Op een oud kerkhof staat de door gras overwoekerde ijzerzandstenen ruïne van de Sint-Janskerk.
In 1264 werd ze parochiekerk en van 1297 af collegiale kerk. Tussen 1578-1580, tijdens de godsdienstoorlogen en inzonderheid bij de plundering van de stad in 1580 door de prins van Oranje, werd de kerk verwoest.
Van de gotische constructie zijn enkel nog het koor en enkele muurgedeelten overgebleven, die het mogelijk maken het middeleeuwse plan opnieuw samen te stellen.
Het omvat achter een stevige toren, drie beuken van drie traveeën, een uitspringend transept met zware hoeksteunberen, een twee traveeën diep koor, afgesloten door een vijfhoekige apsis en aan de noordzijde een oorspronkelijke sacristie.
Het gebouw, waarin nochtans de noordzijbeuk uit de tweede helft van de 13de eeuw werd behouden, werd einde 13de eeuw, of veeleer tijdens begin 14de eeuw (koor) en tweede helft 14de eeuw (beuk, zuidzijbeuk, transept en toren) volledig heropgebouwd; Meester Hendrik van Tienen was er in 1396 nog aan het werk.
Mooie opstand van het koor, dat tussen de naar binnen uitspringende steunberen, door hoge, van blijkbaar maaswerk uit de 14de eeuw voorziene twee- of drielichtvensters verlicht werd.
Stenen gestoelte tegen de steunmuur onder de vensteropeningen. Kruisribgewelven (aanzetstenen) waarvan de ribben rusten op ranke colonnetten, die van de grond af oplopen en met loofwerkkapitelen bekroond zijn.
Gelijktijdige, doch tijdens de 15de eeuw licht gewijzigde sacristie met traptorentje. Transept, dat aan de noord- en de zuidkant door een breed venster boven een steekboogportaal verlicht werd.
Ruime beuk op stevige zuilen zonder kapitelen (achter de toren). Het transept en de beuken waren overwelfd. De benedenverdieping van de vroegere kloeke toren was door middel van een grote spitsboogarcade met het schip verbonden en was met een kruisribgewelf op fraaie gehistorieerde kraagstenen (bewaard aan de oostzijde) overkluisd.