Inhoudelijk thema

Sociale huisvesting: stedelijke appartementsgebouwen (1919-1950)

ID
126
URI
https://id.erfgoed.net/themas/126

Beschrijving

Geschiedenis en context

In de jaren twintig deed het fenomeen van het stedelijke appartementsgebouw zijn intrede in de sociale woningbouw van Antwerpen en Gent. Om betaalbaar wonen mogelijk te maken op dure stadsgronden richtten huisvestingsmaatschappijen en stadsbesturen appartementsgebouwen op in middelhoogbouw en hoogbouw (vijf tot circa acht bouwlagen). Dit werd ook als vernieuwend en vooruitstrevend beschouwd. Zo gold in Antwerpen de eerste bescheiden hoogbouw van de Antwerpse Maatschappij voor Goedkope Woningen (de Strauss City aan de Haantjeslei, 1920) als een prestigieus project. In 1929 publiceerde de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken (NMGWW) de eerste typeplannen voor appartementen. Volgend op de crisis van de jaren 1930 werd appartementsbouw vaker toegepast. Dit kaderde ook binnen de stadssanering die in de jaren 1930 volop op gang kwam in samenspel met de Wet op de Krotopruiming (1931). Deze verplichtte sociale huisvestingsmaatschappijen om vervangingswoningen te voorzien bij sloop van krotwoningen. Daardoor ontstond een nauwe samenwerking tussen stedelijke overheden, Commissies van Openbare Onderstand (C.O.O.) en lokale huisvestingsmaatschappijen.

De appartementsgebouwen uit de jaren 1930 zijn ook beïnvloed door de idee van de ‘Existenzminimumwoning’ (de woning voor het bestaansminimum), die op de CIAM-congressen (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne) van 1929 en 1930 (in Frankfurt en Brussel) werd ontwikkeld als een nieuwe rationele benadering van het sociale wonen. Essentieel in het model was de combinatie van wooneenheden met een beperkte oppervlakte (wooncellen) met gemeenschappelijke binnen- en buitenruimtes. Het door CIAM bepleitte type van de vrijstaande hoogbouw in het groen met collectieve voorzieningen zou echter pas na de Tweede Wereldoorlog invloed hebben op de sociale woningbouw van Vlaanderen. De interbellumappartementsgebouwen sluiten nog volledig aan op het bouwblokkenpatroon van de 19de-eeuwse stad. Deze complexen vormen homogene autonome gehelen in het stedelijk weefsel, waardoor de sociale woningbouw herkenbaar wordt in het stadsbeeld. De appartementen zelf waren vaak van hoge kwaliteit en modern uitgerust, met een ingerichte keuken, stromend warm en koud water en soms centrale verwarming. Ze hadden gezamenlijke wasgelegenheden, droogzolders en afvalkokers. Ook in kleinere provinciesteden bouwden lokale maatschappijen in het interbellum de eerste appartementsgebouwen, zij het in zeer beperkte mate en voornamelijk in de vorm van middelhoogbouw.

Beschrijving en typering

In Antwerpen bouwde de stad begin jaren 1920 als antwoord op de acute woningnood in de binnenstad na de Eerste Wereldoorlog een reeks sociale woonblokken van een gelijkaardig type, zoals het woonblok aan de Stanleystraat in Berchem. Op basis van een gestandaardiseerd programma tekende de stadsbouwmeester Emiel Van Averbeke telkens de bouwplannen. Deze blokken integreren zich in de bestaande bebouwing en worden overwegend gekenmerkt door een sobere baksteenarchitectuur. De Antwerpse sociale huisvestingsmaatschappijen van hun kant opteren voor een specifiek type waarbij de wooneenheden rond ruime binnenkoeren zijn geschikt, naar het voorbeeld van de Weense hoven waarbij een binnenplein of een reeks van binnenpleinen als uitbreiding van de leefruimte en ontmoetingsplaats voor de bewoners fungeren. De meest gevarieerde concentratie hiervan is te vinden op het Kiel. Tussen 1923 en het einde van de jaren 1930 (met nog een late realisatie in de jaren 1950), wordt door bekende architecten als Edward Craeye, Jan Vanhoenacker, John Van Beurden en Jos Smolderen een volledig nieuw stadsdeel gebouwd op basis van een aaneenschakeling van dergelijke Weense hoven. Deze zijn opgebouwd uit vijf tot acht bouwlagen rond open binnenplaatsen met plonsbaden, rustbanken, siergroen en binnentuinen, decoratief uitgewerkte poortgebouwen, levendige straatgevels met sterke verticale accenten zoals trappenkokers en monumentale erkers (vormelijk beïnvloed door de art deco en de Wiener sezession) en binnengevels met inspringende gestapelde terrassen. Ook elders in de stad werden tot het eind van de jaren 1930 gelijkaardige complexen gebouwd, zoals aan de Twee Netenstraat.

