erfgoedobject

Parochiekerk Sint-Martinus

bouwkundig element
ID
76674
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/76674

Juridische gevolgen

Beschrijving

Georiënteerde pseudo-basiliek in gotische stijl, in kern opklimmend tot het begin van de dertiende eeuw, maar in de loop der eeuwen voortdurend verbouwd, vergroot en verfraaid. Oorspronkelijk omgeven door een kerkhof, dat nu grotendeels is ingericht als parkeerruimte, deels als groene zone. Het kerkhof werd immers opgeheven in 1944 en overgebracht naar de Mollemseweg. Op oude foto's is het ijzeren hekken nog zichtbaar evenals de geblokte pijlers met bekronende siervazen aan de Kerkstraat.

Historiek

De kerk ligt op het hoogste punt van de gemeente en vormt zo een baken in het landschap voor de verre omgeving. Ze werd beschermd als monument bij Koninklijk Besluit van 8 maart 1940.

De oorsprong van de Sint-Martinuskerk is moeilijk te achterhalen: volgens J. Verbesselt bestond er op het einde van de Gallo-Romeinse periode, mogelijk een eerste christelijke kern, gegroeid uit een heidense bronnencultus, op de Kerkberg, zie Kruisborreweg. Mogelijk verplaatste deze kern zich tijdens de kersteningperiode (einde zesde, begin zevende eeuw) naar Asse-centrum, op dat ogenblik hoofdstad van een gouw. Er ontstond in ieder geval een vicuskerk die tegelijkertijd de functie had van moederkerk waaruit elf dochterkerken zouden groeien. De parochie omvatte immers naast de zeven dorpen van het Land van Asse (Baardegem, Meldert, Affligem, Hekelgem, Essene, Mollem en Bollebeek) ook nog Sint-Ulriks-Kapelle en delen van Bekkerzeel en Groot-Bijgaarden; deze dochterkerken zullen zich geleidelijk afscheiden en al in de dertiende eeuw waren ze alle onafhankelijk.

In de hoogfeodale periode wijzigde de rechtstoestand van de parochie Asse, waardoor de kerk niet langer een vicuskerk was dan wel een "eigenkerk", rechtstreeks afhankelijk van de graven van Leuven. Op het einde van de elfde eeuw, volgens J. Verbesselt in 1098, schonken zij de kerk van Asse aan de pas opgerichte abdij van Affligem (Hekelgem, 1083); ze bleef als patronaatskerk in het bezit van deze abdij tot in 1533 toen ze door de toenmalige abt Carolus de Croy aan het Pauscollege van Leuven werd geschonken, een toestand de behouden bleef tot het einde van het ancien régime. Zo kwam er dus een einde aan het meer dan vier eeuwen durende beheer van de abdij over Asse. Na de Franse Revolutie kwam de kerk van Asse ten slotte onder de bevoegdheid van het aartsbisdom Mechelen.

