is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Noodwoning
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Noodwoning
Deze vaststelling was geldig van tot
Gelegen bij de hoeve Roeselarestraat nummer 5, vlak bij het kruispunt met de Zonnebekestraat, op circa 1750 meter ten zuidoosten van de kerk van Sint-Juliaan, op circa 850 meter ten noordwesten van Dochy Farm Cemetery, in een vrij landelijke en heuvelachtige omgeving.
Noodwoning, aan het begin van de jaren 1920 opgetrokken door de familie van Bernadette Masschelein-Herman. Volgens haar bestond het dak oorspronkelijk uit platen. Er waren twee slaapkamers, met ertussen een keuken die ook als woonkamer dienst deed. Houten planken werden uit de plankenvloer gehaald, waaruit de Roeselarestraat bestond. De metalen netten, waarmee de binnenmuren bepleisterd werden, dienden tijdens de oorlog om niet in de modder te zakken. De bouwmaterialen werden vervoerd via de smalspoorlijn, die er tijdens de oorlog tussen Wieltje en Zonnebeke was aangelegd.
De oorlog liet een groot litteken na in de Westhoek. Reeds op 23 september 1916 werd het Koning Albertfonds (KAF) opgericht om de woningnood via het bouwen van barakken te bestrijden. Het Fonds ging van start in 1917, maar tegen 1918 was het niet veel meer dan een papieren organisatie zonder geld, arbeiders, materieel of vervoer, noch met een serieuze visie op het vraagstuk van de huisvesting.
De eerste vluchtelingen die rond de wapenstilstand terugkeerden naar de "verwoeste gewesten" gingen bij gebrek aan iets anders wonen in militaire schuilplaatsen of bunkers of ze trokken eigenhandig een primitieve woning op met al het bruikbaars dat ze aantroffen: brokstukken uit het puin en allerhande oorlogsmaterieel ("squatterbouw").
Begin 1919 ontving het KAF de langverwachte subsidie van de regering en kon er van start gegaan worden met het voorzien in noodwoningen. Ze zouden moeten worden ingeplant op gronden waarop geen andere wederopbouw was voorzien en verhuurd worden aan wisselende bewoners. Door de toenemende terugkeer van vluchtelingen na de winter van 1918-1919, schoot stilaan de meest diverse verzameling noodwoningen uit de puinbodem op.
Om de grootste nood te lenigen kocht het Fonds eerst barakken van het Britse leger op (Nissen Huts, van 8,5 op 5 meter). Ook barakken van het Belgische leger, genoemd naar Generaal Dossin, werden gebruikt. Vanwege hun grootte dienden zij als kerk, school, meergezinswoning en dergelijke meer. Reeds tijdens de oorlog hadden directeur-generaal ingenieur Zanen en secretaris architect Moenaert demonteerbare houten woningen van 6 op 6 en 4 op 4 meter met aangebouwd stalletje ontworpen. De uitvoering van de aanbesteding liep echter maanden vertraging op, onder meer vanwege het nijpende houttekort. Jouret en Speltinckx ontwierpen dan weer dure paviljoenen van 8 op 6 meter in hout en beton.
Dit alles was slechts een druppel op de hete plaat, het KAF kon de grote vraag niet aan. Bovendien ontbraken elementaire voorzieningen in de barakken. Vanaf 1920 institutionaliseerde de overheid dan ook de zelfbouw: ze stelde bijvoorbeeld 3.000 Belgische Frank aan bouwmaterialen ter beschikking zodat mensen ofwel zelf hun semipermanente woning van minstens 9 op 6 meter ofwel aan de hand van een standaardgeraamte konden optrekken (Drieduisters). Het eerste kende een relatief succes, maar nog steeds had men te kampen met onder andere transportproblemen. Daarnaast bleef het KAF gedurende de eerste helft van de jaren 1920 de gecentraliseerde aanmaak van noodwoningen voorstaan.
Begin 1925 werd het KAF geliquideerd omdat de wederopbouw grosso modo als voltooid werd beschouwd. In theorie moesten de barakken onder de beste voorwaarden verkocht worden, in praktijk echter bleven ze veelal bewoond vanwege de lage huurprijs. De noodwoningen deden zoals aanvankelijk gevreesd, veel langer dienst dan voorzien, voor een tiental tot op de dag van vandaag.
Houten woning met zadeldak in oranje dakpannen, met er naast een bakstenen aanbouw (garage). Het gebouw is naar verluidt opgetrokken op een bakstenen fundament, vooraan 35 à 40 centimeter hoog, achteraan 10 à 15 centimeter hoog. De houten wanden binnenin zijn winddicht gemaakt aan de hand van metalen netten, die vervolgens bepleisterd werden. Deze pleisterlaag is nog duidelijk afleesbaar. Aan de buitenkant werd gebruik gemaakt van metalen platen en zwarte teer. De nok van het dak heeft duidelijk te lijden onder de zwaartekracht. Het gebouw wordt getooid met diverse gerecycleerde bouwelementen, waaronder twee gevelelementen met barokachtig krulwerk, wellicht afkomstig van een voordeur, die uit twee delen bestond. De vloer zou oorspronkelijk uit houten planken bestaan hebben.
Hoogte: 477 centimeter, lengte: 1810 centimeter, diepte: 433 centimeter.
Bron: WOI Relict (593): Noodwoning Roeselarestraat 5 (St-Juliaan - WOI)
Auteurs: Decoodt, Hannelore; Bogaert, Nele
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Langemark
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Noodwoning [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/213359 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.