is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Abdijsite van Kortenberg
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Abdijsite van Kortenberg
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Benedictijnenabdij
Deze vaststelling was geldig van tot
Het betreft een nog grotendeels binnen haar oorspronkelijke ommuring en omgrachting bewaarde voormalige benedictinessenabdij (1222-1797) waarvan de naam onlosmakelijk is verbonden met het beroemde Charter van Kortenberg (1312) en waarvan verspreid over de site substantiële relicten van de 17de- en 18de-eeuwse abdijgebouwen bewaard bleven.
Na de Franse Revolutie in twee loten openbaar verkocht en grotendeels gesloopt evolueerde de zuidelijke helft met het abdisverblijf (circa 1779) in de loop van de 19de eeuw tot een stijlvol landhuis-abdijkasteel omkaderd door een circa drie hectare groot landschappelijk park met als parkmeubilair geïncorporeerde abdijrelicten dat op zijn beurt, vanaf 1933 door kanunnik Misonne werd heringericht en uitgebreid tot retraitehuis. De noordelijke helft met poortgebouw en abdijhoeve kende van meet af een totaal andere ontwikkeling en combineerde vanaf het eerste kwart van de 20ste eeuw een residentiële functie met de bescheiden industriële activiteiten van de 'Laiterie de Cortenberg' en de plooimeterfabriek 'Le Cygne'.
De abdij van Kortenberg ontstond op de 'Curtenberch', een circa 75 meter hoge steile heuvel, ook bekend als de Eikelenberg, ten zuiden van de dorpskern waar zich nu de villa 'La Chênaie' (1841) van J.P. Cluysenaer bevindt. Algemeen wordt 1095, datum waarop bisschop Gualcherus van Kamerijk in aanwezigheid van Godfried I, hertog van Brabant, de akte ondertekende waarbij het "altare" van de kerk op de "Curtenberch" werd overgedragen aan de plaatselijke reclusae - een groepje van vrome vrouwen die er een kluizenaarsbestaan leidden - als stichtingsdatum beschouwd. Dit kerkje was opgedragen aan God, de Heilige Maagd en Sint-Amandus en zou tot in 1771 als parochiekerk fungeren.
Wellicht speelden onder meer de bouwvalligheid van de gebouwen, de moeilijke bereikbaarheid en het gebrek aan water een rol bij de verhuizing van de religieuze gemeenschap, in 1222 of 1229, naar de 750 meter meer noordelijk gelegen vallei van de Aderbeek (of Harebeek), nabij de huidige dorpskern. De regel van de Heilige Benedictus werd aangenomen en de eerste bevestingsbulle van paus Gregorius VIII van januari 1233 wijst er op dat de abdij op dat moment als dusdanig was geïnstalleerd. De verdere uitbouw in de loop van de 13de eeuw tot een belangrijk religieus, economisch en sociaal centrum werd mogelijk gemaakt door aanvullende schenkingen van de Brabantse hertogen en andere vrome weldoeners. De verwerving van novale tienden wijst op ontginning van nieuwe gebieden terwijl er reeds vanaf 1246 sprake is van een Gasthuis voor opvang van armen, zieken en reizigers.
Ingevolge haar strategische ligging nabij de oude baan Leuven – Brussel en de Waalsebaan, halverwege de hertogelijke residenties in Leuven en Brussel, kreeg de abdij van Kortenberg op politiek vlak een belangrijke rol toebedeeld. Op 27 september 1312 werd er het beroemde Charter van Kortenberg getekend waarin hertog Jan II de rechten van adel en burgerij erkende en waarborgde. De toezichthoudende Raad van Kortenberg zou er tot in 1375 om de drie weken vergaderen.
Tijdens de godsdiensttroebelen respectievelijk in 1572 en 1584 werden de abdijgebouwen geplunderd en door brand vernield waarna ze in de loop van de 17de eeuw, vermoedelijk vanaf 1601, werden heropgebouwd en hersteld. In 1686 had "Het Clooster met synen byvanck, boomgaerden, nederhoff, grachten ende den vijver een oppervlakte van twaalf bunder, drie dagmaal, 86 roeden.
