is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kindertuin
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Kindertuin
Deze bescherming is geldig sinds
Kindertuin in brutalistische stijl gebouwd door de Stad Antwerpen, naar een ontwerp door de architect Renaat Braem in samenwerking met de architect Gui J. Nolf uit 1958-1960, uitgevoerd in 1967-1972. Monumentaal kunstwerk 'De Tovertuin' in geëmailleerde staalplaten door Jacques Weemaels uit 1971-1972.
In 1957 besluit de stad Antwerpen tot de bouw van een nieuwe kleuterschool aan de Sint-Gummarusstraat, nabij het Sint-Jansplein. Het gebouw moet de bestaande lokalen van de stedelijke Kindertuin 10 vervangen, die in 1885 op ditzelfde perceel was ingericht in het Palais des Fleurs, de vroegere stallingen van een expeditie- en diligencebedrijf. De opdracht wordt rechtstreeks toegewezen aan Renaat Braem, die ter wille van het politieke evenwicht een samenwerking dient aan te gaan met de jonge Gui J. Nolf. Wat de taakverdeling betreft, eigent Braem zich het ontwerp toe en laat de technische uitvoering van het project over aan Nolf. De kleuterschool is ingeplant aan de rand van de Seefhoek, een dichtbebouwde volkswijk in Antwerpen-Noord in de buurt van het Stuivenbergziekenhuis. Voor het concept van de nieuwe school vertrekt Braem dan ook van het idee van een "kinderpaleis", dat hij als een wapen ziet in de klassenstrijd. Een modelmilieu in de school, gebouwd door de gemeenschap, moet in die zin een tegenwicht vormen voor de veelal slechte woonomstandigheden van de kinderen thuis. Zijn ideaal om met een heldere architectuur op maat van het kind de "trieste buitenwereld" te doen vergeten, stuit echter op de beperkingen van een relatief klein en volledig ingesloten bouwterrein. Het functionele programma van de kleuterschool laat daarbij amper mogelijkheden voor het scheppen van open ruimte. Als oplossing stelt Braem in eerste instantie nog voor om de Kindertuin op pilotis in het midden van het ruime Sint-Jansplein op te trekken, maar hij vindt voor dit plan geen gehoor.
Na de officiële bekrachtiging van de opdracht in november 1957, werkt hij in een drietal opeenvolgende versies een voorontwerp uit, dat eind 1958 wordt ingediend. Met de nodige aanpassingen vormt dit de basis voor het definitieve ontwerp, dat in de loop van 1959-1960 tot stand komt. De plannen en het bouwdossier worden begin 1963 door het stadsbestuur goedgekeurd, maar de aanbesteding laat op zich wachten tot april 1965. Een jaar later ondergaat het ontwerp nog dermate ingrijpende aanpassingen om te besparen op de kosten, dat de bouw in augustus 1966 opnieuw dient te worden aanbesteed. Aannemer Gebroeders F. en R. Saenen & C° uit Schelle gaat eind 1967 met de werken van start en voltooit ze in de loop van 1972. Hoewel de kleuterschool vermoedelijk bij het begin van het nieuwe schooljaar in september 1972 in gebruik wordt genomen, vindt de officiële inhuldiging pas een jaar later plaats, op 5 september 1973. Na het Administratief Centrum is de Kindertuin van de Sint-Gummarusstraat de tweede openbare opdracht die Braem voor de stad Antwerpen uitvoert onder het bestuur van Lode Craeybeckx, burgemeester van 1947 tot 1976. Het "reibungslos" welslagen van het project, zonder bemoeienissen of toegevingen aan het ontwerp, schrijft Braem in Het schoonste land ter wereld echter toe aan Mathilde Schroyens, die als schepen van Onderwijs van 1954 tot 1977 de modernisering en uitbreiding van het stedelijk scholennet gestalte geeft.
