is aangeduid als beschermd cultuurhistorisch landschap Kasteel en kasteelhoeve: omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel van Schalkhoven
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Kasteel en kasteelhoeve
Deze bescherming is geldig sinds
Uit een 16de-eeuwse neerhof-opperhof situatie geëvolueerd domein met einde 18de- begin 19de eeuw in homogene classicistische stijl aangepaste gebouwen. Park in landschappelijke stijl uit de eerste helft van de 19de eeuw, in een tweede fase naar het noorden uitgebreid.
Het goed, dat niet tot de heerlijkheid Schalkhoven behoorde, was in de tweede helft van de 16de eeuw in het bezit van Richard van Elderen, die het kasteel in 1588 bouwde. Hij was eerst met Anne Clutz en later met Margareta de Stembor gehuwd, maar stierf kinderloos. De grafsteen van zijn tweede echtgenote en die van enkele latere eigenaars liggen op het oude kerkhof aan de overzijde van de Schalkhovenstraat: Margareta van Elderen en Andreas Vaes (+1651 en 1652), Carolus Aegidius Vaes (+1663) en ridder Laurentius Guilielmus ab Eyll (+1673).
In 1776 verkocht Alard de Heusch, die er uit hoofde van zijn echtgenote eigenaar van was geworden, Schalkhoven aan Jean Barthels (1735-1791). Deze drukte zijn stempel op het kasteel, stierf kinderloos en vererfde het goed aan zijn nicht Lambertine Barthels (1774-1850) die in 1799 met Nicolas François Joseph du Vivier (+1829) huwde. Hun dochter Nathalie du Vivier ( 1804-1883) trouwde in 1836 met ridder Théodore de Borman (1803-1863), advokaat en nadien vrederechter in Tongeren. Hun zoon baron Camille Théodore de Borman (1837-1922), auteur van verschillende historische bijdragen en gedurende meer dan 50 jaar bestendig afgevaardigde en voorzitter van de Limburgse provincieraad werd de volgende eigenaar. Zijn nakomelingen bezitten Schalkhoven nog steeds.
In Les Délices du Païs de Liège staat Schalkhoven in 1744 zonder illustratie beschreven als gelegen op een vruchtbare en moerassige site. "Men bereikt het kasteel via het neerhof dat solide, door verschillende torens verdedigde gebouwen heeft. De woontoren zelf is hoger en omringd door grachten. Het is een groot langwerpig gebouw met twee torens van waaruit twee erg korte vleugels vertrekken. De appartementen zijn ruim en talrijk. Er is enkel een ruime moestuin die omsloten is door mooi geschoren hagen en verfraaid is met priëlen van haagbeuk".
Op de Ferrariskaart (1774-1775) ligt er tegenover het kerkje van Schalkhoven en bij een beek inderdaad een goed met een neerhof-opperhof structuur, aangeduid als château. De complexe plattegrond van het huis sluit de U-vorm van het neerhof af, tuinen vormen een rechthoek ten westen en ten zuidoosten en grote percelen boomgaard omringen het geheel Deze situatie herkent men op de aquarel van Philippe de Corswarem, getekend rond 1825 toen Lambertine Barthels Schalkhoven bezat. Naast de twee hoektorens van het kasteel bezat ook het neerhof toen bij de zuidoostelijke vleugel nog een eigen toren, mogelijk de poorttoren. Het tuinperceel is op dat moment omgespit en heeft naast de hagen ook lage muurtjes. Het kasteel heeft geen watergracht meer en is door een hoge muur verbonden met het pachtershuis dat de zuidwestelijke vleugel beëindigt. Een poortdoorgang in deze neerhofvleugel leidt naar de binnenkoer en een kleiner gebouw onderbreekt de haag die de oprit begeleidt.