Vermoedelijk trad de abdij in het begin van de dertiende eeuw op als bouwheer van een laatromaans kerkje met een transept en kruisingstoren, ter vervanging van een mogelijk houten gebedshuis uit de Karolingische tijd. In de tweede helft van de dertiende eeuw werd aan het transept een vroeggotisch driebeukig schip met basilicale opstand toegevoegd. Dertiende-eeuwse bouwelementen bleven bewaard in het huidige transept (een venster aan de zuidwestzijde van het transept en een gedichte ingangsdeur in de noordelijke kruisbeuk) en delen van de toren. Rond het midden van de veertiende eeuw, vermoedelijk na de brand van 1356, werd de kerk grondig vernieuwd; wellicht droeg het succes van de Heilige Kruisverering in belangrijke mate bij tot de toenmalige vernieuwingswerken; deze verering bereikte trouwens een hoogtepunt in de tweede helft van de veertiende en in de vijftiende eeuw. De kruisingstoren werd verhoogd met een klokkenverdieping en ook de bouw van het kruiskoor, ter verering van de mirakelkruisen, dateert uit deze periode; de precieze datering voor deze bouwfasen kon tot vandaag echter niet achterhaald worden, aangezien het ons ontbreekt aan de nodige bronnen. Wat betreft de verhoging van de toren opteert professor R.M. Lemaire voor de periode omstreeks 1375. Ook de kruiskapel moet bestaan hebben in 1388 aangezien Jan van Grimbergen er toen begraven werd; een oude potloodtekening van circa 1650 uit het familiearchief de Clippele, toont ons een rechthoekige constructie van één travee met vlakke afsluiting onder zadeldak. Op het einde van de veertiende eeuw en in het begin van de vijftiende eeuw werd het dertiende-eeuwse, vermoedelijk rechthoekige koor vervangen door het huidige in Brabantse hooggotiek met sterk verticaliserend accent. Volgens professor R.M. Lemaire werd toen ook het romaanse traptorentje op de noordoostelijke hoek van de kruisingstoren grotendeels afgebroken en heropgebouwd; waarschijnlijk werd toen ook de noordelijke sacristie toegevoegd, althans het gedeelte met verdieping en lessenaarsdak; de rechthoekige nevenruimte met zadeldakje en de ingang onder plat dak zijn vermoedelijk toegevoegd in de tweede helft van de negentiende eeuw. Het zuidelijke transept werd verhoogd, verstevigd en overwelfd in de eerste helft van de vijftiende eeuw; de romaanse toegang in de zuidelijke gevel werd vervangen door de huidige geprofileerde spitsboogpoort; tegelijkertijd werd het hooggotische en bijgevolg rijk uitgewerkte zuiderportaal toegevoegd zodat de pelgrims steeds een toevlucht hadden; bij deze werken werd de romaanse deur in de zuidgevel van de zuidelijke transeptarm vervangen door een spitsbogige. De noordelijke transeptarm werd pas in de tweede helft van de vijftiende eeuw verbouwd en overwelfd; in de noordelijke gevel kwam toen een groot spitsboogvenster. Het algemene uitzicht van het volledige transept sluit net als het koor aan bij de Brabantse hooggotiek.

In het tweede kwart van de zeventiende eeuw werd er werk gemaakt van het schip, dat toen zijn huidige laatgotische uitzicht kreeg. In de periode 1627-1630 werden de zijbeuken voorzien van nieuwe buitenmuren, qua uitzicht aansluitend bij de late gotiek; inwendig kregen ze een bakstenen kruisribgewelf,zie het jaartal 1629 op een scheiboog in de noordelijke zijbeuk; de oude basilicale opstand moest wijken voor een pseudo-basilicale opstand; de gotische bovenvensters van de middenbeuk werden dichtgemetseld en verdwenen onder de hogere lessenaarsdaken van de zijbeuken die van relatief zware steunberen werden voorzien om de druk van de stenen gewelven op te vangen; uit deze periode dateert ook de noordelijke zijkapel. In 1637 werd de oorspronkelijk houten zoldering van de middenbeuk vervangen door de huidige overwelving, zie gewelfsleutel met jaartal 1637 in de derde travee. Bij een felle brand in 1684 werden de schipgewelven, de klokkentoren en de daken van het koor en de kruiskapel vernield. Onmiddellijk werd gestart met herstellingswerken die op het inde van de zeventiende eeuw nog niet beëindigd waren, aangezien de herstelling van de schipgewelven pas uitgevoerd werd in 1704-1705, zie gewelfsleutel met jaartal 1704 in de vierde travee. In 1719 werd het oorspronkelijk slechts één travee tellende kruiskoor uitgebreid met een tweede travee en een driezijdige apsis in gotische stijl. In de loop van de achttiende eeuw werd het kerkinterieur aangepast aan de heersende barok en rococo, ook de westgevel kreeg in 1771-1774 een rococo-uitzicht en in 1780-1781 werd de inwendige ruimte geplafonneerd.