Het ontwerpproces van de Kindertuin valt samen met een belangrijke evolutie in het werk van Renaat Braem in de richting van een organische architectuuropvatting, waarmee hij opnieuw aanknoopt bij zijn vormexperimenten uit de oorlogsjaren. Het voorontwerp uit 1958 beantwoordt nog aan het functionalistische concept dat zijn realisaties uit de latere jaren 1950 kenmerkt, met een streven naar dematerialisatie en een architectonische polychromie in primaire kleuren. In het definitieve ontwerp uit 1960 baseert hij zijn concept daarentegen op de plastische expressie van het betonskelet, dat de structuur en het detail van de architectuur in een biomorfe vorm bepaalt. Samen met het appartementsgebouw De Vel in Antwerpen vormt de Kindertuin een van de vroegste uitingen van de persoonlijke versie van het brutalisme, die Braem in de loop van de jaren 1960 tot ontwikkeling brengt. De elementen die de Kindertuin tot een directe voorloper maken van latere realisaties zoals het Middelheimpaviljoen in Antwerpen en de woning Alsteens in Overijse, zoals golvende draagmuren, gebogen schaaldaken en een sculpturale trapconstructie, worden tijdens de bouw echter gevoelig afgezwakt. Het project behoort ook tot zijn meest geslaagde voorbeelden van monumentale kunstintegratie, dankzij de medewerking van de jonge Brusselse kunstenaar Jacques Weemaels.
Door de beperkte afmetingen, de onregelmatige vorm en de ingesloten ligging van het perceel, ziet Braem zich genoodzaakt het bouwterrein maximaal te benutten en het gebouw naar binnen toe open te werken. In de bestaande kleuterschool, die met een voorbouw van twee bouwlagen aan de straat en een vleugel van één bouwlaag aan de speelplaats ruimte bood aan acht klassen, werden alle lokalen verbonden door een lange gang in de as van de ingang. Op basis van het aantal kleuters gaat het programma van de nieuwbouw uit van vijf grotere klassen, elk uitgerust met eigen sanitair, een vestiaire en een buitenterras. Verder moet worden voorzien in een feestzaal, een keuken, een directeurs- en leraarskamer, een lokaal voor medisch toezicht en een conciërgewoning, functies die in de oude school grotendeels ontbraken. In zijn concept houdt Braem van meet af aan ook rekening met de rechtstreekse ligging aan de straat, die een veilige en overdekte wachtruimte voor de ouders noodzakelijk maakt.
Zijn eerste versie van het voorontwerp trekt de schuine lijn die ook de vorm van het terrein bepaalt, volledig door in de inplanting en de ruimtelijke opdeling van het gebouw, waardoor een dynamisch spel van hoeken en zichtassen ontstaat. Door de vijf klassen als een getande waaier van pseudo-vrijstaande paviljoenen in de diagonaalas van het terrein te groeperen, weet hij bovendien een maximum aan open buitenruimte te vrijwaren. Een ingangssas met een rond paviljoentje voor het sanitair, isoleert de klaslokalen van de hal, terwijl een terras als een cirkelvormige buitenklas telkens de overgang maakt naar de tuin, die in de achterste punt van het terrein een zuidelijke oriëntatie geniet. Opgevat als een overdekte straat, loopt de hal in een speelse zigzagbeweging van de voorbouw, langs een binnentuintje met spiegelwanden, door tot in de klassenvleugel. De voorbouw, die achteraan door de tuin wordt ingesneden, biedt ruimte aan de wachtruimte en de dienstlokalen, met de feestzaal en de conciërgewoning op de verdieping. De voorgevel wordt gereduceerd tot een beglaasd betonskelet, met een klein balkon en vlaggenmasten als accent.
In een tweede versie van het voorontwerp ruilt Braem het informele idee van de schuine lijn in voor een strakke orthogonale schikking, en een tuinaanleg waarin een geometrisch patroon van driehoeken wordt uitgespeeld. Hij houdt vast aan de getande opstelling van de klassen, waarvan de benedenverdieping er vier telt met een ommuurd terras, en de bovenverdieping twee met een dakterras. Deze twee klassen zijn bereikbaar via een hellend vlak in lusvorm, dat dwars op het terrein een met perspexkoepels overdekt binnenplein inneemt. Elementen uit het definitieve ontwerp, zoals de centrale patiotuin, duiken vanaf deze versie op, terwijl de feestzaal hier vervalt. Als oplossing voor het gevelfront zet hij nog een stap verder door het over de hele hoogte uit te hollen tot een open loggia, met een lange zitbank als windscherm, een gevelbreed balkon voor de conciërgewoning en een brutale, architectonische polychromie in blauw, geel, wit en zwart.