Ook op het Primitief kadasterplan van 1830 is de neerhof-opperhof structuur afleesbaar, maar de toegang is verschillende meters verlegd. De oude laan tussen de hagen is een weide geworden (perceel nr. 430) en een nieuwe rechte oprit (nr. 429) loopt er parallel aan en eindigt tussen het kasteel (nr. 428) en het neerhof (nr. 433). Ten noorden en ten westen van het kasteel liggen twee grote percelen lusthof (nr. 426 en 427), gescheiden door de haag die Philippe de Corswarem weergaf als golvend gesnoeid. Grote percelen boomgaard (nr. 419, 425, 440 en 436) begrenzen het eigendom waar verder nog een weide (nr. 437) bij hoort met een kanaal en een poel (nr. 439 en 438). Bij het neerhof liggen nog een perceeltje boomkwekerij (nr. 435) en twee percelen nutstuinen (nr. 434 en nr. 432). De constructie die de Corswarem buiten het erf tekende (nr. 431) was volgens de legger van 1844 een bakhuis en wordt later ook brouwerij genoemd. Weduwe Nicolaas Frans Duvivier was toen de eigenaar van Schalkhoven.
In de tabel der kadastrale Schatting (1841) wordt het kasteel beschreven als goed in steenen doortimmerd en met schalliën gedekt hebbende zeven beneden en zeven bovenplaetsen, zeer aengenaem bij het dorp gelegen. Het neerhof wordt eveneens vermeld als in steenen gebouwd wel doortimmerde pachthoeve met schalliën gedekt, hebbende (het pachtershuis) beneden twee plaetzen en een kabinetje en eene kamer boven.
Het kasteel dankt zijn huidig interieur en voorkomen aan de aanpassingen uit het einde van de 18de en de eerste helft van de 19de eeuw, doorgevoerd door respectievelijk Jean en Lambertine Barthels, wat de classicistische uitstraling van de gevels verklaart. Volgens de literatuur was het de oom die opdracht gaf voor de vernieuwing van het interieur met de trap, de parketvloeren, de schouwen en de voor het prinsbisdom Luik typische stucdecoratie. Een van deze stucreliëfs stelt de noord- en de zuidgevel van het kasteel voor, zoals hij ze moet hebben gepland. Lambertine voltooide de vernieuwing, liet de grachten dempen en de brug tussen het neerhof en het kasteel slopen. Eén van de muren die de brug verving, werd door Philippe de Corswarem getekend. Dat het kasteel in kern veel ouder is dan de 18de eeuw en aanvankelijk de Maaslandse stijl vertoonde, is nog af te lezen in de muurankers, de hoekkettingen en de paar bewaarde kloosterkozijnen in Maaslandse kalksteen.
Het kasteel heeft een grosso modo rechthoekig grondplan en telt nu twee bouwlagen op een hoge kelderverdieping en heeft een uitspringende hoektoren ten noordoosten en ten noordwesten. De verhoogde begane grond heeft in de noordwestgevel en de torens een hoge plint afgelijnd met een mergelstenen band, ook mergelstenen hoekbanden, mogelijk van hergebruikt materiaal. Aanvankelijk was het baksteenmetselwerk zichtbaar, zoals uit de tekening van de Corswarem blijkt, maar vandaag en vermoedelijk al sedert het midden van de 19de eeuw zijn de gevels gekaleid, wat ze doet oplichten tegen de groene achtergrond van het park. Het zeer hoge leien schilddak met kroonlijst op houten op modillons heeft afgewolfde dakkapellen, topbekroningen en vaantjes en de torendaken lopen uit op hoge, met leien beklede lantaarns. De middelste, inspringende travee van de zuidelijke gevel loopt uit op een vereenvoudigde versie van een fronton, aangebracht in de 19de eeuw: een driehoekige geveltop met een halfradvenster en een klokje in de top. Op het vermelde stucreliëf is dit niet het geval en is ook de begane grond anders en vertoont die een architecturaal sterkere oplossing dankzij een portiek op zuilen met een balkon en balustrade er boven. De bestaande toestand is veel eenvoudiger: een rechte steektrap van hardsteen leidt naar de deur en heeft een uitgespaarde keldertoegang. De mooi uitgewerkte smeedijzeren leuning met gietijzeren stijlen is recenter.