Een gravure in A. Sanderus’ 'Chorographia sacra Brabantiae' uit 1726 geeft een vrij nauwkeurig beeld van de abdijsite in het begin van de 18de eeuw. Het rechthoekig ommuurd en volledig omgracht blok wordt aan de noordzijde, ter hoogte van de huidige Minneveldstraat, ontsloten door een poortgebouw met rechts de abdijhoeve - een complex van in los verband rond een erf gegroepeerde en in grootte variërende volumes - omkaderd door boomgaard en moestuinen. Een licht afbuigende dreef leidt naar een tweede poortgebouw dat toegang verleent tot een deels ommuurd en eveneens omgracht, rechthoekig binnenblok met links de abdijgebouwen - een vrij disparaat ensemble met dominante abdijkerk -, en rechts, verbonden door het complexe volume van het oude abdisverblijf met keuken en gastenkamers, de U-vormige structuur van het neerhof met de brouwerij en bakkerij aan de zuidzijde, het Veehof aan de westzijde en de varkensstallen aan de noordzijde.
Ongeveer twee derden van de niet bebouwde oppervlakte van het abdijdomein wordt in beslag genomen door boomgaarden. Drie geometrische, met snoeiboompjes beplante en omheinde of ommuurde tuinen beslaan de helft van de resterende oppervlakte:
In de zuidoosthoek van het binnenblok wordt naast een kleine kweekvijver ook nog een paviljoentje afgebeeld.
Het figuratief plan van Guillaume Gansemans in de atlas van de abdijbezittingen uit 1722 en de Ferrariskaart uit 1771-1775 bevestigen grosso modo het beeld uit de Chorographia sacra Brabantiae. Op de kaart van 1722 worden de barokke 'broderies' weergegeven die de parterres van de twee siertuinen van het binnenblok opfleurden. In de zuidelijke siertuin, tegen de gracht aan, wordt een soort van barokke triomfboog gesuggereerd. De kweekvijver en de visputjes naast het paviljoen in de zuidoostelijke hoek ontbreken evenmin.
Zoals in bijna alle grote abdijen en dit ingevolge het fiscale beleid van het Oostenrijks bewind werden eind 18de eeuw, vermoedelijk rond 1779, ingrijpende renovatiewerken opgestart waarbij de verouderde, vrij los gegroepeerde kloostergebouwen werden vervangen door een strakke en elegante kwadraatstructuur waarvan de nieuwe abdijkerk de zuidvleugel vormde. Volgens de legende bij het opmetingsplan van A. Nivoy uit 1798, opgemaakt in functie van de tekoopstelling, waren de werken nog volop aan de gang toen de abdij het jaar voordien werd opgeheven. Het bodemgebruik in de niet bebouwde delen verschilde op dat moment niet zoveel met dat van vroeger. De siertuin met de 'triomfboog' bij de zuidelijke grachtarm had een nieuw paviljoen gekregen – het huidige Louis XV-paviljoen, op pijlers boven de zuidelijke grachtarm, nadien tot kapel omgebouwd. Tussen de oostelijke grachtarm en de abdijgebouwen wordt echter een nieuw element afgebeeld: iets wat onmiskenbaar op een jardin à l’anglaise lijkt, een landschappelijke tuin. De revolutie in de tuinarchitectuur die zich tijdens het tweede kwart van de 18de eeuw in Engeland had aangekondigd bereikte rond 1770 ook het Europese continent, maar ook voordien werden al tuinen ontworpen met onregelmatige of ‘verwilderde’ compartimenten, eerder bedoeld als contrast – symbool voor chaos - binnen een formele, barokke of rococo aanleg, niet zozeer als natuurnabootsing of –verrijking. Later werden deze ‘chaotische’ compartimenten vaak met de term ‘jardin anglois’ bedacht. De aanleg van de ‘Engelse tuin’ van Kortenberg, zowat 66 are groot, was vermoedelijk een onderdeel van de renovatiecampagne van 1779. Het vermicelliachtige padennet en het bewogen reliëf, grafisch gesuggereerd door drie ‘wolkjes’, is kenschetsend voor de eerste generatie van landschappelijke tuinen. Het heuveltje met het houten, als kapel ingerichte, hexagonale paviljoentje ten zuidoosten van het huidige gebouwencomplex is mogelijk een relict van deze tuin.
