Voor het eerst vermeld in 1146 als Mewa.
Meeuwen is een Kempische gemeente, gelegen op het Kempisch Plateau. Het noordelijk deel van het grondgebied behoort tot het traditionele landschap Land van Peer en Meeuwen, het zuidelijk deel tot het Limburgs heide- en bosgebied.
Meeuwen ontstond als een typische Kempische rivierdalnederzetting op de oostelijke valleiwand van de Abeek, met een straatdorppatroon tot gevolg. In de beekvalleien werden van oudsher vochtige beemden als hooi- en weiland in cultuur gebracht (Ferrariskaart, 1771-77). Tot 1940 werd het merendeel van de vallei op deze manier gebruikt. Na de Tweede Wereloorlog raakten veel van de hooilanden in onbruik; ze werden aangeplant met populieren, verruigden tot rietlanden of evolueerden terug tot elzenbroekbossen of laagvenen. Het historische landschap van de gemeente werd bovendien bepaald door het akkerareaal, dat gelegen was aan weerszijde van de vallei, op de hoger gelegen gedeelten. Meeuwen bezat een langgerekte communautaire akker ten oosten van het dorp, die exact overeenkomt met het plaggenbodemcomplex aldaar. Dit gebied is echter thans sterk verstedelijkt. De landbouw evolueerde in de loop van de eerste helft van de 20ste eeuw van akkerbouw naar intensieve veeteelt (hokdieren) en in mindere mate rundveehouderij, met bijhorend grasland en voedergewassen als bodemgebruik.
Het zeer uitgestrekte grondgebied van Meeuwen was van oudsher verdeeld in verschillende, dun bebouwde gehuchten in de vorm van straatdorpen: Berenheide, Koestraat, Broekkant, Luttel Meeuwen, Hensem, Genits, Vliegeneinde, Gestel. Door de toenemende lintbebouwing zijn deze gehuchten als zodanig niet meer duidelijk te herkennen. Het grootste gedeelte van het grondgebied bleef echter eeuwenlang onbewoond, en sommige delen zijn dit nog steeds, met name het volledige zuidelijk gedeelte van de gemeente (De Grote Heide), dat militair domein werd (schietveld van Helchteren). Het waren uitgestrekte heidegebieden, waardoor zelfs geen wegen liepen. Nog in 1844 bezat de gemeente 2.150 hectare van deze heide, bijna twee derden van haar grondgebied. Dit landschap, zoals het voorkomt op de Ferrariskaart (1771-77), bleef zeer goed bewaard, met droge en natte heide, stuifduinen en vennen. Deze gebieden waren tot het midden van de 19de eeuw nog eigendom van de gemeente, en schijnen nooit in ontginning gebracht. Een gedeelte ervan werd vanaf 1850 bebost; de grootste beboste oppervlakte werd in het vierde kwart van de 19de eeuw bereikt, met 568 hectare bossen.
Op het grondgebied werd neolithisch materiaal gevonden en een aantal voorromeinse begraafplaatsen, onder meer te Luithegge; in 1970 werd een ringwalheuvel met gespreide palenkrans opgegraven; in 1971 werd een bronstijdgraf op de Gielisheide ontdekt; in 1980 werd een mogelijke polijststeen gevonden.
Meeuwen behoorde tot het domein van de graven van Loon. Zij en na hen de prins-bisschoppen van Luik, waren gedurende het ancien régime heer van Meeuwen.
De schepenbank van Meeuwen, benoemd door de graven van Loon, later de prins-bisschoppen van Luik was ook bevoegd over Wijshagen en Ellikom.
Op het grondgebied bevonden zich een aantal belangrijke laathoven: het van de Wijerhof (curia de Vivario), een leen van de leenzaal van Kuringen, in 1367 door ridder Dirk van Chiny geschonken aan het huis van de Duitse Orde in Maastricht; later eigendom van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel van Maastricht; het Holihof; het Sint-Mertenshof, eigendom van de pastorie; het hof van 't Maselant gelegen in het dorp bij de kerk, voor het eerst vermeld in 1382; het laathof van Horion, waarschijnlijk te identificeren met het hof In den Ghilis of Gielishof, dat in 1549 door het klooster van Onze-Lieve-Vrouw ter Riviere van Bree werd gekocht van de familie van Horion; het werd later door het klooster verkocht en was in 1703 eigendom van P. Cortenbach; het Donderslaghof, eigendom van de abdij van Herkenrode; de abdij had een groot domein in de gemeente, rondom de hoeve Donderslag; domein en hoeve kocht ze in 1209 van het Sint-Bartholomeuskapittel van Luik, en ze wist dit domein in 1219 uit te breiden met goederen verworven van het St.-Servaaskapittel van Maastricht; de hoeve zelf lag op grondgebied Wijshagen. De goederen van het Sint-Servaaskapittel in Meeuwen worden reeds vermeld in een bevestiging van schenking in 1146.
Op bestuurlijk gebied vormde Meeuwen een gemeente met twee jaarlijks verkozen burgemeesters, bijgestaan door vier gezworenen en een schatheffer.
Gedurende eeuwen ontstonden geregeld twisten met naburige gemeenten over de grenzen in de gemene heidegebieden, zoals met Peer in 1450.
