Bij de terreur van de Duitse opmars (augustus-oktober 1914) vielen in Leuven, Aarschot en Dendermonde honderden burgerslachtoffers en brandden hele stadsdelen af. Leuven en Dendermonde zijn exemplarisch voor de wederopbouw in deze martelaarssteden. Vooral de stadskernen rond de nog herstelbare ‘grote monumenten’ moesten worden herbouwd. De verplichte opmaak van de wederopbouwplannen door eenzelfde architect verklaart de grote uniformiteit van de Leuvense Grote Markt. Op het marktplein van Dendermonde valt daarentegen nog een hoog aantal vooroorlogse panden op. Het tragere verloop van wederopbouw in deze stad vloeide voort uit perikelen met het aanlegplan.
Bij de Brand van Leuven, eind augustus 1914, werden 1.100 of een kleine 10% van de woningen in de stad verwoest. Hierbij werden vooral de stadsdelen met burger- en handelshuizen getroffen en veel minder de volkse wijken. In Leuven bestond er een grote continuïteit tussen de tijdens de oorlog ontwikkelde wederopbouwvisie en de naoorlogse uitvoering. Het in 1916 opgerichte Raadgevend Comiteit voor het Stedeschoon beoordeelde na de oorlog de wederopbouwplannen. Hierbij gold een onderscheid tussen de historische en de recentere stadsdelen. De oude stadskern moest herbouwd worden als historiserend decor voor de ‘grote monumenten’. In de recentere stadsdelen was een modernere esthetiek mogelijk, op voorwaarde dat deze harmonieerde met de historiserende architectuur. Esthetische en hygiënische bekommernissen, verkeersdoorstroming en een betere verbinding tussen diverse stadsdelen vormden de rode draad bij de Leuvense wederopbouw. Kenmerkend is ook de verplichte gedenksteen voor de Brand van Leuven in elke heropgebouwde gevel: de afbeelding van een zwaard en vlammen gecombineerd met het jaartal “19/14”.
Niet elke ruïne werd na de brand even waardevol bevonden. Zo werden in 1914-1915 veel bouwvallige huisgevels gesloopt, terwijl onder meer de afgebrande universiteitsbibliotheek in de vroegere lakenhallen geconsolideerd werd. Het gotische stadhuis was nauwelijks beschadigd omdat het Duitse hoofdkwartier er gevestigd was. Terwijl de burger- en handelspanden meestal werden herbouwd in de vroege jaren 1920, moest de restauratie van de ‘grote monumenten’ op dat moment nog starten. Het herstel van de Sint-Pieterskerk en de vroegere lakenhallen vanaf 1924 nam meerdere jaren in beslag. Bij het Tafelrond, dat diende als agentschap van de Nationale Bank, werd het vernietigde neoclassicistische gebouw in 1925-1930 vervangen door een gotische reconstructie naar 15de-eeuws model. De heropening van de schouwburg in 1938 markeert het einde van de Leuvense wederopbouw. Het kubistische beeld De menselijke krachtinspanning (1937) van beeldhouwer Oscar Declerck symboliseert het labeur waarmee de wederopbouw ook hier gepaard ging.
De zwaar verwoeste marktpleinen, ten zuiden van de Sint-Pieterskerk, vormden de oude stadskern. Enkel drie 17de-eeuwse panden in traditionele bak- en zandsteenstijl, aanleunend bij de Sint-Pieterskerk (Grote Markt), bleven er gespaard van oorlogsgeweld. Om het oude stadsbeeld te herstellen, werden bij de wederopbouw van deze marktpleinen strenge vormelijke en esthetische eisen gesteld. Baksteen en witte natuursteen golden als historisch correcte bouwmaterialen, terwijl imitatiesteen werd verboden. Per pand werd er een afweging gemaakt op basis van het gebouw dat er vóór de brand van 1914 stond:
Dit wederopbouwbeleid resulteerde in gesloten pleinwanden die sterk de oude stad oproepen. Ze zijn geritmeerd door onderling geïndividualiseerde (semi-)diephuizen met trapgevels, voluutgevels of puntgevels als gevelbekroning.
Toch verschilde het beleid voor de beide marktpleinen. Zo verplichtte de in 1920 opgerichte Commissie voor de Gevels van de Grote Markt de eigenaars om de wederopbouwplannen toe te vertrouwen aan de Brusselse architect Léon Govaerts, terwijl op de Oude Markt meerdere architecten actief waren. Bovendien werden de rooilijnen van het verkeersknooppunt Grote Markt aanzienlijk gewijzigd. Om verkeersproblemen te vermijden werden de op dit plein aansluitende verkeersaders verbreed tot twaalf meter. Een verlenging van de Grote Markt was dan ook noodzakelijk om het ensemble van gereconstrueerde en historiserende gevels er nog in te passen. Als camouflage van de bredere monding werden de burgerhuizen aan beide zijden van de Brusselsestraat nu voorzien van wandelarcades. De wederopbouw à l’identique van de Grote Markt verhult dus een rooilijnwijziging.
De rooilijnen en de perceelindeling aan de Oude Markt werden daarentegen minimaal gewijzigd. Ook de smalle, hellende ontsluitingsstraatjes herinneren hier nog sterk aan het middeleeuwse stratentracé. Toch werden ook een aantal onhygiënische stegen, zoals het Kroegstraatje, tussen beide marktpleinen weggesaneerd.