Na de openbare verkoop komen de abdijgoederen bij akte van 27 maart 1798 in het bezit van Cornelis van den Burggraaf, opkoper van zwartgoed die ze kort nadien in twee helften afstaat aan respectievelijk zijn echtgenote Marie-Marthe Spruyt en aan Maximilien van Grave, van adellijke komaf en voormalig schepen van de stad Brussel. Enkele jaren later volgde een ruil van percelen tussen beide partijen waardoor de site grosso modo in een noordelijke en zuidelijke helft werd opgedeeld. Kort daarop werd gestart met een grootse afbraakcampagne zoals blijkt uit de primitieve kadasterkaart van Voncken van 1813 die reeds in grote lijnen de huidige configuratie toont. Bij die gelegenheid verdween eveneens de pas opgerichte abdijkerk waarvan het meeste meubilair terechtkwam in de Begijnhofkerk te Brussel. Van de kloostergebouwen bleef uiteindelijk enkel de abdisvleugel bewaard die tijdens het eerste kwart van de 19de eeuw werd verbouwd en ingericht tot buitengoed of abdijkasteel. Ook het voorliggend neerhof werd, met uitzondering van een deel van het Veehof en muurfragmenten van de brouwerij, met de grond gelijk gemaakt.
Na Joseph van Grave, burgemeester van Kortenberg, die zijn vader als eigenaar van het abdijkasteel was opgevolgd kwam de site achtereenvolgens in het bezit van baron Albert d’Eesbeck ‘dit’ Vanderhaeghen (vanaf 1829), J.A. Matthieu, voormalig rentmeester en gemeentesecretaris (vanaf circa 1832) en rechter Paul Salkin (vanaf 1897).
Op een plattegrond van het ‘Buiten Goed van den Heer Baron Van der Haegen te Brussel’ van circa 1830 opgemaakt door landmeter Peter van Krikingen wordt de samenstelling van het goed in detail weergegeven. Ten oosten van het tot landhuis-kasteel omgebouwde abdisverblijf liggen een lustbos (‘bosquet’) met vertakt kronkelpad, de moestuinen met hun padenkruisen, het kweekvijvertje dat ook al op Sanderus te zien was en een gebouw met T-vormige plattegrond dat op geen enkel ander kaartdocument voorkomt. De "Engelschen hof" strekte zich westwaarts uit tot bij de pastorie aan de Kiewitstraat. Het eilandje in de door bosplantsoen omringde vijver is een "besloten weyde". De opbouw van het geheel doet een beetje denken aan een klassieke ‘ferme ornée’. De bedoeling van het document (aanlegplan? opmeting als basis voor een aangifte?) is onduidelijk.
Het Primitief kadaster verschilt aanzienlijk van de kaart van Van Krikingen (geen gebouw bij de moestuinen die een veel kleinere oppervlakte innemen, geen ‘bosquet’, geen kaderpercelen, wel een boomgaard), maar de hoofdstructuur is vergelijkbaar: een informele, landschappelijke siertuin (diverse percelen ‘lustgrond’) tussen de Kiewitstraat en het ‘abdijkasteel’; nutspercelen ten oosten van het ‘abdijkasteel’ – daar waar de Engelse tuin van 1797 lag.
Rond 1860, onder het eigenaarschap van Matthieu, werd de ‘bouwerij’ (het voormalige pachthof van de abdij) herenigd met het ‘abdijkasteel’ en verdween ook het L-vormige kaderperceel ‘lusthof’ dat tot aan de Kiewitstraat reikte. Het voormalige Veehof vormde voortaan de westgrens van het park. Alles wat ten oosten lag van het ‘abdijkasteel’ was moestuin of boomgaard.
Op de eerste militaire topografische kaart van 1865, wordt deze toestand in beeld gebracht. De situatie bleef ongewijzigd tot in de jaren 1930, toen de lust- en de moestuin kadastraal tot een groot perceel lusthof werden samengesmolten - het einde van de moestuin.
