erfgoedobject

De Schrieken

landschappelijk element
ID
308863
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/308863

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als beschermd cultuurhistorisch landschap De Schrieken
    Deze bescherming is geldig sinds

Beschrijving

Het gebied De Schrieken wordt gekenmerkt door een afwisseling van laagveenmoeras, rietland, broekbos, loof- en naaldbos en enkele percelen waardevol blauwgrasland. Enkele hooilanden vormen relicten van de ontginning tijdens de tweede helft van de 19de eeuw.

Fysische geografie

Topografie

Het beschermde landschap De Schrieken, met een oppervlakte van circa 15 hectare, bevindt zich in het uiterste zuidwesten van Beerse, tussen de gemeentegrenzen van Beerse met Wechelderzande, Lille en Vosselaar. Het gebied wordt grosso modo begrensd door de gemeentegrens met Beerse (Vlimmeren) in het westen, de gemeentegrenzen met Wechelderzande en Lille in het zuiden, de Laak in het oosten en het zuidwestelijk bos- en landbouwgebied van Beerse in het noorden.

De Schrieken ligt ten zuiden van de waterscheidingslijn van het Maas- en Scheldebekken in een laagplateau dat zeer zwak helt van het noordoosten (Beerse, Oosteinde: hoogte 34 meter +TAW) naar het zuidwesten (Oostmalle, Molenbeek: hoogte 17 meter +TAW). De hoogtelijn van 20 meter +TAW loopt net ten noorden van het beschermde landschap.

Het gebied ontwatert via de Laak in het oosten en de Diepteloop in het westen, die parallel afvloeien naar het zuiden. Beiden zijn bijrivieren van de Aa en behoren tot het Scheldebekken.

Geologie en bodem

Het tertiaire substraat bestaat uit lichtgrijs tot lichtgroen, glauconiet- en glimmerhoudend, fijn zand dat zeer goed gesorteerd en weinig kleihoudend is. Dit pakket behoort tot het Lid van Hemeldonk (Formatie van Brasschaat, plioceen). Het meest belangrijke geologische substraat wordt gevormd door de zogenaamde ‘Kempense klei’, die zich over de noordelijke Kempen uitstrekt. R. Tavernier en J. de Heinzelin (1962) rangschikken hem bij het onder-pleistoceen. Tijdens het jong-pleistoceen werd het klei-zandsubstraat bedekt met een laag leemhoudend zand van wisselende dikte, die in een recente periode overdekt werd met zandig materiaal van lokale herkomst.

De verspreiding van de recente zandige afzettingen hangt nauw samen met het bestaan van oude of huidige valleien. De uitstuivingen zijn waarschijnlijk periodiek gebeurd. Het zandig materiaal vormde duinen die door erosie min of meer genivelleerd werden. In de laatste eeuwen grepen, in de oude duingebieden, verstuivingen plaats ten gevolge van de ontbossingen. Hierdoor ontstonden de huidige landduinen, zoals de Lilse Bergen (ten zuidoosten van het beschermde landschap).

De stijging van het grondwater in recentere tijden had de vorming van veen tot gevolg. Het veen vormt zich bij voorkeur op plaatsen met gering stroomverval.

Het landschap omvat volgens de bodemkaart volgende bodemeenheden:

  • zandgronden:
    • bodemtype Zep: natte zandbodem zonder profiel (met sterk humeuze, soms iets verveende bovengrond, noordelijk deel);
    • bodemtype Zfp: zeer natte zandbodem zonder profiel (met verveende bovengrond, deel in het oosten en het westen).
  • lemig zandgronden:
    • bodemtype SPfp: zeer natte licht zandleembodem zonder profiel (met venige bovengrond, grootste deel van het landschap).
  • kleigronden:
    • bodemtype sEfp: zeer sterk gleyige kleibodem zonder profiel op klei met reductiehorizont en ijzerrijke bovengrond (alluviale kleigrond, zuidoostelijk deel).

De natuurwetenschappelijke waarde wordt voornamelijk bepaald door de aanwezigheid van matig natte tot regelmatig overstroomde zand- en lemig zandbodems met een neutrale tot hoge zuurtegraad en een intermediair stikstofgehalte, behalve onder het laagveenmoeras dat op een arme bodem voorkomt.

Cultuurhistorisch landschap

De geschiedenis van De Schrieken is nauw verbonden met de vroegere ‘Aard van de zes dorpen’, eigendom van de gemeenten Beerse, Vlimmeren, Vosselaar, Gierle, Lille en Wechelderzande, die centraal tussen deze dorpen lag. In 1333 werd deze ‘aard’ door de zes dorpen gekocht van Jan III, hertog van Brabant. Wanneer deze dorpen in 1633 echter financieel aan de grond raakten, werd door de verkoop van gronden De Schrieken definitief eigendom van Beerse.

