is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kindersanatorium Baronne Lucie Lambert
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Kindersanatorium Baronne Lucie Lambert
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kindersanatorium Baronne Lucie Lambert
Deze vaststelling was geldig van tot
Circa 1927 (de plannen zijn 15 november 1927 gedateerd) werd in het Kluisbos, ten oosten van de dorpskern, te midden van een circa 7,3 hectare groot dennenbos een sanatorium gebouwd, bestemd voor de opvang van een 48-tal tuberculosepatiëntjes.
Initiatiefneemster was Barones Lucie Lambert naar wie de stichting,die door de Association Nationale Belge contre la Tuberculose zou worden beheerd, werd genoemd. Het ontwerp werd gerealiseerd door Henry Lacoste die kort nadien eveneens de uitbreidingsplannen tekende.
Het initiële concept voorzag in een noord-zuid georiënteerd hoofdvolume, zeven traveeën breed en drie bouwlagen hoog geflankeerd door lagere en licht verspringende hoekvolumes, drie traveeën breed en twee bouwlagen hoog, elk voorzien van een schilddak. Tegen het oostelijke vleugeluiteinde was bovendien een gedeeltelijk vrijstaand dienstbodenverblijf aangebouwd.
Bij de verbouwing van 1936 (bouwaanvraagplannen van 20 maart 1936), eveneens van de hand van Lacoste, werd de opvangcapaciteit aanzienlijk verhoogd. Hiertoe werden de lagere vleugeluiteinden met één bouwlaag verhoogd en lateraal uitgebreid met telkens vier traveeën. Ook de torenvormige inkompartij werd zowel in hoogte als breedte vergroot. Tezelfdertijd werd aan de westzijde en haaks op de voorgevel (noord) een kapel opgetrokken, volgens sommige bronnen afkomstig van de Wereldtentoonstelling van 1935. Nog later, werd er links van de dreef een volledig vrijstaande vleugel opgericht, waarover verder geen details zijn bekend.
In de jaren 1980 deed de federatie van dokter Wynen het sanatorium van de hand, waarna het in 1989 in het bezit kwam van een projectontwikkelaar.
Een tijdlang hield de groep Diane van de rijkswacht er oefeningen waarbij onder meer het grote glasraam van de kapel als schietschijf werd gebruikt. Het gebouw viel ten prooi aan ernstig verval en vandalisme: ramen, deuren, sanitair, verwarming, zelfs achtergelaten meubilair werden uitgebroken en vervreemd.
Het voormalige kindersanatorium ligt verscholen te midden het bos en is bereikbaar via een dreef die uitgeeft op een ruim bemeten voorplein. Het huidige complex, het resultaat van twee bouwfases, bestaat uit een longitudinale, drie bouwlagen tellende, noord-zuid georiënteerde vleugel (circa 118 x 8 meter) waarop aan de uiteinden respectievelijk een kapel en een dienstwoning aansluiten.
Het massieve, gesloten karakter van de frontpartij laat niet meteen vermoeden dat Lacoste gebruik maakte van een gewapend beton skelet dat schuilgaat achter een beige getint baksteenparement, gecombineerd met witgeschilderd stalen schrijnwerk (nu uitgebroken) en rode pannen schilddaken. Daartegenover staat een traditionele spantconstructie in hout terwijl in de uitbreiding van 1936 metalen spanten werden gebruikt.
Karakteristiek is de evenwichtige en symmetrische opbouw, die in het eerste ontwerp nog sterker tot uiting kwam, en dit zowel in plan- als volumetrische opbouw.
De in voor- en achtergevel risalietvormig geaccentueerde middenpartij vormt compositorisch en functioneel de centrale as. Zij bevat de toegang met monumentale trappenhal waarrond de administratieve en medische diensten liggen gegroepeerd. De aansluitende en vrijwel in spiegelbeeld opgebouwde ziekenvleugels - de jongensafdeling links en de meisjesafdeling rechts - vertonen de obligate brede langsgang met aan de noordzijde (voorgevel) de sanitaire voorzieningen, aan de zuidzijde (achtergevel) de open kuurgalerijen op het gelijkvloers en de slaapzalen en een drietal isoleerkamers op verdiepingen.
