Gestimuleerd door het succes van het Brusselse kanaal wilde ook Leuven in het midden van de 18de eeuw een kanaal bouwen. Met het graven van de Vaart zou Leuven immers toegankelijk worden voor zeeschepen. Het kanaal zou volledig op kosten van Leuven worden aangelegd. Anderzijds kreeg Leuven het alleenrecht op de exploitatie van de vaart.
Op 9/2/1750 deed Prins Karel van Lorreinen de eerste spadesteek en op 21/12/1752 werd het 30 kilometer lange kanaal met water gevuld. Na twaalf jaar werk en herhaalde tegenslagen door het breken van dijken en sluizen kon het kanaal in 1763 eindelijk in gebruik genomen worden. Het telde vijf sluizen: Tildonk, Kampenhout, Boortmeerbeek, Battel en Zennegat, welke laatste van een dubbele schutkolk voorzien was.
De eerste tien jaar na de ingebruikname heeft het kanaal nogal wat technische problemen opgeleverd. Na een grondige studie van de problemen kwam men tot het besluit dat de taak van de sluis van Mechelen diende overgenomen door 2 nieuwe sluizen (Boortmeerbeek en Battel). In 1760 werd gestart met de bouw van die sassen, in 1763 waren ze klaar. De dubbele schutsluis van het Zennegat bleef ongewijzigd hoewel het hoogteverschil tussen de waterlijn van het laatste kanaalpand en de stand van de Dijle bij hoog tij nog bijna 2 meter bedroeg.
De vaart bleef tot in 1972 eigendom van de stad Leuven. In 1972 werd de eigendom en het beheer aan de Belgische Staat overgedragen.
Vanaf dat ogenblik tot op heden is aan de infrastructuur op het kanaal zeer weinig gewijzigd. In het bijzonder de sluizen zijn quasi authentiek bewaard. De wijzigingen zijn beperkt gebleven tot verstevigingswerken (voornamelijk aan het Zennegat).
De sluisdeuren worden niet langer door kaapstanders bediend, maar door middel van lieren. De sporen van de deur die oorspronkelijk de twee "compartimenten" van een sluis van dit type scheidde, zijn duidelijk zichtbaar. Die deuren zijn verdwenen als gevolg van de grotere afmetingen van de binnenschepen.
Opmerkelijk is dat alle 5 sluizen van het type "buiksas" zijn, zo genoemd naar de halfronde uitsparingen in de wanden. Aan deze structuur is gedurende meer dan 2 eeuwen niets veranderd. De muren van de sluizen zijn praktisch overal nog volledig authentiek.
De sluis bestaat uit een dubbele schutsluis met twee opeenvolgende kolken van het type buiksas waarvan de tussendeuren werden weggehaald (langere schepen); de oorspronkelijke kolkmuren in metselwerk zijn bewaard; gebruik van natuursteen voor dekstenen, schotbalk¬gleuven, deurstijlen en sluishoofden; houten puntdeuren met twee tussenregels, één drukschoor en één tand- en heugelsysteem voor de doorlaatopening per deur; de deuren zijn tevens voorzien van passerelles met gesmede balustrades; bediening deuren vroeger door middel van houten kaapstanders, nu met lieren (tand- en heugelstangen). Enkele herstellingen van recentere datum (beton).