is deel van de aanduiding als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Dorpskern Grimbergen
Deze bescherming is geldig sinds
Relict van abdijtuin, oorspronkelijk circa 15 hectare, tijdens de 17de en 18de eeuw met een grote vijver en geometrische tuinen met loofwerkparterres, in de jaren 1820 tot één vierde gereduceerd.
De norbertijnenabdij van Grimbergen werd gesticht in 1124-1128. In de loop van 12de en 13de eeuw groeide haar patrimonium gestaag aan en samen met Affligem en Dielegem werd zij één van de drie 'morele machten' in West-Brabant. In 1566 had de abdij zwaar te lijden van de beeldenstormers en in 1584 werd ze, als gevolg van een verkeerde politieke keuze van de abt, samen met de kerk in de as gelegd door de troepen van Filips II. Pas in 1600 keerden de norbertijnen naar Grimbergen terug. De abdij werd geleidelijk heropgebouwd en kwam tot volle bloei in de 18de eeuw.
De eerste realistische afbeelding van de abdij en haar omgeving is een ets in de oorspronkelijke uitgave van de 'Chorographia Sacra Brabantiae' uit 1659 van A. Sanderus. Ze toont de abdij in vogelperspectief vanuit het noorden, met op de voorgrond de grote vijver, gevoed door de Maalbeek. Daarachter, van rechts naar links, lagen het neerhof met een U-vormige plattegrond, een ommuurde lusttuin ('hortus abbatiae') opgebouwd uit zes parterres met geometrische motieven, en de hoofdpoort met een zadeldak en getrapte zijgevels. De poort gaf uit op een binnenpleintje waarrond verschillende gebouwen stonden: een remise, het gastenkwartier ('villa'), de schapen- of geitenstal ('ovile') met daarnaast iets wat op een kleine boomkwekerij lijkt, de pastorie (want de abdijkerk was ook parochiekerk) met getrapte zijgeveltjes, een ingangspaviljoen naar de parterretuin, en een tweede poorttoren met volutengeveltjes. Deze tweede poort gaf toegang tot de erekoer, omsloten door het neerhof, de paardenstallen en het abtskwartier met een imposante halsgevel boven het middenrisaliet. De ets geeft een levendig beeld van het dagelijkse leven in de abdij: een door twee paarden getrokken koets met een voor die periode typische tentdak zal zo halt houden voor het portaal van het abtskwartier. Daarachter bevonden zich de refter en het klooster met een tweede siertuin, ditmaal met acht parterres; links daarvan de bibliotheek met daarachter de infirmerie. De abdijkerk op de achtergrond is getekend naar het bouwplan (of één van de bouwplannen), want de eerste steen werd pas in 1660 gelegd. De ommuurde boomgaard met een kapelletje van Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel ('sacellum D. Virginis aspericollensis') toont hoe nut, sier en contrareformatorische geloofsijver hand in hand gingen.
De eerste betrouwbare kaart van het abdijdomein, een figuratieve kaart uit 1696 door Peeter Meysmans uit het kaartboek van de abdij, bevestigt grosso modo het beeld uit de 'Chorographia'. De toren heeft zijn huidige, (wegens stabiliteitsproblemen) onvoltooide vorm gekregen, maar het transept en de vieringskoepel zouden pas in 1699 worden voltooid. De boomgaard heeft plaats geruimd voor een in bedden opgedeelde moestuin; de 'villa' op het voorplein is verdwenen en de ommuurde siertuin ('hortus abbatiae') naast de vijver werd in oostelijke richting uitgebreid. De vernieuwing van de abdijgebouwen werd voortgezet in de 18de eeuw met de bouw van >een nieuw prelaatskwartier (1710-1726), een conventsgebouw (1714), een dormitorium (1717), een gastenkwartier en een prelaatskapel (1725). Een ets in de heruitgave van de 'Chorographia Sacra Brabantiae' van 1726 toont de nieuwe abdijkerk, één van de laatste grote barokke kerken in de Zuidelijke Nederlanden, andermaal volgens het bouwplan want de torenspits en de voorgevel zouden er nooit komen. De flamboyante barokstijl van de kerk contrasteert met het streng classicistische uitzicht van de andere gebouwen: het nieuwe abts- en gastenkwartier, het nieuwe conventsgebouw met het 'dormitorium' en een monumentale, op het noorden gerichte façade met brede driehoekige frontons. Een gedeelte van de vroegere boomgaard werd opgeofferd om een nieuwe 'hortus conventualis' aan te leggen met loofwerkparterres ('parterres de broderie') en in kegel gesnoeide boompjes. De oude kloostertuin aan de oostzijde werd tot de helft gereduceerd om het plein voor de kerk aan te leggen en de voorgevel (die nooit gebouwd werd) beter tot zijn recht te doen komen.
De pastorie, die het kerkplein aan de noordzijde afsluit, wordt pas in 1768 gebouwd. De gereduceerde boomgaard, nog steeds met de 'sacellum aspricollense', was verdeeld in twee omhaagde compartimenten. In de schaduw van de toren, ongeveer daar waar zich vroeger de infirmerie bevond, is een kleine omhaagde tuin verschenen met een kruispad en waterbekken op het kruispunt. De grote 'hortus abbatiae' naast de vijver omvatte twaalf parterres, eveneens met snoeiboompjes op de hoeken en vermoedelijk 'parterres de gazon' (tenzij de tekenaar of etser het zich hier gemakkelijk heeft gemaakt en het nagelaten heeft de 'broderies' uit te tekenen). Een van de lengteassen mondde aan de oostzijde, dichtbij de buitenpoort, uit bij een kleine constructie met twee gebogen vleugels, misschien een kapel of een sierconstructie. De in terrassen aangelegde en met snoeiboompjes afgelijnde oever rechts op de voorgrond maakt duidelijk dat de formele aanleg zich ook langs de oevers van de grote vijver uitstrekte. Het omhaagde perceeltje naast de buitenpoort was vermoedelijk een wijngaard.