Halverwege de negentiende eeuw stond de kerk er vrij vervallen bij, vooral na de hagelstorm van 1855 waarbij alle glasramen verbrijzeld werden met uitzondering van de "Verheerlijking van het Heilig Sacrament" in het hoogkoor; dit raam werd in 1858-1859 gerestaureerd naar ontwerp van J.B. Capronnier; slechts enkele stukjes uit het tweede kwart van de zeventiende eeuw bleven bewaard, de rest werd gereconstrueerd. De laatste vergrotingswerken aan de kerk gebeurden in combinatie met meerdere herstellingen onder leiding van Ed. Serrure in 1865-1867 toen de bestaande westgevel werd afgebroken zodat het schip in westelijke richting kon uitgebreid worden met twee traveeën, zie gewelfsleutel met jaartal 1867 in de tweede travee van het schip; aansluitend werd de westgevel vernieuwd; voortgaande op de briefwisseling van de Koninklijk Commissie voor Monumenten en Landschappen (K.C.M.L.) blijken deze werken in verschillende fasen te zijn uitgevoerd omwille van financiële problemen; de uitbreiding werd op het kadaster ingetekend in 1882.

Naderhand werden nog meermaals herstellingswerken uitgevoerd aan onder meer bedaking, kroonlijsten, buitengevels, schrijnwerk en interieur. Al in 1889 waren opnieuw dringende werken nodig aan de algemene bedaking en aan de vensters en steunberen van het schip. Men opteerde toen voor een eenvoudige restauratie van de bestaande elementen of die waarvan het bestaan bewezen werd zonder nieuwe toevoegingen; de plannen hiervoor werden opgemaakt door L. Laureys; zo was hij verantwoordelijk voor het herstel van de vensters van het schip en het grote venster van het noordelijk transept. Op het einde van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste werd getracht door neogotische restauraties het oorspronkelijke karakter te herstellen en de achttiende-eeuwse aanpassingen weg te werken. Het hoogkoor werd inwendig gerestaureerd in 1892-1893 naar ontwerp van architect Eugène Nève (Brussel); de achttiende-eeuwse lambrisering en bepleistering werden verwijderd; de gotische architectuur en sculptuur werden hersteld; de lambrisering in het transept en kruiskoor ontsnapten aan deze vernieling; in dezelfde context past de neogotische vernieuwing van het hoofdaltaar. In 1902 en de daaropvolgende jaren kreeg ook het exterieur een neogotische behandeling naar ontwerp van architect Emar Collès (Brussel); naast werken aan onder meer de bedaking en het exterieur van koor en transept, werd de lage, ingesnoerde torenspits vervangen door de huidige naaldspits met omlopende balustrade aan de voet en voorzien van neogotische spuwers. Bij de restauratiewerken van 1909 en volgende kreeg het interieur met uitzondering van het hoogkoor een grondige beurt onder leiding van dezelfde architect: vooral de gewelven met inbegrip van de ribben en de arcade werden hersteld en herschilderd. De meest recente werken zijn vooral gericht op het behoud: zo werden dringende instandhoudingswerken uitgevoerd naar ontwerp van architect M. Vijverman van 1988, gevolgd door de restauratie van de noordelijke gevels (ontwerp van 1993). De laatste jaren wordt ook grote aandacht besteed aan de restauratie van de negentiende-eeuwse glasramen onder leiding van Monument Vandekerckhove N.V.

Beschrijving

De kerk, opgetrokken uit zandhoudende kalksteen van Lede onder leien zadel- en lessenaarsdaken, heeft een vrij homogeen gotisch uitzicht, hoewel koor en zuiderportaal duidelijk thuishoren in de Brabantse hooggotiek terwijl het schip aansluit bij de laatgotische stijl. Voor de restauraties in de negentiende en de twintigste eeuw werd gebruik gemaakt van onder meer Euvillesteen, Savonnières en Gobertange. De vierkante kruisingstoren gaat terug tot de romaanse periode maar kreeg een neogotische bekroning in het begin van de twintigste eeuw. De plattegrond vertoont een Latijns kruis met driebeukig schip van acht traveeën, een transept van één rechte travee met vlakke sluiting, een koor van drie rechte traveeën met vijfzijdige sluiting, ten noorden geflankeerd door een sobere rechthoekige sacristie, ten zuiden door het kruiskoor of de Heilige Kruiskapel van twee rechte traveeën met driezijdige, blinde sluiting. Verder is er het zuiderportaal van twee rechte traveeën dat aansluit op de zuidelijke transeptarm en de oude doopkapel, aanvankelijk toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen, later aan Petrus Ascanus in de oksel van de noordelijke zijbeuk en transept.