Met de familie Salkin ondergaat de zuidwestelijke rand van de abdijsite een ingrijpende gedaantewisseling, op termijn resulterend in verkaveling en uiteindelijke afsplitsing van het domein.
Rond 1905 wordt vanaf de Kiewitstraat de Abdijdreef aangelegd die de oude vervoegde op circa 40 meter van de kasteeltuin. Er werden een drietal villa's bijgebouwd en een 'moderne' koestal en melkerij als onderkomen voor de 'Laiterie de L’Abbaye de Cortenberg' die in 1897 was opgestart in de bouwerij en nadien ondergebracht in het Veehof. Na de sluiting in 1922 werden de bedrijfsgebouwen omgevormd tot een dubbelvilla.
Min of meer gelijktijdig veranderde ook de noordoostelijke zone drastisch van uitzicht. In 1920 werd het voormalige poortgebouw en de inmiddels deels gesloopte abdijhoeve met aangrenzende gronden aangekocht door Fernand Lafosse die in 1922 in de vroegere boomgaard een fabriek voor houten plooimeters en schietloden 'Le Cygne' liet optrekken.
In 1933 verkopen de erfgenamen Salkin hun deel van de abdijsite aan kanunnik François Misonne (1892-1983) die er een retraitehuis in onderbracht. Het verwaarloosde park wordt met brede lanen heraangelegd terwijl de resterende gebouwen worden hersteld, verbouwd en uitgebreid met onder meer een ridderzaal en een kapel. De inzegening door kardinaal Van Roey in september 1934 wijst er op dat de werken op dat moment waren voltooid. Vanaf 1952 staan de zusters van Onze-Lieve-Vrouw van het Cenakel uit Brussel in voor het beheer. Tot in 1978 was er ook een school voor sociale helpsters gevestigd. In 1960 wordt de abdij opnieuw uitgebreid ditmaal met een tweede kapel, een verbindingsgalerij en enkele bijgebouwen. Het abdijcomplex wordt door Misonne overgedragen aan de huidige eigenaar, het aartsbisdom Mechelen en blijft zelf tot in 1968 het Veehof bewonen. Op 1 juni 1976 wordt het beheer overgenomen door de Paters Redemptoristen die het voormalige Veehof inrichten tot 'Sjaloom' bestemd voor catecheseweekends en vormingsdagen en eveneens een nieuwe paterswoning (1979) laten optrekken. Momenteel fungeert de abdij nog steeds als bezinningsoord.
Naar verluidt gebouwd tijdens het abbatiaat van Maria Blijleven (1625-1663) en vermoedelijk eind 18de eeuw verbouwd en uitgebreid tot zijn huidige omvang werd het poortgebouw in de 19de eeuw achtereenvolgens ingericht tot hovenierswoning en gemeentehuis met schooltje (1830 tot circa 1870). Momenteel doet het dienst als woning. Het langgerekte en ondiepe volume is opgetrokken in baksteen en lokale natuursteen en telt twee bouwlagen onder een leien schilddak met afgeschuinde kroonlijst en dakkapellen. Centraal in de gevel bevindt zich de spitsboogdoorgang met natuurstenen gewelf en zware, met smeedijzeren banden en benageling verstevigde poort voorzien van een voetgangersdeurtje. Van de in 1855 door A. Wauters vermelde makelaar met jaartal 1709 en bijhorend wapenschild zijn geen sporen bewaard. Een dichtgemetselde natuurstenen rondboogdeur met gestrekte druiplijst verleende wellicht toegang tot de portiersloge. Het tot op halve hoogte reikende natuurstenen parement en de hoekkettingen suggereren het oorspronkelijke silhouet van het smallere, asymmetrische poortgebouw. De latere, classicistisch getinte uitbreiding toont bakstenen gevels met steigergaten en min of meer symmetrisch geplaatste rechthoekige vensters met witnatuurstenen stijlen en hardstenen dorpels. Op postkaarten van circa 1900 zijn de gevels witgeschilderd. Momenteel wordt het poortgebouw voorafgegaan door een gebogen deels in baksteen deels in natuursteen opgetrokken ommuring met rondboogdoorgang. Het voorliggende, verdiepte terreinniveau suggereert de oorspronkelijke omwalling.