De deur in de noordwestgevel is rechthoekig in een geprofileerde kalkstenen omlijsting met neuten en druiplijst en voorzien van een vrij recente trap. De deur en het deurvenster met smeedijzeren balkon er boven zijn voorzien van een doorlopende omlijsting van geschilderd hout. Rechthoekige vensters in een vlakke, kalkstenen omlijsting met dunne druiplijst, oorspronkelijk beluikt in de zuidwestzijde. De vensters van de drie middentraveeën van de zuidoostgevel hebben geschilderde houten omlijstingen als imitatie van de natuurstenen omlijstingen in de overige gevels. Werden deze houten omlijstingen misschien geplaatst in afwachting van de nooit gerealiseerde portiek van op het reliëf? De gevel aan de parkzijde heeft drie brede traveeën tussen de vooruitspringende hoektorens, rechthoekige vensteromlijstingen van natuursteen en een deur met een verbredende steektrap.
De hoeve dateert eveneens uit de 17de eeuw, doch hier bleef de oude kern beter bewaard. Het langgerekt U-vormig volume met de open erfzijde naar het kasteel toe onderging waarschijnlijk wel wijzigingen: de zuidoostgevel van het gebouw dat de twee parallelle vleugels met elkaar verbindt vertoont een met mergelstenen hoekbanden afgewerkte bouwnaad; dit kan erop wijzen dat deze verbindingsvleugel van latere datum is dan de twee parallelle vleugels, hoewel de U-vorm reeds op de Ferrariskaart voorkomt. De bouwnaad in het linkergedeelte van deze gevel verwijst naar een verbouwing uit eind 18de - eerste helft 19de eeuw, met name de risalietvormige uitbouw in de westhoek. Een andere wijziging in het uitzicht gebeurde na 1844: de brede noordoostvleugel aangeduid in de Atlas van de Buurtwegen kreeg opnieuw zijn smal volume zoals op de Ferrariskaart.
Geelgeschilderde bakstenen gebouwen van twee bouwlagen onder zadel- en schilddaken (leien), op sommige plaatsen voorzien van mergelstenen hoekbanden. Smeedijzeren muurankers met krullen (17de eeuw).
Het woonhuis bevindt zich in de drie westelijke traveeën van de zuidwestvleugel. Het oorspronkelijke woonhuis schijnt zich te beperken tot de twee rechtertraveeën: hiervan resten twee kloosterkozijnen in de bovenverdieping, in een mergelstenen omlijsting met negblokken (eerste helft 17de eeuw). Het kloosterkozijn in de eerste, linkertravee dateert uit een latere periode, aangezien het gedeeltelijk in de omlijsting van een thans gedichte poort is aangebracht. De benedenverdieping werd aangepast: een getoogde deur in een omlijsting van hergebruikt materiaal uit het derde kwart van de 18de eeuw, kalksteen met sluitsteen en neuten. De twee gecementeerde vensteromlijstingen van de benedenverdieping imiteren deze stijl. Zoals vermeld bevond zich in de huidige eerste travee van het woonhuis oorspronkelijk een rondboogpoort in een waarschijnlijk mergelstenen omlijsting met imposten. Verhoogde begane grond met recente trap voor de deur. De achtergevel van het woonhuis is voorzien van kalkstenen lichtspleten. Tegen deze muur staan leiperen.
De rest van deze vleugel bevat stallingen. Uit de 17de eeuw resten vier rondboogvormige staldeuren in een kalkstenen omlijsting met onregelmatige negblokken, sluitsteen en imposten. Twee rechthoekige bovenvensters hebben een omlijsting van materiaal uit dezelfde periode, mogelijk hergebruikt. De overige muuropeningen zijn van recente datum, op de getoogde deur na, in een omlijsting van het derde kwart van de 18de eeuw confer supra, mogelijk hergebruikt materiaal. Blinde achtergevel.
De noordoostvleugel omvat de ruime, dubbele dwarsschuur. De gevelordonnantie met de twee bakstenen rondboogpoorten dateert uit de tweede helft van de 19de eeuw. Een stal of knechtenkwartier in de linkertravee is voorzien van een paar getoogde, 19de-eeuwse muuropeningen, twee deuren uit het derde kwart van de 18de eeuw (confer supra), waarvan één gedicht, en een rechthoekig laadventer in een vlakke kalkstenen omlijsting. Op de oude kern en het feit dat deze vleugel oorspronkelijk niet met de tegenover liggende verbonden was, wijst een kalkstenen rondboogdeurtje (confer supra) binnen een poortopening van de haaks aansluitende verbindingsvleugel. Tegen de achtergevel werd voor kort een ruim dienstgebouw opgetrokken.