De huidige, neogotische westgevel uit de periode 1865-1867 bestaat uit een centrale puntgevel met aandak, top- en schouderstukken, geflankeerd door verjongende, versneden steunberen; eenvoudige spitsboogdeur onder omlopende, doorgetrokken waterlijst met hogerop een spitsboogvenster met neogotisch maaswerk onder druiplijst met bekronende kruisbloem en oculus hogerop. Links en rechts geflankeerd door de schuin oplopende westgevels van de zijbeuken met spitsboognissen onder oculus met vierpasmotief. De zijbeuken worden geritmeerd door versneden steunberen waartussen brede spitsboogvensters met neogotisch maaswerk als resultaat van negentiende-eeuwse restauratiewerken (1889, L. Laureys) en doorgetrokken, omlopende waterlijsten. Het dertiende-eeuwse transept komt als oudste gedeelte van de kerk over als een vrij massieve constructie met volle, effen wanden en weinig lichtopeningen met uitzondering van de naderhand gotisch uitgewerkte zijpuntgevels met pseudo-arcade, korfbogig in de noordelijke transeptarm, spitsbogig in de zuidelijke; verder veelvuldig voorkomende kruisbloemen, pinakels en casementen met drielobmotief. De beide oostelijke muren waren oorspronkelijk geopend door kleine rondboogvenstertjes, vermoedelijk gedicht bij de aanbouw van de sacristie en de kruiskapel waar de sporen nog zichtbaar zijn. De in oorsprong eveneens romaanse kruisingstoren toont drie zichtbare, verankerde geledingen onder een leien naaldspits met omlopende, neogotische balustrade aan de voet; de onderste geleding is nauwelijks zichtbaar, de tweede geleding wordt gemarkeerd door een boogfries tussen vlakke lisenen, de derde geleding door per drie gekoppelde galmgaten in een geprofileerde spitsboogomlijsting, op hun beurt gevat in een rechthoekig spaarveld en hogerop een geprofileerde daklijst en neogotische spuwers. Polygonaal traptorentje in de noordoostelijke hoek. Architectonisch sterk uitgewerkt zuiderportaal dat door zijn rijke decoratie volledig aansluit bij de hooggotiek; uitwendig vertoont dit portaal een puntgevel geflankeerd door steunberen met bekronende pinakels; voorts een geprofileerde spitsboogpoort onder dito, getralied venstertje tussen halfzuiltjes; het ijzeren hek is een ontwerp van E. Collès van 1905. De top wordt gemarkeerd door drie gotische nissen en afgewerkt door hogels en kruisbloemen; inwendig wordt het portaal gemarkeerd door gekoppelde spitsboognissen met wimbergen voorzien van gestileerde blad- en bloemmotieven en figuratieve voorstellingen in halfverheven beeldhouwwerk; omlopende stenen bank onderaan. Kruisribgewelven met gewelfsleutels onder meer voorzien van bladwerk en het gelaat van Christus; de eigenlijke toegang tot de kerk bestaat uit een rechthoekige deur onder houten latei gevat in een geprofileerde spitsboogomlijsting; beschilderd boogveld met engelen die de gekruisigde Christus verheerlijken. Het toegangsportaaltje rechts van de zuidelijke transeptarm werd vroeger door de Heren van Asse gebruikt om naar hun privé-tribune in het koor te gaan en vertoont een kruisribgewelf met sleutel die hertog Wenceslas van Brabant en zijn gade Johanna voorstelt.

Het kruiskoor wordt eveneens verlicht door spitsboogvensters met neogotisch maaswerk, vermoedelijk als resultaat van restauratiewerken onder leiding van architect L. Laureys in 1889 en volgende jaren; de constructie wordt afgelijnd door een boogfries die zich aanvankelijk beperkte tot de eerste travee; bij de restauratiewerken op het einde van de negentiende eeuw werd ze doorgetrokken over de uitbreiding van 1719. Koor geritmeerd door versneden steunberen waartussen hoge spitsboogvensters onder doorgetrokken waterlijst.