In het kader van de krotopruiming in de jaren 1930 bouwde de uit de Commissie van Openbare Onderstand gegroeide huisvestingsmaatschappij Onze Woning een aantal opmerkelijke modernistische complexen in de binnenstad en de 19e-eeuwse gordel. Ook deze volgen allemaal de typologie van de hoven waarbij woonblokken rond een gemeenschappelijke binnenkoer worden geschikt. Deze appartementsgebouwen zijn duidelijk beïnvloed door de idee van de ‘Existenzminimumwoning’. Onze Woning sprak voor de bouw van deze complexen gerenommeerde architecten aan: aanvankelijk Alfons Francken, die het type introduceerde met het complex aan het Stuivenbergplein, en vanaf de latere jaren 1930 ook Hugo Van Kuyck en Gustave Fierens. Daarmee kwam een opmerkelijk kruispunt tot stand met het zogenaamde baksteenmodernisme, een meer sober modernisme dat refereert aan de Amsterdamse school (Dudok en Berlage).

Buiten Antwerpen is het door de stad gebouwde Scheldeoord in Gent een voorbeeld van dergelijk Weens hof. Ook de stadssanering van het beluik De Zavelpoort in Gent vertoont enkele gelijkenissen met de Weense Hoven (zoals de binnenkoeren) maar is toch een enigszins apart concept (met ook winkels en appartementen voor rijkere burgers). In de jaren onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog bouwen sociale huisvestingsmaatschappijen nog enkele appartementsgebouwen die typologisch aansluiten op deze uit het interbellum, zoals in de Alfons De Cockstraat in Antwerpen.

Naast de hoogbouw en middelhoogbouw bouwden in Gent en Antwerpen sociale huisvestingsmaatschappijen en C.O.O.’s vanaf de late jaren dertig ook laagbouw appartementsgebouwen voor bejaarden. Een vroeg en vrij grootschalig Gents voorbeeld is het door de stad gebouwde rustoord Désiré Cnudde van Paul Detaeye uit 1930. In Antwerpen wordt een specifiek – op Nederlandse voorbeelden geïnspireerd – type gebouwd: woningen rond een binnenhof met twee bouwlagen waarvan de eerste verdieping toegankelijk is via een zogenaamde ‘luie trap’ en een galerij voor de meest vitale bejaarden (in de Ballaarstraat). Na de Tweede Wereldoorlog zal dit type van ‘gemoderniseerde hofjes’ verdere navolging vinden, bijvoorbeeld in de wooneenheid Kiel in Antwerpen van Renaat Braem.

Erfgoedwaarden en -criteria

De interbellum appartementsgebouwen die de sociale huisvestingsmaatschappijen optrokken, voornamelijk in de stad Antwerpen, hebben als type een hoge architecturale waarde. Allen werden met zorg ontworpen, zonder uitzondering door gerenommeerde architecten. Een aantal van deze complexen sluiten aan bij de art deco (de blokken gebouwd door de stad, de Cité Strauss, Kiel, Twee Netenstraat,…). De complexen uit de jaren 1930 en het bejaardenhof zijn illustratief voor het zogenaamde baksteenmodernisme dat in Antwerpen onder meer vertegenwoordigd werd door Alfons Francken. Qua vormgeving en detaillering voert de nieuwe zakelijkheid in de trant van de Amsterdamse School (Dudok, Berlage) de boventoon.

De complexen die de typologie van de ‘Weense hoven’ volgen (woonblokken rond een centraal binnenplein) hebben een hoge stedenbouwkundige waarde: ze vormen een duidelijk stedenbouwkundig figuur in het historisch stadsweefsel (bouwblok) en zijn een belangrijk onderdeel van de historische stedelijke morfologie. Ze getuigen ook van het streven naar gemeenschapsopbouw (en sociale controle) in de sociale woningbouw. De erfgoedwaarde van de gebouwen werd hoger ingeschat als er een stedenbouwkundige component aanwezig is of de gebouwen contextwaarde hebben (beeldbepalende elementen in hun omgeving).