De noordwestzijgevel aan de zijde van het kasteel is voorzien van recente, mergelstenen kozijnen en een gevelsteen met het wapenschild van ridder Theodore de Borman (1803-1863), die in 1836 eigenaar wordt van het kasteel, en dat van zijn vrouw, en het devies NE DEGENERES. Mogelijk verwijst het naar de 19de-eeuwse bouwactiviteiten.
De zuidoostverbindingsvleugel heeft aan erfzijde op de twee bovenverdiepingen rechthoekige vensters uit de eerste helft van de 19de eeuw, van hergebruikt, kalkstenen materiaal. Vier korfboogpoorten op de benedenverdieping, de middenste inrijpoort en de twee flankerende lagere poorten in een kalkstenen omlijsting met negblokken, mogelijk eveneens hergebruikt materiaal, en twee recente, bakstenen poorten in de uiterste trav. De achtergevel is blind, op de inrijpoort en een paar recente muuropeningen na.
Ten noordoosten van de hoeve bevinden zich twee recentere gedeelten in neo-traditionele stijl (tweede helft 19de eeuw?): een woonhuis van het diephuistype, drie traveeën en twee bouwlagen onder zadeldak (leien) met schild aan de voorzijde, voorzien van mergelstenen hoekbanden, kloosterkozijnen en deur. De achtergevel is voorzien van een aandak en schouderstukken, en een aanbouwsel in dezelfde stijl onder lessenaarsdak.
De verbinding met de noordoostvleugel van de hoeve wordt gevormd door een inspringend gedeelte, waarschijnlijk het 19de-eeuwse wagenhuis, met twee getoogde bakstenen poorten, en op de bovenverdieping vakwerkbouw met kloosterkozijnen en Sint-Andrieskruisen.
Tussen het kasteel en het neerhof ligt nu een langwerpige, deels gekasseide erekoer die pas ontstond kort voor 1851 toen het park werd aangelegd en het neerhof visueel werd afgeschermd door de bouw van een door lisenen geritmeerde bakstenen muur. Aan de kasteelzijde kreeg de muur een rustieke bekleding van pseudo-rotswerk verlevendigd met een boomstronk van cement. In de holten groeien planten en in de nis in de as van de kasteeltrap werd een spiegel ingebouwd als achtergrond voor het ronde waterbekken op een arduinen zuil. Links en rechts zijn er in de rotswand twee rondboogdeurtjes naar het boerenerf. Deze ruimtelijke scheiding tussen kasteel en neerhof weerspiegelt de sociale kloof tussen de heer en zijn pachter die steeds duidelijker werd toen rijkdom niet langer grondgebonden was. Ook elders kon dit frequent worden vastgesteld, meestal rond het midden van de 19de eeuw. De initiatiefnemer hier was advocaat en later vrederechter Theodore de Borman.
De erekoer zelf is op de twee korte zijden van het park afgesloten door een hek in classicistische stijl. Deze hekken vervangen de muur op de Corswarems tekening en openen de erekoer op het park. Het tuinkarakter van dit erf wordt nog versterkt door de plantengroei in het rotswerk en de oude leipeer tegen de kasteelgevel. Meer leifruit maar ook hagen of kleurrijke bloembedden bezorgen de andere gevels eveneens een groene voet.
In 1851 registreerde het kadaster ook de L-vormige oprit naar de poort in de zuidoostelijke vleugel van het neerhof, waardoor het rechtstreeks toegankelijk werd. De gekaleide bakstenen boerderijgebouwen met leien daken kenden nagenoeg dezelfde evolutie als het kasteel. De behouden kloosterkozijnen die Philippe de Corswarem in het boerenhuis tekende, zijn relicten van de oorspronkelijke bouwstijl die in de 18de en 19de eeuw werd aangepast.