Interieur

Grotendeels bepleisterd en beschilderd interieur met eenvoudige spitsboogarcade, gedragen door zuilen met gestileerd bladwerkkapiteel op achtzijdige basis; de nu eveneens bepleisterde kruisribgewelven met natuurstenen ribben van het schip worden gesteund door eenvoudige consoles; drie gewelfsleutels dragen jaartallen verwijzend naar de bouwgeschiedenis, twee andere dragen de initialen HM en SM; gesculpteerde consoles in het transept. In het koor zijn de gewelfvlakken van baksteen, de natuurstenen ribben dragen gepolychromeerde en vergulde sluitstenen en worden opgevangen door gotische kraagstenen met onder meer musicerende engelen en engelen met banderol (vijftiende eeuw). Meerdere spitsboognissen met wimbergen in het koor, al dan niet figuratieve bas-reliëfs in het veld. Het kruisribgewelf van de eerste travee in het kruiskoor dateert mogelijk nog uit de veertiende-eeuwse bouwfase en vertoont een figuratieve gewelfsleutel en dito draagsteentjes, het gewelf van de tweede travee is duidelijk minder verfijnd qua vormgeving en uitwerking; de spitsbogige bouwnaad in de noordelijke muur van het kruiskoor zou volgens literatuurgegevens verwijzen naar de voormalige tribune van de Heren van Asse.

Mobilair

Schilderijen Triptiek van de Heilige Sebastianus, waarvan zeker het middenluik wordt toegeschreven aan Hendrik De Clerck en zijn atelier, circa 1600. Ontmoeting met de Heilige Veronica, tweede kwart zeventiende eeuw, altaarstuk kruiskapel. Erkenningsserie van Christus als Messias, toegeschreven aan Egidius Smeyers, zeventiende eeuw. Vermenigvuldiging van de broden, toegeschreven aan Gaspard De Crayer, midden zeventiende eeuw. Bewening van Christus, zestiende eeuw. Geschilderde kruisweg, 1861-1862, A. Serrure, F. Vinck en A. François.

Beeldhouwwerk Laatgotische gepolychromeerde Calvariegroep; gepolychromeerde Calvariegroep, einde negentiende eeuw; gepolychromeerde houten beelden van de Heilige Martinus van Tours, Sint-Jozef, Sint-Antonius en Petrus Ascanus, negentiende eeuw.

Meubilair Neogotisch hoofdaltaar van 1892 met retabel door beeldhouwer L. Blanchaert naar ontwerp van baron J.Bte de Béthune; geschilderde zijluiken met taferelen uit het leven van Sint-Martinus door A. Bressers. Barok portiekaltaar in de kruiskapel met symbolen verwijzend naar de kruisiging, gemarmerd, verguld en gepolychromeerd hout, 1719, August de Kindere. Noordelijk zijaltaar in barokstijl, gemarmerd en gepolychromeerd hout, eerste helft achttiende eeuw met beeldengroep "Kroning van Maria"; neogotisch altaar toegewijd aan Petrus Ascanus.