Wat er te vinden was op die gemene grond kan afgeleid worden uit het grondgebruik dat omstandig omschreven wordt in een stuk van 1722, toen er sprake was van verkoop van de heide. Op de heide werden onder meer schapen en bijen gehouden, er werd strooisel gehakt voor de potstal, rijshout gesneden om bezems te maken, turf gestoken voor de open haard en leem verzameld voor de muren in vitswerk. Archiefbronnen vermelden verder nog dat de gemeente Beerse in 1757 en 1788 turf en schaarhout verkocht in De Schrieken. De grote ommekeer van de ‘gemeentelijke aard’ begon omstreeks 1773 naar aanleiding van de ordonnantie van Maria-Theresia, die eigenaars van vage gronden verplichtte deze de ontginnen. De gevolgen van deze ordonnantie zijn reeds te merken op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778), waarop het voorgestelde landschap gelegen is tussen het gehucht Weyschot (Vlimmeren) en de “Lange Beeck”, te midden van een uitgestrekt heidegebied, aangeduid als de “Bruyère Epelaer”. Het gebied omvatte toen een aantal percelen met drassige weiden, omgeven door hagen en een paar percelen met dennenaanplantingen. Op de kaart van Vandermaelen (1846-1854) ligt het beschermde landschap ten noorden van de “Bersegem Heyde”, tussen de “Diepsten Loop” in het westen en de “Laek Beek” in het oosten. Het gebied is volledig bebost met naaldhout.

In 1882 werd de ‘gemeentelijke aard’ verdeeld onder de zes dorpen. De totale oppervlakte bedroeg toen nog 2500 bunder, waarbij 1 bunder overeenkomt met circa 1,3 hectare. Beerse kwam zo bij ‘de Pelerheide met inbegrip van de Schrieken’.

Op de oudste topografische kaart van het Militair Cartografisch Instituut (1872) worden de eerste (nieuwe) ontginningen - beemden of hooilanden te midden van heidevelden en broekbossen - weergegeven. Op de kaart van 1925 (laatste herziening op het terrein in 1909) is de ontginning reeds heel wat verder gevorderd: er is een wegenpatroon ontstaan (overeenkomstig met het huidige wegenpatroon), ten westen en ten oosten van de centrale weg liggen de ontgonnen percelen (weiden en beemden) omgeven door houtwallen en de overige percelen zijn grotendeels bebost met loofhoutgewassen.

De historische waarde van het landschap wordt bepaald door de aanwezigheid van enkele hooilanden, relicten van oude ontginningen uit de tweede helft van de 19de eeuw.

Vegetatie

Bij een inventarisatie in 1984 werden volgende vegetatietypen onderscheiden:

  • loofbos: eiken-berkenbos met Amerikaanse eik en in de struiklaag voornamelijk zwarte els en lijsterbes en een aanplant van Candapopulieren met voornamelijk zwarte els en spork.
  • naaldbos: aanplanten van grove den met plaatselijk zomereik.
  • natte heide en gagelstruweel: als onderbegroeiing van een perceel naaldbos.
  • hooilanden:
    • blauwgrasland: met onder meer blauwe en gewone zegge, blauwe knoop, grote ratelaar en fragmenten met dotterbloem, pinksterbloem, koekoeksbloem, wilde bertram, kale jonker en/of moerasspirea (dotterverbond);
    • verruigd blauwgrasland: met onder meer pinksterbloem, koekoeksbloem, reukgras, moerasrolklaver, watermunt, moerasspirea en plaatselijk dominantie van kruipende boterbloem;
    • schraalgrasland: grasland op (zeer) natte gronden op zand met onder meer reukgras, veldrus, biezenknoppen, veelbloemige veldbies, schapenzuring, tormentil, koekoeksbloem en kruipwilg.
  • rietland: grotendeels verruigd met onder meer moeraszegge, kleefkruid en grote brandnetel;
  • laagveenmoeras: met onder meer gewone zegge, wateraardbei, moeraswalstro, waternavel, melkeppe en egelboterbloem.

De meest voorkomende socio-ecologische groepen in dit gebied zijn - afhankelijk van de milieuomstandigheden en het beheer - de matig voedselarme, kalkarme, zure laagveenmoerassen, de verlandingsvegetaties in zoete, matig voedselrijke, stagnerende of lichtstromende, ondiepe tot ondiepe wateren, de matig bemeste graslanden op natte grond en de relatief voedselrijke plaatsen met wisselende waterstand. De aanwezigheid van deze vegetatietypen draagt bij tot de natuurwetenschappelijke waarde.

De afwisseling van open graslanden met houtwallen, broekbos, rietgordels en loofbos geeft dit landschap een belangrijke esthetische waarde.

De Biologische Waarderingskaart (1997-2010, versie 2) vermeldt de aanwezigheid van vochtig, licht bemest grasland (dotterbloemhooiland), grote zeggenvegetatie, rietvegetatie, houtkanten met vochtig eutroof wilgenstruweel, mesotroof elzenbos met zeggen, eiken-berkenbos en struweelopslag van allerlei aard. In het noorden en het oosten komt een aanplant van grove den met ondergroei van struiken en bomen voor

Fauna

Het landschap De Schrieken herbergt een grote verscheidenheid aan vogelsoorten met ten tijde van de bescherming zeldzame broedvogels als boomvalk, bruine kiekendief, houtsnip, kruisbek, notenkraker, regenwulp, rode wouw, smelleken, sperwer, tapuit, watersnip, wespendief en zwarte specht.


Auteurs: Cox, Lise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is deel van
    Visbeekvallei


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: De Schrieken [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/308863 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.