Heel wat van deze appartementsgebouwen zijn ingrijpend verbouwd waarbij vooral de gevels veel van hun erfgoedwaarde verloren. Daarom is vooral de herkenbaarheid bepalend geweest bij de evaluatie en was zeldzaamheid (goed bewaarde voorbeelden) doorslaggevend. Het bejaardenhof aan de Ballaarstraat is een zeldzaam voorbeeld van bejaardenwoningen uit deze periode met een vernieuwende typologie (wonen rond een hof, galerijflats). Het appartementsgebouw aan de Gerlachekaai bevat een zeldzaam bewaard interieur met muurschilderingen van Jozef Peeters. Verder speelde het interieur van de appartementen zelf (meestal minimumwoningen) een beperkte rol in de evaluatie.

Erfgoedelementen

Belangrijke bepalende erfgoedelementen bij de (Weense) hoven zijn de inplanting van de architecturale volumes rond semipublieke binnenpleinen en –tuinen en de circulatiecircuits. In de meeste gevallen zijn de overgangen tussen meer private en publieke buitenruimtes belangrijke erfgoedelementen (afsluitingen en poorten). De oorspronkelijke groenaanleg is zelden of nooit bewaard maar vormt een belangrijk erfgoedelement, net zoals kleinere erfgoedelementen zoals waterpartijen (fonteinen), pergola’s, straatmeubilair (banken) en beeldhouwwerken.

De schaal is vaak bovenmaats (volledige bouwblokken, vaak in hoog- of middelhoogbouw maar soms ook met stukken laagbouw, bijvoorbeeld boven een ingang naar het binnenplein). Het dak blijft meestal onzichtbaar (plat). Bij alle appartementsgebouwen in dit thema is vooral de gevelarchitectuur een bepalend erfgoedelement. Bij de complexen die de lijn van de art deco volgen zijn de straatgevels decoratief meer uitgewerkt met stilistische details en een combinatie van baksteen en bepleistering. Bij de modernistische complexen zijn vaak de binnengevels gekenmerkt door een bijzondere architecturale articulering met verticaal uitspringende trapkokers met balkons. Ook een karakteristiek erfgoedelement is dat in opbouw, materiaalkeuze en afwerking van de gevels een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de binnengevels en de buitengevels.  


Bron: VAN HERCK K., VANDEWEGHE E., VERHELST J. 2016: Goed wonen voor iedereen: een rijke geschiedenis. Onderzoek naar de erfgoedwaarden van het sociale woningbouwpatrimonium in Vlaanderen, Onderzoeksrapport Onroerend Erfgoed 52, Brussel.
Auteurs: Van Herck, Karina; Vandeweghe, Evert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Bekijk gerelateerde erfgoedobjecten

De Gerlachekaai 6-8 (Antwerpen)
Het appartementgebouw, De Gerlachekaai 3-8 werd in 1921 gebouwd door het stadsbestuur naar ontwerp van stadsbouwmeester Emiel Van Averbeke (1876-1946). Het gebouw telt vijf bouwlagen onder plat dak.


Haantjeslei 109-177, 183-189 (Antwerpen)
Het eerste grote complex van de Antwerpse Maatschappij voor Goedkope Woningen. Vroeg voorbeeld van sociale hoogbouw, tussen 1919-1921 gebouwd door de Gebroeders De Vos. Monumentaal woonblok naar Parijse voorbeelden met oorspronkelijk vijf bouwlagen rond een gemeenschappelijk binnenplein, na de Tweede Wereldoorlog uitgebreid met een zesde bouwlaag.


Halenstraat 61-71, Meloenstraat 2-20, Pompoenstraat 2-12, Veldstraat 91-109 (Antwerpen)
Complex met 160 sociale appartementen en voorheen drie winkels, opgevat volgens de typologie van de Weense Hoven en gebouwd omstreeks 1936-1937 naar ontwerp van architect Hugo Van Kuyck in opdracht van sociale huisvestingsmaatschappij Onze Woning.


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sociale huisvesting: stedelijke appartementsgebouwen (1919-1950) [online], https://id.erfgoed.net/themas/126 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.