In de lagere hoekvolumes waren de gemeenschapsruimten ondergebracht: overdekte speelruimten op het gelijkvloers en een klaslokaal, een feestzaal en een refter op de eerste verdieping.
Deze refter stond in rechtstreekse verbinding met de als een gedeeltelijk vrijstaande woning opgevat dienstbodenverblijf. Dit bevatte voorraadkelders, wasserij en strijkkamer op het gelijkvloers, een ruime keuken op de eerste en 6 kamers voor inwonend personeel op de tweede verdieping. Deze indeling werd in grote lijnen aangehouden bij de latere uitbreiding.
Volumetrische schikking en gevelstructuur vormen een logische weerspiegeling van planorganisatie en functies. Focuspunt in de voorgevel(noord) is de dominante massa van de centrale rotonde met op het gelijkvloers het met leipannen overluifelde portiek met gedrukte, caleidoscopisch verdiepte boogopening van de hoofdingang, omsloten door uitzwenkende muurtjes met pilasters met keramiekbekroning.
De brede trappartij wordt naar buiten toe geaffirmeerd door drie, gevelhoge en geprofileerde rondboogvensters. Twee flankerende hoektorentjes met verticale lichtspleten refereren naar de achterliggende diensttrappen. Het gesloten aspect van de aangrenzende gevelpartijen, die de indruk wekken van een massieve dragende muur spaarzaam doorbroken met kleine, gegroepeerde lichtopeningen staat in sterk contrast met de volledig opengewerkte achtergevel(zuid) waar de structuur wordt bepaald door het skelet van betonnen pijlers en vloerplaten. De pijlers van de arcaden van de kuurgalerij en de aansluitende smalle muurpenanten op de verdiepingen, waarvan de sectie wordt bepaald door de betonstructuur, accentueren de verticaliteit en zorgen voor een strakke traveegeleding.
Tezelfdertijd wordt deze tendens afgezwakt door de horizontaliserende werking van de polychrome strook ceramiek- en marbritetegels ter hoogte van borstwering en kroonlijst, deze laatste bijkomend beklemtoond door een bakstenen muizentandfries.
De fors overkragende betonnen bakgoot - samen met de voor het oeuvre van Lacoste karakteristieke vensterafzaten de enige zichtbare betonelementen - neutraliseert in zekere mate het grote dakvolume, aan de voorzijde voorzien van breed uitgewerkte, klimmende dakkapellen. Ook in achtergevel overheerst de centrerende werking van de middenpartij met verdiepinghoge erkervormige uitbouw onder dwars zadeldak. De kleurexplosie van hemelsblauwe en flesgroene marbritestroken afgewisseld met bruine diamantkop keramiektegels, die in de middenpartij culmineert, verzacht de monumentaliteit van deze imposante gevel.
In het eerste ontwerp vond dit centrale volume compositorisch zijn tegenhangers in de lagere hoekvolumes waarbij door een progressieve verbreding van de muurpenanten de vleugelbeëindiging als dusdanig werd geaffirmeerd. De voor Lacoste eveneens karakteristieke bakstenen oversteken werden bij de uitbreiding aangewend om de bijgebouwde verdieping in hetzelfde vlak te brengen als de bestaande vleugel. Niettegenstaande het gebruik van moderne constructietechnieken overheerst het aspect van een traditionele baksteenarchitectuur waarbij de plastische mogelijkheden van het materiaal decoratief worden aangewend. Dit blijkt onder meer uit het gebruik van een muizentandfries als kroonlijst, de pittoresk aandoende schoorsteenbekroningen en de overkragingen die samen met afgeronde hoeken de massa van het volume sterk benadrukken. In de als een individuele woning opgevatte dienstvleugel krijgt de laterale toegang een sterk plastisch accent door de driehoekige uitbouw van de traphal voortgezet in de in overkraging gemetste bakstenen balkons in de voorgevel.