In functie van de landbouwuitbating werd voornamelijk de noordoostelijke neerhofvleugel meerdere malen uitgebreid, zonder evenwel het oorspronkelijk karakter te schaden. Zo werd in 1885 de noordelijke hoek uitgebreid met een volume in neotraditionele stijl, geïnspireerd op het pachtershuis aan de oostzijde. Ten behoeve van het kasteel bevat de uitbreiding ook een achteruitspringend wagenhuis met een bovenbouw in pseudo-vakwerk. Deels voor de noordoostelijke gevel werd een schermgevel in neotraditionele stijl opgetrokken.
De toegang tot het kasteel gebeurde oorspronkelijk uitsluitend via de noordwestzijde (Ferrariskaart 1771-1777). Deze situatie veranderde waarschijnlijk in de loop van de tweede helft van de 19de eeuw: de toegang tot de hoeve is nog steeds via het noordwesten, doch is thans zuidelijker gelegen, zodat de poort van de noordwestelijke hoevevleugel thans dienst doet als inrit tot het erf.
Het domein heeft twee toegangen met een opritten door het park. De oudste, uit het midden van de 19de eeuw, is gelegen tegenover de afgebroken dorpskerk en raakte in onbruik, maar bleef in de groene rand van het park bewaard. Het is een eenvoudig smeedijzeren hek tussen vierkante pijlers van blauwe hardsteen met gepunte deksteen. Het heeft vierkant stijl- en regelwerk met ronde onderspijltjes en met lanspunten bekroonde spijlen met naar de pijlers klimmend beloop.
In de noordelijke punt van het park, in de richting van de huidige dorpskerk, werd een monumentaler kasteelhek van smeedijzer geplaatst, dat op de sleuteplaat gesigneerd is Debnier Liège. Het bestaat uit twee vaste delen, die via blauwe hardstenen dorpels verankerd zijn in de bodem en gestut door stangen en dubbele smeedijzeren volutes. Het hek is samengesteld uit vierkante staven zowel voor het stijl- en regelwerk als voor de onderspijltjes en de spijlen met lanspunten; de spijlen zijn door gespiegelde krulmotieven op de middenregel bevestigd, de sleutelplaat eindigt op een krul en liggende volutes vangen het naar de makelaar klimmend beloop van de spijlen op. De vaste delen hebben een klimmend beloop naar de stijlen en de brede stijlen zelf zijn opgebouwd uit twee boven elkaar geplaatste rechthoeken die gevuld zijn met uitgelengde en zich in een ring kruisende volutes, het geheel bekroond met gespiegelde krullen.
De twee identieke smeedijzeren hekken van de erekoer, uit het midden van de 19de eeuw, hebben een centraal poorthek en twee vaste traveeën op een bakstenen voet met dekstenen van blauwe hardstenen. Het zijn eenvoudige, in de gevels verankerde spijlenhekken met onder- en dubbele bovenregels en ronde spijlen met lanspunten. De poortvleugels volgen hetzelfde model, hebben ter versteviging gietijzeren poortstijlen en een schoorstijl. Haaks op de achtergevel van de noordoostelijke vleugel met de dwarsschuur, staat het hek van de voormalige, omhaagde moestuin die door het kadaster in 1851 in de oostelijke hoek werd geregistreerd, op de site van de vroegere boomkwekerij. Het hek hangt tussen vierkante pijlers van baksteen met vlakke deksteen en volgt het model van dat tegenover de verdwenen kerk.
Ook in de westelijke hoek lag er in 1851 een moestuin. De bakstenen muur op de grens van de oprit naar het neerhof en de ruïne van een recenter bakstenen gebouw waartegen de metalen structuur van een kleine serre aanleunt, zijn er relicten van. Vandaag ligt er een kleine moestuin achter de pachterswoning in de westelijke hoek. De oude leiperen tegen de achtergevel en het gedeeltelijk bewaarde hekje op de noordoostelijke zijde zijn er de overblijfsels van.
Ten zuidwesten, aan de overkant van de straat staat er een barrier, eveneens uit de 19de eeuw. Ze hoort nu bij een weide, maar op de Ferraris-kaart en het Primitief kadasterplan lagen hier al de boomgaarden van het domein. Het hek heeft lage hekpijlers van arduin, vierkant stijl- en regelwerk en ronde onderspijltjes en spijlen ronder afwerking.