Verwoest tijdens de godsdiensttroebelen in 1585 werd de “bouwerij” of abdijhoeve tijdens het abbatiaat van Madeleine de Nivelles (1595-1617) heropgebouwd. De huidige woonhuis- en stalvleugel dateert van 1732, zoals indertijd afleesbaar op een gevelsteen in de linkerzijgevel. De hoeve werd geëxploiteerd als helftwinning, dat betekent dat de abdij en de pachter ieder over de helft van de opbrengsten konden beschikken. In de periode 1859-1862 wordt het merendeel van de gebouwen, met uitzondering van de huidige woonhuis- en stalvleugel en de remise (?), gesloopt. Inmiddels waren de meeste, buiten de muren gelegen akkergronden en weilanden verkocht waarna de Bouwerij in 1897 werd omgevormd tot de 'Laiterie de l’Abbaye de Cortenberg', vervolgens overgebracht naar het Veehof en een nieuwe melkerij (1914). In 1920 wordt de Bouwerij samen met het naastgelegen poortgebouw verkocht. De niet langer uitgebate hoeve wordt omgevormd tot woning, de remise tot garage. Links van de toegangsdreef wordt in 1922 een fabriek van plooimeters en schietloden 'Le Cygne' opgetrokken – een door steunberen belijnd, neotraditioneel bakstenen complex met pannen zadeldaken gevat tussen met muurvlechtingen top- en schouderstukken afgewerkte zijgevels en opengewerkt met getoogde vensteropeningen.
Van de in los verband gestructureerde abdijhoeve resten momenteel een kleine dienstvleugel en de parallel met de Minneveldstraat ingeplante woonhuis- en stalvleugel. Deze éénlaagse, langgerekte vleugel is opgetrokken in baksteen met verwerking van zandhoudende kalksteen voor plint, hoekkettingen en omlijstingen, het geheel afgedekt met een doorlopend zadeldak (pannen en leien) met klimmende dakkapellen en een klokkenruitertje. De erfgevel is opengewerkt met voormalige kruisvensters, kloosterkozijnen, twee sobere rondboogdeurtjes en een korfbooginrijpoort. De zijgevels zijn afgewerkt met muurvlechtingen met schouderstukken en overhoeks topstuk. Op een rondboogdeurtje en verluchtingsspleten na zijn de overige openingen in de achtergevel van recentere datum. Oude ansichtkaarten tonen omstreeks 1900 een witgeschilderd volume met rechthoekige, beluikte vensters. Inwendig bleef de dragende structuur met eiken moerbalken en kapconstructie bewaard. Met uitzondering van het rechter stalgedeelte en de overwelfde kelders werd het interieur grondig verbouwd en heringericht. Op het erf bevindt zich een vrijstaand, vierkant volume met tentdak (leien), deels in baksteen en deels in lokale natuursteen opgetrokken, aan westzijde opengewerkt met een korfboogpoort en voorzien van een gave en indrukwekkende kapconstructie. De oorspronkelijke functie is niet duidelijk. Langs de Minneveldstraat wordt de voormalige abdijhoeve afgesloten met betonplaten en een wellicht 19de-eeuwse bakstenen ommuring met geïncorporeerde 18de-eeuwse rondboogpoort met geprofileerde imposten en sluitsteen met hartmotief.
Een gekasseide dreef geflankeerd door de fabrieksgebouwen van 'Le Cygne' en een bakstenen tuinmuur met muizentandfries leidt naar de vroegere kloostersite met voorliggend neerhof. Van de natuurstenen omheiningsmuur die deze zone omsloot bleef een substantieel gedeelte bewaard, deels aangevuld met bakstenen fragmenten en ter hoogte van de voormalige abdisvleugel opengewerkt met een pittoreske, bak- en natuurstenen korfboogpoort met muurnis, getrapte bekroning en smeedijzeren hekken.