Zoals eerder vermeld, werd het interieur ingevolge de jarenlange leegstand volledig ontmanteld met inbegrip van het door Lacoste zelf ontworpen meubilair. Resten enkel de typische granitovloeren, hetzij kamerbreed of in tegelvorm, en de imposante betonnen bordestrap met claustra-vormig opengewerkte borstwering.
Aan de westrand van het voorplein bevindt zich de in 1936 bijgebouwde kapel (jaarsteen 4 augustus 1936 in koor) met haar ongewone, bijna tot de grond reikende zachtgolvende bedaking. Het is een eenbeukig, noord-zuid georiënteerd zaalkerkje (17,2 x 8,4 meter), opgetrokken in dezelfde beigegetinte baksteen als de sanatoriumvleugel, waarop aan de noordzijde boven het koor, een rechthoekige, 19,4 meter hoge klokkentoren aansluit.
Op de slechts 2,7 meter hoge, door rechthoekige pijlers in acht traveeën opgedeelde buitenwand rust een betonnen ringbalk die een schelpvormig gebogen dak met rode leipannen opvangt. De nisvormig gelede wand wordt verlevendigd door een hemelsblauw geschilderde, betonnen goot en een driedubbele muizentandfries.
De één bouwlaag hoge, ingebouwde toren met opengewerkt rood pannen zadeldak, ezelsrugbekroning en versneden steunberen appelleert duidelijk aan romaanse voorbeelden. De steeds weerkerende muizentandfries en het gevelhoge, rondbogig drielichtvenster met afgeronde en verspringende omlijsting zorgen voor een sterke reliëfwerking in de oostwand.
De toegang tot de sacristie die op de koor- en torenruimte aansluit bevindt zich aan de westzijde. Iets verderop ligt namelijk een sterk vervallen houten paviljoen waar vroeger de pastoor woonde. De sacristie is te bereiken via een langgerekt portiek lateraal opengewerkt met smalle, hoge rondboogvensters. Portiek en de een drietal treden hogergelegen sacristie zijn afgedekt met een langgerekt lessenaarsdak.
Voor de bewoners was de kapel toegankelijk aan de zuidkant ter hoogte van het eenlaagse verbindingssas met het hoofdgebouw. Via een dubbele houten deur komt men in de beukruimte, van het koor gescheiden door een grote, bakstenen spitsboog. De kapel wordt rijkelijk verlicht door het drielichtvenster in de zijwand van het koor en achteraan door een, momenteel nagenoeg volledig vernield, gevelbreed spitsboogvenster met een glas-in-loodraam van wit en blauw glas gevat in een metalen kader met houten monelen.
Het interieur was sober maar smaakvol ingericht: koorwand in zichtbaar metselwerk, lambrisering in triplex-hout, een granito-tegelvloer met centrale loper in geel, rood en zwarte tegels. Van het origineel door Lacoste ontworpen meubilair (altaar, communiebank, biechtstoel, ambo's, tabernakel, kandelaars en kruisweg) bleef, althans in situ, niets bewaard. Opmerkelijk echter is het ongewone, hemelsblauw geschilderde koepelvormig gewelf, gevormd door een ruitvormig raster van gebogen houten lamellen waarop een houten bebording is aangebracht.
Dit merkwaardig constructiesysteem dat in de Elzas zou zijn ontwikkeld door ene Hartmann(?), werd reeds vroeger door Lacoste toegepast en meer bepaald in het tentoonstellingspaviljoen te Vincennes (1931) en in het paviljoen van Rerum Novarum te Brussel (1935). Dit laatste verklaart wellicht ten dele het hardnekkig gerucht over de oorsprong van de kapel van Buizingen. Vermoedelijk werd enkel de typische dakconstructie hergebruikt aangezien de kapel als dusdanig niet herkenbaar is op oude foto's van de Wereldtentoonstelling.
Bron: Beschermingsdossier DB002064
Auteurs: Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Buizingen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kindersanatorium Baronne Lucie Lambert [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/200134 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.