In de Donderslagheide had op Sint-Nikolaasdag 1648 het beruchte, bloedige treffen plaats tussen de Kempische huislieden en Lorreinse troepen. De hertog van Lotharingen, Karel IV, in 1633 door Richelieu uit Frankrijk gezet en van zijn hertogdom beroofd, stond vanaf 1635 in dienst van het Spaanse gouvernement te Brussel. Door zijn condottieri-houding verloor hij echter snel het vertrouwen van zowel Brussel, de republiek, Gullik en Luik. Bij de ondertekening van de Vrede van Münster in 1648, die een einde maakte aan de Dertigjarige Oorlog, mislukte hij in zijn poging het hertogdom Lotharingen terug in zijn bezit te krijgen. Hij hield zijn troepen echter in dienst, en aangezien hij van geen enkele instantie meer soldij ontving, liet hij ze de plattelandsgemeenten plunderen. Het prinsbisdom Luik beschikte niet over een leger. Prins-bisschop Gerard van Groesbeek (1564-80) had daarom een reglement uitgevaardigd waardoor de dorpen hun eigen verweer mochten organiseren. Er mochten officieel wapens gedragen worden, en alle weerbare mannen konden gemobiliseerd worden; dit waren de zogenaamde huislieden of schutten. Groepen van 300 man moesten een kapitein hebben, aan de top van een ambt of drossaardschap stond een kolonel. Jonker van Keverberch uit Opoeteren was in de hier besproken periode kolonel. Op 6 december 1648, om circa 11 uur in de voormiddag trokken Lorreinse troepen onder graaf Longueville vanuit de buurt van Peer in de richting van Meeuwen. Jonker van Keverberch riep de huislieden van het land van Ham, de buitingen van Beringen, die van Tessenderlo, de buitingen van Peer, al de dorpen van het drossaardambt Stokkem, Bocholt en Grote Brogel bijeen en begon de achtervolging van de Lorreinen tot in Meeuwen op de Donderslagheide. Daar stortten de zwaar gewapende Lorreinen zich op de huislieden, die vrijwel zonder zich te kunnen verweren werden verslagen. Er vielen bij de huislieden 367 doden en 294 gewonden. Meeuwen zelf telde in deze slag zes doden.
De omstreken van Meeuwen hadden in 1749-50 (Oostenrijkse Successieoorlog) grote schade te lijden van Hongaarse huzaren, vele inwoners moesten met vee en bezit naar Bree vluchten of naar de schans. De schans van Meeuwen lag in het gehucht Berenheide, ten noorden van het dorp; ze staat aangeduid op de Ferrariskaart (1771-77) als Bernhyde Schans en was vlak bij de Abeek gelegen, wat ten zuiden van de Berenheidermolen; ze was reeds in het midden van de 19de eeuw verdwenen.
Op kerkelijk gebied behoorde Meeuwen tot de Sint-Martinusparochie. Patronaatsrecht en tienden waren oorspronkelijk in het bezit van particulieren, die ze in leen hielden van de graven van Loon; waarschijnlijk was de kerk dus een stichting van de graven. Reeds in 1367 zijn patronaat en tienden in handen van het huis van de Duitse Orde van Sint-Antonius te Maastricht. In de tweede helft 17de - eerste helft 18de eeuw hief de commandeur de grote tienden, de pastoor de kleine tienden en een deel van de novaaltienden. Na de opheffing van het Antonietenklooster gingen zij over naar het Onze-Lieve-Vrouwekapittel van Maastricht. De Sint-Genovevakapel, waarschijnlijk gelegen aan de Molenweg in het gehucht Klein-Gestel, zoals aangeduid op de Ferrariskaart (1771-77), werd tijdens de Franse tijd in 1799 afgebroken.
Meeuwen was steeds een Kempische landbouwgemeente, temidden van uitgestrekte heidegebieden. In de 14de - 15de eeuw ontstond een zekere welvaart door de schapen- en bijenteelt op de heidegebieden. Door de expansie van de Genkse steenkoolmijnen in de jaren 1920 evolueerde Meeuwen steeds meer tot een woongemeente van arbeiders. Vanaf de jaren 1960 is de beroepsbevolking werkzaam in omliggende industriegebieden in Genk, Bree, Opglabbeek en in Meeuwen zelf. Op de Abeek functioneerden twee watermolens: de Dorpermolen en de Berenheidermolen.
De belangrijkste hoeve van Meeuwen, de Kilbershoeve, een hoeve met losstaande bestanddelen in vakwerk, waarschijnlijk daterend uit de 18de eeuw, bevindt zich thans in het Openluchtmuseum van Bokrijk.
Oppervlakte: 3.497 hectare.
Bron: SCHLUSMANS F. 2005: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Maaseik, Kantons Bree - Maaseik, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 19n1, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Schlusmans, Frieda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Berenheide
Omvat
Berkenstraat
Omvat
Dorpmolen
Omvat
Genitsstraat
Omvat
Gestelstraat
Omvat
Hoogstraat
Omvat
Houten kruis
Omvat
Kerkplein
Omvat
Kloosterstraat
Omvat
Peerderbaan
Omvat
Resten hoeve
Omvat
Sint-Brigidakapel
Is deel van
Meeuwen-Gruitrode
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Meeuwen [online], https://id.erfgoed.net/themas/14592 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.