Het Veehof vormde de langgerekte westvleugel van het neerhof dat in 1624 door brand was vernield en rond 1650 heropgebouwd. Het verwijst naar de belangrijke veestapel van paarden, runderen, varkens en schapen die de abdij er op nahield. Na de Franse revolutie kwam het in het bezit van de eigenaars van het 'abdijkasteel' en werd rond 1813 gedeeltelijk gesloopt met behoud van het noordelijk gedeelte. Na 1830 werd het gebruikt als hovenierswoning en begin vorige eeuw stonden de koeien van de 'Laiterie de Cortenberg' er op stal. Na de bouw van de nieuwe melkerij in 1914 werd het opnieuw hovenierswoning en in 1925-1930 was er de varkenskwekerij van Jacques Salkin ondergebracht. Na de aankoop door kanunnik Misonne werd het Veehof gerestaureerd en omgevormd tot zijn privé-woning (1933-1968). Van 1969 tot 1976 werd het bewoond door de Schaarbeekse glazenier Julien Van Averbeke (1904-1977) die in 1951 de glasramen voor het koor van de kerk van Kortenberg leverde. Sinds 1977 wordt het onder de benaming 'Sjaloom' gebruikt voor catecheseweekends en vormingsdagen. Van de brouwerij waar volgens Wauters (1855) de Staten van Brabant vergaderde en die de zuidvleugel van het neerhof vormde, resten enkel nog twee natuurstenen muurfragmenten met afgeschuinde plint die de zuidwestelijke hoek van de vleugel vormden.
Sinds de omvorming tot privé-woning door Kanunnik Misonne, volgens een inscriptie in 1937, oogt het resterend gedeelte van het Veehof met zijn beluikte vensters, getrapte dakvensters en overluifelde toegangen als een pittoresk landhuis met één bouwlaag onder zadeldak, indertijd voorafgegaan door een uit recuperatiemateriaal samengestelde, geajoureerde, natuurstenen balustrade met flankerende zuilfragmenten die naar verluidt afkomstig waren van het gesloopte paleis van Granvelle in Brussel. Opgetrokken in traditionele bak- en zandsteenstijl met afgeschuinde plint en speklagen waarbij de zijgevel is afgewerkt met muurvlechtingen, top- en schouderstukken belijnt een verticale bouwnaad de vijf traveeën die tot de oorspronkelijke 17de-eeuwse bouwfase behoren en het stijlidioom van de zuidelijke uitbreiding bepaalden. Naast toegevoegde openingen toont de voorgevel nog een originele rechthoekige deur met lateiconsoles en vierkant bovenlicht en een getrapte dakvenster dat als model diende voor de drie andere. De verweerde cartouche vermeldde wellicht de door Wauters in 1855 vooropgestelde bouwdatum 1650. Ook de zijgevel bevat naast twee oorspronkelijke vierkante venstertjes in de geveltop, later toegevoegde en aangepaste muuropeningen. Opmerkelijk is de volledig in natuursteen uitgewerkte achtergevel met afgeronde kroonlijst, sporen van de oorspronkelijke, kleine vensters en later toegevoegde openingen in negblokomlijsting. Ook inwendig is de oud kern duidelijk afleesbaar aan de moerbalkconstructie op geprofileerde, natuurstenen consoles en het gaaf bewaarde dakgebint. De zuidelijke uitbreiding toont een historiserend interieur met open haard, balustertrap, dubbele paneeldeuren en scheidingsbalustrade. De in de rode tegelvloer ingewerkte en circa 1400 gedateerde mozaïekfragmenten zouden afkomstig zijn van een tijdens opgravingen door Misonne vrijgelegde bevloering boven een begraafplaats.
Tussen voormalig abdisverblijf en Veehof bevinden zich de op de verkoopsaffiche van 1897 als "deux bonnes caves" omschreven kelders met bakstenen tongewelf en licht getoogde deuropening in een verzorgd natuurstenen parement. De bovenliggende, beplante heuvel suggereert een ijskelder maar constructiewijze en ligging verwijzen eerder naar bewaarde kelders van de vleugel aan de oostzijde van het neerhof die het oude abdisverblijf met keukens en gastenverblijf omvatte. Mogelijk werden zij ooit als groentekelders gebruikt. Bovenop de heuvel een verwaarloosd natuurstenen kapelletje met bakstenen kern in pseudo-Louis XV-stijl.