Op de kadastrale opmetingschets van 1851 blijkt er een nieuwe situatie te zijn ontstaan, die naast de wijzigingen aan de neerhof-opperhof structuur en te oordelen naar de gebogen lijnen van de nieuwe perceelsindeling, ook een landschappelijke aanleg inhoudt. De twee bestaande strakke waterpartijen (perceel nr. 438 en 439), allicht afwateringen om aan de moerassige situatie te verhelpen, zijn toen vergroot tot de niervormige vijvers. Een derde vijver lag toen naast de nieuwe oprit (nr. 434a).
Dit wordt slechts ten dele bevestigd door de Dépot-kaart van 1871, waarop een parkaanleg met rondwegen gesignaleerd wordt, enkel op de noordwestelijke en zuidwestelijke gronden van het landgoed, en zelfs over de oprijlaan naar het neerhof. De noordoostelijke percelen (440a en delen van 427a en 419a) worden dan als boomgaard ingekleurd, maar op de ICM-kaart van 1886 zijn ze dan hooiweiden geworden en is de uitbreiding van het park aan de gang. Vanuit de noordelijke hoek vertrekt er immers een nieuwe, gebogen oprijlaan naar het kasteel met na enkele meters een vertakking. De oostelijke komt via een bocht eveneens uit bij het kasteel, de westelijke vertakking loopt tussen de vijvers naar het verlengde van de oprit naar het neerhof. Deze laatste maakt de verbinding met de weg van Schalkhoven naar Hoeselt, ten zuiden waarvan het goed ligt. Deze weg, al aangeduid op de Ferraris-kaart, moet aan belang hebben ingeboet want hij is nu tot veldweg verworden.
Het park strekt zich vandaag uit ten noorden en ten westen van het kasteel en ligt in de bocht van de Hardelingenstraat die er de westelijke grens van vormt. Een dichte gordel van bomen en struiken schermt de straat af maar naar het oosten toe loopt het park zonder overgang uit op de akkers en weilanden van de kasteelboerderij.De strakke grenslijn en de meeste parkpaden van de Dépot- en ICM-kaart bestaan vandaag niet meer want dankzij het zeer ruime gazon dat het zicht vrijlaat op het fraaie silhouet van het kasteel en zijn gekaleide gevels lopen het westelijk en het oostelijk parkgedeelte in elkaar over.
De in sintels gelegde oprijlaan vertrekt in de dichte begroeiing bij het noordelijke kasteelhek en loopt dan, begeleid door een massief van rododendrons in het open grasveld tot bij het kasteel waar ze de oudere oprijlaan vanuit het westen vervoegt. De bomenrand vertoont een ondulerende grenslijn en het licht glooiend gazon heeft enkele mooie solitairen en bomengroepjes. Tussen de groene gordel en het gras loopt een verdiept gelegen randpad en de bomenrand zelf heeft een stabiele onderbegroeiing van klimop, hazelaar, sneeuwbes en boerenjasmijn. Van op het pad wordt een open zicht vrijgelaten over de vijver op het agrarisch landschap, een zichtlijn die begeleid wordt door enkele oude taxussen met een stamomtrek van 260 cm (standaard gemeten op 150 cm hoogte).
De vijver met een vloedgracht naar de Oudebeek, geregistreerd op de kadastrale opmetingsschets van 1851, is de samenvoeging van de twee strakke waterpartijen van de Primitieve kadasterkaart die in landschappelijke vorm werden hertekend. Er liep een metalen brug over die deel uitmaakte van een verdwenen wandelpad en nu helaas is ingestort. De brugleuning bestond uit aan elkaar geschakelde vierkanten met een door een ronde sierplaat benadrukte schoorstukken. De vijver vangt nog steeds al het water en de riolen van het dorp op, wat voor problemen zorgt. Aanvankelijk moet hij deel zijn geweest van een rustieke scène, waarvan ook de kunstmatige grot in de dichtbegroeide noordelijke hoek deel van uitmaakte. Hieruit vloeide het water in een beekje dat de vijver voedde. Deze grot, waar traptreden naar afdalen, is gebouwd met cementrotsen, veldknollen en bakstenen, er is een gewelf in uitgespaard en er zijn lucht- en plantgaten in voorzien.