Kruiskapel met eiken lambrisering in rococostijl, derde kwart achttiende eeuw, Nicolaas Roossens met narratief beeldsnijwerk door Jacob de Koninck; Lodewijk XV-lambrisering met heiligenmedaillons in de transeptarmen, midden achttiende eeuw; Lodewijk XV-tochtportaal in de zuidelijke transeptarm met jaartal 1777 (1771). Neogotische communiebank uit het einde van de negentiende eeuw. Barokke preekstoel, 1732, eik, toegeschreven aan Nicolaas Roossens; drie eiken biechtstoelen, waarvan twee toegeschreven aan Simon Jozef de Roy, circa 1759 en één in régencestijl, eerste kwart achttiende eeuw. Orgel van 1868, vervaardigd door François Loret in neogotische orgelkast van het huis Stevens Duffel, waarvoor ontwerp van E. Serrure van 1868. Zeventiende-eeuwse doopvont. Laatgotisch glasraam met voorstelling van Jan IV de Cotereau en zijn gade, tweede kwart zeventiende eeuw (in restauratie op het ogenblik van de inventarisatie), van het oorspronkelijke glasraam bleven slechts enkele stukjes bewaard; de overige werden gereconstrueerd door Jean-Baptiste Capronnier in 1858-1859; de overige gotische glasramen werden door een hagelbui vernield in 1855 en in de periode 1858-1910 vervangen door al dan niet gedateerde, neogotische glasramen van Henricus en/of Julius Dobbelaere (Brugge); de glasramen (1891-1892) in het schip stellen de twaalf apostelen voor, het raam van Matthias in de westtravee van de noordelijke zijbeuk draagt als vermelding: "Huyus loci vitrae pinxerunt Henricus et Julius Dobbelaere"; de glasramen in het kruiskoor met jaartal 1892 illustreren de verering van de miraculeuze kruisen en zijn vervaardigd door Jules Dobbelaere. Het raam in de westgevel stelt de heilige Martinus van Tours voor en is gesigneerd Jul. Dobbelaere/ Brugge.1910. Rijke verzameling grafstenen uit de zeventiende en achttiende eeuw, doch op een drietal na sterk verweerd: de grafsteen van Jean de Cotereau, gestorven in 1561, werd hersteld in 1766 en ligt in het koor.

  • AROHM, Afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg Vlaams-Brabant, Monumenten en Landschappen, dossier Sint-Martinuskerk.
  • Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg, Monumenten en Landschappen Brussel, Archief Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landachappen, plannen Decanale Sint-Martinuskerk.
  • Kadaster Vlaams-Brabant, mutatieschetsen Asse, afdeling II, 1882/44.
  • CEULEMANS C., Kunsthistorische nota betreffende het altaarschilderij in de H. Kruiskapel, in 650 jaar Heilig Kruis te Asse. Situering, legende en verering, Asse, 1987, p. 143-144.
  • COEKELBERGHS D., JANSEN J. en JANSSENS W., Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie Brabant. Kanton Asse, Brussel, 1979, p. 14-17.
  • DE CLIPPELE T., Het H. Kruisaltaar, in 650 jaar Heilig Kruis te Asse. Situering, legende en verering, Asse, 1987, p. 139-141.
  • DE GRAVE D., Geschiedenis der gemeente Assche, Gent, 1900, p. 359-384.
  • FAUCONNIER A. en ROOSE P., Het historisch orgel in Vlaanderen, deel IIa, Brabant, Arrondissement Halle-Vilvoorde, Brussel, 1975, p. 5-16.
  • LEMAIRE R., De Sint-Martinuskerk te Asse, in Bouwkunst en Wederopbouw, jaargang 3, nummer 1, maart 1943.
  • ROBIJNS L., Lambrisering in het H.-Kruiskoor, in 650 jaar Heilig Kruis te Asse. Situering, legende en verering, Asse, 1987, p. 145-149.
  • VAN NIEUWENBORGH J., Geïllustreerde inventaris van het kunstpatrimonium in Asse. Deel III. Asse, Asse, 1984.
  • VAN NIEUWENBORGH J., Twee glas-in-loodramen van Jules Dobbelaere voor het kruiskoor (1892), in 650 jaar Heilig Kruis te Asse. Situering, legende en verering, Asse, 1987, p. 150-152.
  • VERSTRAETEN S., De achitectuurgeschiedenis van der Sint-Martinuskerk te Asse, licentiaatsverhandeling KU Leuven, 1985.
  • VERSTRAETEN S., De Sint-Martinuskerk en de aanbouw van het kruiskoor, in 650 jaar Heilig Kruis te Asse. Situering, legende en verering, Asse, 1987, p. 131-138.

Bron: KENNES H. met medewerking van VAN DAMME M. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Asse, Deelgemeenten Asse, Bekkerzeel, Kobbegem, Mollem, Relegem en Zellik, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB6, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Parochiekerk Sint-Martinus [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/76674 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.