Ten westen van de Sint-Pieterskerk verkoos men een tabula rasa van het vooroorlogse stratenplan. De sanering van de Slachthuiswijk met het oog op een nieuw, verfraaid stadskwartier rond de Sint-Pieterskerk, begon aan het einde van de 19de eeuw. Zo werden de meeste huizen tegen de kerk vanaf 1858 stelselmatig afgebroken voor een vrij zicht op dit monument. De Brand van Leuven ‘voltooide’ deze sanering: de brede Dirk Boutslaan en het Mathieu de Layensplein vervingen bij de wederopbouw het vernielde bouwblok rond de vleeshal. Ze werden aangelegd als rechte zichtas op het westportaal van de herstelde kerk en bebouwd met rijke burgerhuizen. Naast één neorenaissance-hoekpand van 1907 kenmerken historiserende gevels uit de vroege jaren 1920 het Mathieu de Layensplein. Tien jaar later werden aan de Dirk Boutslaan panden met art deco-inslag gebouwd.
De brede en rechte Bondgenotenlaan vormde de hoofdas van het nieuwe stationskwartier uit de 19de eeuw. Minimaal achttien panden ontsnapten in deze straat aan de brand van 1914 en vertegenwoordigen nog de oorspronkelijke 19de-eeuwse bebouwing in een bepleisterde, meestal neoclassicistische architectuur. De wederopbouwpanden in deze laan zijn winkel- en burgerhuizen uit de jaren 1920 op meestal brede percelen. De vrijere benadering van de bouwvergunningen in de stadsrand resulteerde in een grotere stilistische diversiteit. De eclectische lijstgevels in baksteen en natuursteen combineren historiserende en eigentijdse elementen zoals erkers of balkons. Ze zijn meestal geïnspireerd op de barok en de 18de-eeuwse Franse architectuur, maar ook enkele neoclassicistische gevels ontbreken niet. Uitzonderlijk is ook het herenhuis Vander Elst van 1922 in art deco-stijl.
Ook in Leuven werden er bij de wederopbouw nieuwe openbare gebouwen opgetrokken, zoals de Universiteitsbibliotheek van 1921-1928. Dit imposante complex, grotendeels met Amerikaanse giften gefinancierd, verving de bibliotheek in de lakenhallen, waarvan de vernieling in 1914 grote internationale verontwaardiging opriep. Terwijl de plattegrond sterk refereert aan de New York Public Library van 1912, putte de Amerikaanse architect Whitney Warren voor de architecturale uitwerking uit regionale Vlaamse renaissance en barok. De bekronende barokgevel van de monumentale hoofdvleugel toont in een bas-reliëf de brand van de bibliotheek in 1914. Ook door zijn beiaardtoren – verwijzing naar de Vlaamse belforten én symbool voor vrede - vormt de Universiteitsbibliotheek een aanklacht tegen oorlogsgeweld.
In Dendermonde waren door Duitse brandstichting begin september 1914 ruim de helft van de 2.239 huizen vernield. Enkele panden, onder meer op de Grote Markt, dankten hun redding aan de inkwartiering van Duitse officieren. Bij de beschietingen van 17 september 1914 brandden ook de lakenhallen en het stadhuis met belfort af. Het monumentale Vleeshuis kon echter ontsnappen aan de oorlogsverwoesting.
Kenmerkend voor de Grote Markt is de afwisseling van bewaarde vooroorlogse panden (bepleisterde 19de-eeuwse lijstgevels, maar ook 17de-eeuwse barokgevels) en wederopbouw. Aanvankelijk bestond er twijfel over het herbouwen van de bij het Vleeshuis aansluitende huizenrij: koos men voor het opentrekken van het marktplein naar het achtergelegen gerechtsgebouw of net voor een herstel van de beslotenheid? Uiteindelijk werd deze gevelrij vanaf 1921 door stadsarchitect Alexis Sterck herbouwd als bak- en zandstenen panden met voluut- of trapgevels, gebaseerd op de Brabantse barokstijl. Voor de overige vernietigde huizen moest een architect - naar keuze van de eigenaar - een door de stad opgelegd gevelmodel volgen. Toch zorgen alternerende gevelbekroningen, samen met een burgemeesterswoning met natuurstenen gevel en een woning ontworpen door de Brusselse architect Paul Saintenoy, voor diversiteit binnen dit tegen 1923 voltooide wederopbouwensemble.
Bij het historiserende herstel van lakenhallen en stadhuis vanaf 1920 corrigeerden stadsarchitect Alexis Sterck en zijn opvolger Fernand de Ruddere het neoclassicisme van de achterbouw in een mengstijl van Brugse en Brabantse laatgotiek. Het vernietigde neogotische gerechtsgebouw werd daarentegen in 1923-1927 door architect Valentin Vaerwyck ‘herbouwd’ als een monumentaal complex - van ver herkenbaar door zijn hoge toren - dat moderniteit en traditie lijkt te verzoenen. In de expressionistische baksteenarchitectuur met natuurstenen speklagen zijn historiserende elementen uit diverse periodes geïntegreerd.
In de rest van Dendermonde verliep de wederopbouw veel trager. Discussies over het tracé van de Dender en de vestinggordel vertraagden immers de goedkeuring van het aanlegplan. Daardoor kon bijvoorbeeld de Koningin Astridlaan pas in de jaren 1930, na het rechttrekken van de rivier, verkaveld worden en werd de stadsuitbreiding met tuinwijken geblokkeerd. Als gevolg hiervan bleef de volkshuisvesting nog lange tijd penibel. In 1923 werden er zelfs afgedankte barakken uit de frontstreek overgebracht.
Auteurs: Verboven, Hilde; Vanneste, Pol
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Wederopbouw in de martelaarssteden Leuven en Dendermonde [online], https://id.erfgoed.net/themas/17309 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.