De opgraving vertoonde een grote variatie aan muurresten afgestamd uit de 7de tot 14de eeuw.
In de zone van de opgraving van de Korte Ridderstraat en Cataloniëstraat werden er sporen ontdekt die kwamen van middeleeuwse bewoning. De originele constructie werd gesloopt in de 19-20ste eeuw, maar desondanks de slechte bewaring konden de verschillende woonunits gereconstrueerd worden. Het gaat om 200 middeleeuwse huizen in het Gentse stadscentrum.
Dankzij de opgravingen van het Emile Braunplein blijkt dat de Korte Ridderstraat een hoofdas was, waar alle huizen uit ontplooiden. Op deze plaats werd er ook een duidelijke zwarte laag aangetroffen. In deze laag waren resten van aardewerk, hout, botmateriaal en leer teruggevonden. Door koolstofdatering zou een betere inschatting van de periode gemaakt worden.
Het bouwblok tussen Korte Ridderstraat en Stadhuis leverde een ietwat verrassende andere materiële realiteit op. Daar vormden de middeleeuwse natuurstenen huizen niet het dominerende gebouwenkenmerk, maar grote bakstenen huizen die in beperkte mate nog gebruik maakten van Doornikse kalksteen. Dat er ook middeleeuwse huizen in baksteen waren opgetrokken, was al eerder bekend.
Ondanks de grootte van de opgraving kon er nog een verder onderzoek gedaan worden naar de middeleeuwse huizen in de Gentse binnenstad.
In combinatie met de muurrestanten werden er ook een aantal afvalkuilen aangetroffen, die menselijke activiteit aanduid.
Op het kruispunt met de Korte Ridderstraat, Sint-Jansstraat en Mageleinplein werd er een waterput gevonden die een publieke functie had. Deze zou afstammen uit 14de eeuw.
De Botermarkt verkreeg de functie van Plaetse, het plein wat een politieke en sociaal economische functie had (stadhuis).