Een derde versie van het voorontwerp klaart dit schema verder uit, waarbij de loggia aan de straat wordt teruggebracht tot de begane grond om opnieuw ruimte te scheppen voor een feestzaal op de verdieping. Het hellend vlak maakt plaats voor een trappenhuis. De vertanding van de klassenvleugel, die nog slechts vijf klaslokalen telt, wordt vervangen door een doorlopend dakterras achteraan op de bovenverdieping. De ruimtelijke opbouw van de kleuterschool komt vanaf dit stadium volkomen overeen met het uiteindelijke ontwerp, behalve de conciërgewoning, die nog ongunstig achter de feestzaal ingesloten ligt, en een verbindingsgalerij tussen de voor- en de achterbouw op beide niveaus. De brutalistische vormgeving met een gevelskelet en balkenlagen in zichtbeton, wandvlakken in gele en blauwe ceramiektegeltjes en gordijngevels in staal en glas, berust echter nog op een functionalistische orthogonaliteit.
In het uiteindelijke ontwerp omvat de voorbouw de inkompartij met het directeurskantoor op de begane grond, de feestzaal op de eerste en de conciërgewoning op de tweede verdieping, en een eerste trappenhuis. De achterbouw telt vijf klaslokalen van gelijke grootte, drie op de begane grond in de langsas en twee op de verdieping in de dwarsas, met een gemeenschappelijk atrium op beide niveaus, en een tweede trappenhuis. Tussen beide is de verbindingsvleugel parallel opgedeeld in de refter met keuken, en een ruime verbindingsgalerij met ingebouwde vitrinekasten. Hierdoor ontstaat één doorlopende, polyvalente circulatieruimte, die van binnenuit wordt opengebroken door de patiotuin. De open loggia met een tochtportaal en een zitbank voor de wachtende ouders vormt de overgangszone naar de straat. Voor het directe contact met de ouders is het directeurskantoor, duidelijk herkenbaar als een afzonderlijk paviljoen, vlakbij de ingang ingeplant.
Renaat Braem neemt dit laatste stadium van het ontwerpproces te baat voor een ingrijpende omslag in de vormgeving. Het lijkt zijn bedoeling in deze open ruimtelijke structuur de dragende elementen en de krachten die op de constructie inwerken in een sculpturale, organische vorm tot uitdrukking te brengen. De tactiele textuur van het met een vlakke rand gebouchardeerde beton, wordt daarbij volop uitgespeeld, tegen de transparante huid van staal of aluminium en glas. In de voorgevel streeft hij een plastische gelaagdheid na via het contrast tussen volume en leegte, licht en schaduw. De bovenbouw, die net als de verbindingsgalerij op V-vormige pijlers steunt, laat hij met een licht gegolfd profiel aan de belendende panden ontspringen, waarbij vaandelmasten dit effect in de smalle straat nog moeten versterken. Van het structurele kleurgebruik uit het voorontwerp blijven enkel de bekleding in blauw glasmozaïek van het tochtportaal en de rode verluchtingspanelen van de raampartij over, samen met een kleurontwerp voor het interieur in citroengeel en oranjerood voor enkele wanden, en rood voor het ijzerwerk van de trappen. Uit de detaillering met gebogen lijnen en afgeronde hoeken, en de naadloze overgang van metaal in beton, blijkt een zekere inspiratie op Victor Horta, die Braem in deze periode begint te herwaarderen. Dit komt opmerkelijk tot uiting in de vormgeving van de handgrepen aan de inkomdeur en van de borstwering in gevlochten staalkabel aan de eerste verdieping. In de oorspronkelijke versie van het ontwerp kent Braem ook de verbindingsgalerij en de klassenvleugel een complex organisch profiel toe, dat de ruimtes niet alleen een speels karakter geeft, maar ook voor een optimale lichtinval en een afdoende zonnewering zorgt. Uitgebogen schaaldaken met een breed overstek worden daartoe samengesteld tot een getrapte dakstructuur, die via uitgespaarde bovenlichten en glasstroken het daglicht tot diep in de klaslokalen laat doordringen. Golvende scheimuren en de plastisch geperforeerde steunmuur van de trapconstructie vangen de dakvlakken op en trekken hun dynamisch beloop in een tegenbeweging door. De holle ruimte van het dakvlak wordt ter hoogte van de verdieping ook functioneel gebruikt voor de aanplanting van een volwaardige daktuin met een zandbak per klas. De voor uitvoering herwerkte versie van het ontwerp vlakt dit aspect echter grotendeels uit, door het rechttrekken van zowel wanden als bedaking.
