie van deze vondsten is echter niet gekend.
De opgravingsverslagen op de Bandkeramische site (cf. supra 1) vermelden dat hogerop de helling en op het plateau de sporen grotendeels zijn aangetast door erosie. De aanwezige sporen bevinden zich dan ook direct onder de ploeglaag. Een vrij groot aandeel van het archeologisch vondstenmateriaal is aangetroffen in het colluvium aan de voet van de helling. De vrij hoge mate van erosie wordt bevestigd door de waarnemingen tijdens het Distrigasonderzoek van 1999 (cf. supra 2). Hier waren de Romeinse sporen in grote mate getrunceerd door de erosie. Uiteraard is de Distrigasleiding op zich eveneens verantwoordelijk voor een gedeeltelijke, lineaire, verstoring op het plateau. Daarnaast is op het hoogste punt van het plateau, ten noorden van de Bandkeramische opgraving, een hoeve ingeplant, die ongetwijfeld eveneens een gedeelte van de site heeft verstoord.
Qua organisch materiaal werden bij de verschillende opgravingen slechts een kleine hoeveelheid verbrand bot en tandemail aangetroffen. De gerecupereerde plantenresten zijn te interpreteren als afkomstig van contaminatie. Bewaring van Bandkeramische plantenresten zoals zaden of fossiele stuifmeelkorrels (pollen), is in de aanwezige pedologische omstandigheden nagenoeg uitgesloten. Misschien enigszins verrassend, in de gegeven pedologische omstandigheden, is er in de aanwezige Romeinse sporen wel bot bewaard gebleven. Wellicht is het niveau waarop dit bot werd bewaard te relateren aan het niveau van de kalkaanrijkingshorizont.
De aanwezigheid van de Bandkeramische nederzetting, alsook die van de aangesneden Romeinse bewoning, is nauw gelieerd met de topografische locatie van de zone. Als afbakening wordt dan ook de begrenzing van het plateau gehanteerd, met inbegrip van de plateauhellingen.
Bron: AZ-dossier
Auteurs: Meylemans, Erwin
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Vlijtingen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2025: Bandkeramische site van de Keiberg [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/302868 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.