Op de Ferrariskaart (1771-1775) is de ets van 1726 nog in grote lijnen herkenbaar, maar de gelobde structuur in de westelijke helft van de 'hortus abbatiae', die aan een hagenlabyrint doet denken, is misschien ontsproten aan het brein van de cartograaf. Op de laatste afbeelding van de abdij 'au grand complet' – een opmetingsplan door A. Nivoy van 1798 naar aanleiding van de openbare verkoop van de abdij – wordt de tuin naast de vijver immers ongeveer op dezelfde wijze weergegeven als in 1726. De kloostertuin met de loofwerkparterres stemt op dit plan bijna tot in het detail overeen met de afbeelding van 1726. De abdijsite bestreek een oppervlakte van 15 bunder, zowat 15 ha, en strekte zich uit van het Kerkplein en de Hogesteenweg ten zuiden, tot de Abdijstraat ten westen, tot over de Maalbeek ten noorden en de Rijkenhoekstraat met in het verlengde de Vorststraat ten oosten.
In 1796 werd het klooster door de Fransen geconfisqueerd en op 13 juli 1798 als 'nationaal goed' openbaar verkocht aan de Franse generaal Guéroult de la Pallière, die onmiddellijk met de afbraak begon. De pastorie, de kerk, de grote en de kleine sacristie werden omwille van hun 'openbaar nut' echter buiten de verkoop gehouden en ontsnapten aan de sloop. Door de aanleg van de steenweg Vilvoorde-Wolvertem in de jaren 1820 werd de abdijsite middendoor gesneden. Toen in 1821 de Primitieve kadasterkaart werd opgemaakt, waren de werken nog volop aan de gang, wat af te leiden is uit de potloodlijntjes op de kladversie. De vijver, gedempt en in weiland omgezet, kwam aan de overzijde van de nieuwe weg te liggen op één fragmentje na: het perceel 254bis. Onder impuls van parochiepriester Jan-Baptist Vandenbergen herstelde de abdij zich langzaam. In 1833 keerden de kloosterlingen terug en zeven jaar later werd de norbertijnengemeenschap opnieuw plechtig geïnstalleerd. In de loop van de 19de eeuw werd het grootste deel van de abdijsite ten zuiden van de Wolvertemsesteenweg weer aangekocht en rond 1860 ommuurd. Het huidige convent werd vanaf 1856 opgetrokken volgens een vierkantstructuur; de werken zouden tot 1919 aanslepen. In 1873 verscheen (met de 'schoolstrijd' in het vooruitzicht) naast het pachthof een 'vrije' school. Pas op de stafkaart van 1892 is er tussen het nieuwe convent en de Wolvertemsesteenweg iets van tuinaanleg te bekennen: een patroon van slingerpaadjes die evenwijdig met de steenweg, vier opeenvolgende lussen vormen en in noordwestelijke richting afdalen naar het vijvertje in de spie tussen de steenweg en de Abdijstraat, nietig overblijfsel van de grote vijver. Dit patroon wordt opnieuw afgebeeld op de stafkaart van 1909, maar niet meer op die van 1930. Op foto's uit het begin van de 20ste eeuw is een afbuigend wandelpad te zien, afgezoomd met lindepalissades, of een uit rotsblokken opgebouwde en met varens en rododendrons beplante calvarieberg met op de achtergrond de stam van een oude beuk.
In 1965 verrees op de plaats van de Vrije School het cultuurcentrum 'Fenikshof ' en de school verhuisde naar het uiterste noordwesten van het domein (de spie Abdijstraat – Wolvertemsesteenweg). Het relictvijvertje behoorde toen al lang tot het verleden. Twee jaar later werd 'Mira', de eerste 'volkssterrenwacht' van ons land, in het Feniksgebouw ondergebracht. Toen in 1999 het gebouw van de volkssterrenwacht werd uitgebreid, werd de 19de-eeuwse muur langs de Wolvertemsesteenweg over 120 m gesloopt en het noordwestelijke gedeelte van de abdijtuin werd als parkeerterrein ingericht. Het overblijvende gedeelte bestaat uit grasveldjes, sommige met draadafsluiting. Van oude beplanting is niets overgebleven en behalve een prieeltje met zomerlinden (Tilia platyphyllos) zijn er geen formele structuren meer aanwezig. Het enige interessante element op horticultureel gebied zijn de leifruitbomen tegen wat overblijft van de bakstenen muur langs de Wolvertemsesteenweg, een 'fruitmuur' in compartimenten verdeeld door getrapte steunberen.
Bron: DENEEF, R., 2011. Historische tuinen en parken van Vlaanderen - Noordwestelijk Vlaams-Brabant: Affligem, Asse, Grimbergen, Kapelle-op-den-Bos, Londerzeel, Meise, Merchtem, Opwijk, Wemmel, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo; Van Damme, Marjolijn
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Tuin van de norbertijnenabdij Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134039 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.