Braem draagt er zorg voor de klaslokalen, die met een glaswand op het zuiden georiënteerd zijn, op maat van de kleuters in te richten, met lage vaste zitbanken, kastenwanden met schrijfborden en linoleumvloeren met veelkleurige, geometrische figuren. Tussen de klassen en het atrium schakelt hij in zijn ontwerp op beide niveaus de zeshoekige inkomportaaltjes, die als vestiaire dienstdoen, en de cirkelvormige paviljoentjes van het sanitair aan elkaar tot een levendige scheidingswand met allerlei speelhoekjes. Aan deze zijde grenst de klassenvleugel aan een ondiepe binnenplaats, die over de volledige hoogte wordt afgeschermd door de blinde achtermuren van de belendende panden. In de loop van het ontwerpproces ontwikkelt Braem diverse oplossingen om deze verloren ruimte in het architectuurconcept te betrekken. Hiertoe voorziet hij de klassenvleugel van een gevelscherm in beton en glas, dat in het ontwerp nog dynamisch wordt doorbroken door organisch gevormde muuropeningen, maar bij de uitvoering tot een regelmatig patroon wordt herleid. Aanvankelijk denkt Braem aan een binnentuintje met golvende betonnen wanden, later aan een vrij naturalistische muurschildering met bloemen, dieren en wolken, waarvan de structuur het gevelpatroon herhaalt, met de bedoeling in speelse dialoog een kijkvenster te bieden op een 'fantastisch' landschap bij gebrek aan een werkelijk uitzicht. Ook maakt hij een ontwerp voor glascomposities in het gevelscherm, met abstracte natuurvoorstellingen, onder meer opgebouwd uit echte gebruiksvoorwerpen zoals drinkglazen en flessen.
Voor de aankleding van de binnenplaats gaat Renaat Braem uiteindelijk in op een voorstel van de jonge kunstenaar Jacques Weemaels, die zo de kans krijgt een zelf ontwikkelde pochoir-techniek in gevitrifieerd email op plaatstaal voor het eerst op grote schaal toe te passen. Het monumentale kunstwerk 'De Tovertuin', dat uit deze samenwerking ontstaat, is een veelkleurige, geometrische compositie van 120 m² groot, die de blinde muren volledig overdekt. De kunstenaar ontwerpt de compositie in 1971 en vervaardigt de platen in de Emailleries Crahait te Gosselies tijdens de zomer van 1972, waarna het geheel in de Kindertuin wordt gemonteerd. Het kunstwerk bestaat uit 152 verschillende panelen, op de randstukken van 90 bij 90 cm na. Ze hebben een patroon van telkens negen motieven in eenzelfde kleur op een witte achtergrond. Het aanvankelijk idee om meerdere kleuren per paneel te combineren, bleek immers te duur. Zo ontstaat een repetitieve coloristische en vormelijke compositie, die uit 36 verschillende motieven en 29 verschillende tinten blauw, rood, oranje, geel, bruin en groen bestaat, met een sterk optisch effect, in nauwe relatie met de tegenoverliggende klassenvleugel. De kunstenaar zelf spreekt van een 'muuranimatie', een alfabet van vormen en kleuren. Het pendant van 'De Tovertuin', een tweede patiotuin met een vijvertje aan de overzijde van het trappenhuis, tussen de klassenvleugel en de refter, maakt uiteindelijk plaats voor een leraarskamer.
Bron: Braeken J. (ed.) 2010: Renaat Braem 1910-2001. Architect, Relicta Monografieën 6. Archeologie, Monumenten en Landschapsonderzoek in Vlaanderen, Brussel.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Sint-Gummarusstraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kindertuin [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/200501 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.