De grot is verwant met en dateert uit dezelfde periode als de bekleding van de scheidingsmuur tussen het pachthof en het kasteel. Vandaag zijn het vooral de bomen die de waarde van het park uitmaken. Paradoxaal genoeg zijn die in het westelijke, oudste parkgedeelte jonger dan in het noordelijke deel, allicht omdat ze de vervanging zijn van de gestorven eerste generatie.
Niet enkel de brug of de rotspartij, ook de twee rozenbogen van smeedijzer, de ijzeren constructie van de serre en de mooie bank op de erekoer zijn relicten van de aanvankelijke park- en tuinaanleg. Het park is vandaag sterk vereenvoudigd en veel van de detaillering van de oorspronkelijke, naar verluidt subtiele aanleg is verdwenen. De interessante relicten laten toe om de aanleg uit de tweede helft van de 19de eeuw te duiden als een landschappelijk park met een rustiek karakter.
Twee tamme kastanjes (Castanea sativa) (204, 325 cm, stamomtrek standaard gemeten op 150 cm hoogte) bij het inrijhek in de bomengordel; een rij zomereiken (Quercus robur) (295 cm) op regelmatige afstand langs de straat; gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus) (290 cm) met beschadigde stam naast het wandelpad; rode paardenkastanje (Aesculus x carnea) (niet gemeten) naast het tennisveld; gewone beuken in bosverband (Fagus Sylvatica) (315 en 401 cm) en een niet gemeten bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') als randboom; gewone plataan (Platanus x hispanica) (487 cm) op een heuvetje als solitair bedoeld maar nu in bosverband; gewone taxus (Taxus baccata) (156 cm)links en rechts van het wandelpas en een ouder exemplaar (260 cm) ter hoogte van de vroegere inrit; ook bij deze inrit een plataan (Platanus x hispanica)(487 cm); een ongeveer 50 jaar oude solitaire Amerikaanse tulpenboom (Liriodendron tulipifera) (281 cm) op het gazon en een jonge okkernoot (Juglans regia); een mooie solitaire zomereik (Quercus robur) (205 cm) bij het kasteel; gewone robinia (Robinia pseudoacacia) met maretak tegen de bomengordel; een zomereik (Quercus robur)(300 cm) met doorrgaande stam en omringd door 3 taxussen; in de weide een groepje van zilverlinde (Tilia tomentosa) (326 cm) en Noorse esdoorn (Acer platanoides) (222 cm); op de grot Ierse taxus (Taxus baccata 'Fastigiata') en Californische schijncipres (Chamaecyparis lawsoniana); twee mooie solitaire Noorse esdoorns met donkerbruin blad (Acer platanoides 'Faassen's Black') (258 en 390 cm); een mooie Japanse notenboom (Ginkgo biloba) (195 cm) als kop van een bosje; zilverlinde (Tilia tomentosa) (255 cm); zomereik (Quercus robur) (355 cm) langs de gracht; een solitaire, mooie bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropuniea') (435 cm) met tondelzwam. Langs de vijver, een gewone moerascipres (Taxodium dystichum) (448 cm) met veel luchtwortels; gele treurwilg (Salix alba 'Tristis'). Tussen de vijver en de oprit: een jonge vleugelnoot (Pterocarya fraxinifolia); pimpernoot (Staphylea pinnata); een mooie bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') (446 cm); een 30 jaar oude solitaire okkernoot (Juglans regia) in het gazon naast de oprit; een solitaire plataan (Platanus x hispanica) bij de oprit naar het neerhof.
Bron: DE MAEGD C. EN VAN DEN BROECK M. 2008: Inventaris van historische tuinen en parken in Hoeselt, onuitgegeven tekst, Agentschap Onroerend Erfgoed.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Schlusmans, Frieda; Van den Broeck, Myriam; Michiels, Marijke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Schalkhoven
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteeldomein van Schalkhoven [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/839 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.