Van de eigenlijke kloostergebouwen die kort na de openbare verkoop en alleszins vóór 1813 werden gesloopt, rest enkel het rond 1779 te dateren abdisverblijf, op het plan van Nivoy uit 1796 voorgesteld als een deels vrijstaande en rechthoekige vleugel, haaks ingeplant op de kwadraatstructuur van de andere kloostervleugels. Volgens de kadastrale leggers en schetsen werd deze inmiddels tot “buitengoed” omgevormde abdijvleugel een eerste maal vergroot in 1845 met een lage aanbouw rechts en een vrijstaande dienstvleugel - wellicht een wagenhuis met paardenstal - achteraan. Later volgde de uitbreiding met een keuken haaks op de achtergevel. De verkoopsaffiche van 14 mei 1897 van "le magnifique château de l’abbaye nommé château de Cortenbergh" geeft een plattegrond van het gelijkvloers en een overzicht van de indeling: "deux caves à provision, vestibule avec escalier, deux cuisines, buanderie, salle à manger, deux salons, cabinet, escalier de service, onze chambres, trois chambres pour sujets à l’entresol et deux grands greniers dont un avec monte charge" - een dispositie die tot op heden in grote lijnen gehandhaafd bleef. Ansichtkaarten van rond 1900 tonen een witgeschilderd en bepleisterd volume geflankeerd door een inmiddels verdwenen, lagere aanbouw met rondbogig deurvenster. In het kader van de omvorming tot retraitehuis wordt het voormalig abdisverblijf onder impuls van kanunnik Misonne rond 1934 aan de zuidzijde uitgebreid met een kapel en een ridderzaal hiermee alluderend op de ondertekening van het charter van Kortenberg die er in 1312 plaatsvond. Met de bouw van een tweede kapel, een verbindingsgaanderij en de aanleg van een terras ontstond in de jaren 60 de huidige configuratie.
De tweelaagse, rechthoekige vleugel van het voormalige abdisverblijf is opgetrokken in baksteen met verwerking van zandhoudende kalksteen voor plint en omlijstingen en telde oorspronkelijk slechts negen traveeën onder een leien schilddak, aan de voorkant voorzien van twee dakkapellen. De rechtse, tiende travee en de vele dakkapellen zijn een latere toevoeging. Het volume wordt verticaal belijnd door hoekpenanten terwijl de sterk horizontaliserende werking wordt bepaald door cordonlijsten en door twee registers van hoge, rechthoekige vensters met plattebandomlijsting en houten roedeverdeling. De oorspronkelijke toegang links wordt licht beklemtoond door een in een gegroefde, rechthoekige omlijsting gevatte rondboogdeur met bovenlicht. De tweede deur rechts is een later toevoegde kopie. Aanvankelijk was deze vleugel volledig bepleisterd, wat duidelijk tot uiting komt in de achtergevel met spaarzaam gebruik van natuursteen. Zoals de overige gevels is ook de vrijstaande linkerzijgevel opengewerkt met hoge, rechthoekige vensters, ditmaal in een vlakke omlijsting met trapeziumvormige sluitsteen.
Inwendig bleef uit de eind 18de-eeuwse bouwperiode een fraaie Louis XVI-trap in de hal bewaard alsook een in grijstinten geschilderd salon met houten lambrisering, binnenluiken, dubbele paneeldeuren in een rondboogomlijsting, stucplafonds en twee tegenover elkaar geplaatste medaillons met de bustes van de opdrachtgeefster Beatrix de Nivelles en de rentmeester G. Desneux, telkens gevat in een decoratieve respectievelijk vlakke en nisvormige omlijsting met flankerende gegroefde pilasters. Verder wordt dit salon gestoffeerd met een monumentale neorenaissanceschouw, twee schilderijen met voorstelling van de abdissen Marie Leermans (1671-1682) en Beatrix de Nivelles (1777-1797) en in vergulde kaders gevatte tapisseries. Het naastliggende tweede salon bezit een sober geprofileerd, vermoedelijk 19de-eeuws stucplafond evenals de tweede hal met lunetvormig plafond terwijl het 19de-eeuwse bureau rechts is afgewerkt met een lambrisering met houten inlegwerk. In de achterliggende kleine hal een balustertrap met Louis XVI-aanzet. Op de in kleine retraitekamers opgedeelde verdieping bleven binnenluiken en met bloemmotieven opgehoogde, Louis XVI-stucplafonds bewaard.
Tegen de rechterzijgevel bevinden zich de in het kader van de herinrichting tot retraitehuis door kanunnik Misonne rond 1934 gerealiseerde kapel en ridderzaal, beide opgetrokken in baksteen met verwerking van wellicht deels gerecupereerde witte natuursteen en een natuurleien bedaking. De neobarokke kapel bestaat uit een drie traveeën diepe beuk met rondboogvensters en volutengevel voorafgegaan door een vijfzijdig gesloten koor, plastisch geaccentueerd door aediculavormige vensters met bekronend driehoekig fronton. Het fraai gestucte interieur met natuurstenen tegelvloer en glas-in-loodvensters wordt gestoffeerd met wellicht van elders gerecupereerd meubilair waaronder een houten met verguldsel opgehoogd Louis XV-altaar.
De overgang naar de aanleunende ridderzaal wordt architecturaal geaccentueerd door een drie bouwlagen tellend vierkant torenvolume met rondboogvensters en helm-, bol- en peervormige bekroning. De ridderzaal zelf, een rechthoekig volume met zadeldak, is opgetrokken in neotraditionele bak- en zandsteenstijl wat tot uiting komt in een drukke ritmering met speklagen, beluikte kruisvensters, trapgevels en dakvensters met getrapte bekroning. Inwendig affirmeert de ridderzaal zich als dusdanig door een historiserende stoffering met moer- en kinderbalken, glas-in-loodvensters met binnenluiken, barok geïnspireerde wanddecoratie en geschilderde gipsen ridderfiguren op sokkel.
Op de zuidgrens van het domein, ter hoogte van de vroegere abdistuin bevindt zich een op natuurstenen en bakstenen pijlers boven het water gebouwd, Louis XV-tuinpaviljoen dat nadien werd omgevormd tot kapel. Het vierkant, deels met een recente bezetting afgewerkte paviljoen is opgetrokken in baksteen en afgedekt met een tentdak op afgeronde, bepleisterd kroonlijst. De voorgevel is opengewerkt met een licht getoogde deur met bovenlicht, de zijgevels met eveneens getoogde vensteropeningen.
Het interieur bezit een koepelvormig, gestuct gewelf beschilderd met een voorstelling van de Heilige Geest en een met verguldsel opgehoogd houten altaar.
Het heuveltje met het houten, als kapel ingerichte, hexagonale paviljoentje ten zuidoosten van het huidige gebouwencomplex is mogelijk een relict van ‘Engelse tuin’ uit de late 18de eeuw. De dikste boom in het park – een bruine beuk (Fagus sylvatica ‘Atropunicea’) met 471 centimeter stamomtrek naast het heuveltje met de kelders is het enige relict van beplanting uit de vroege 19de eeuw. De zilveresdoorn (Acer saccharinum) aan de andere zijde van het ‘kelderheuveltje’ en deze in de noordoosthoek van het park – zijn ondanks hun meer dan 4 meter stamomtrek waarschijnlijk van latere datum. Het gros van het bomenbestand is niet ouder dan 1900.
De flora van het abdijpark, vooral rond de vijver, bevat niet alleen diverse soorten die voorkomen in de bosjes langs de Aderbeek en de centraal-Brabantse beekbegeleidende bossen in het algemeen – onder meer ruig klokje (Campanula trachelium) en keverorchis (Listera ovata) – maar ook minstens één soort waarvan de aanwezigheid zou kunnen verklaard worden vanuit het abdijverleden, met name Italiaanse aronskelk (Arum italicum).
Bron: Beschermingsdossier DB002218, Abdijsite van Kortenberg (digitaal dossier)
Auteurs: Deneef, Roger; Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Kortenberg
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Abdijsite van Kortenberg [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/43354 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.