is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Appartementscomplex Helvetica
Deze vaststelling is geldig sinds
Geheel van twee appartementsgebouwen in art-decostijl, gebouwd in opdracht van de naamloze maatschappij Helvetica, naar ontwerpen door de architect David Moëd uit 1935-1936. Het complex vervangt het hotel Elsen-Cateaux, een voornaam neoclassicistisch herenhuis met koetshuis en stal gelegen op de hoek van de Rubenslei en de Maria-Henriëttalei, ontworpen door de architect L. Van Opstal in 1871. Beide appartementsgebouwen werden in 1936-1937 na elkaar opgetrokken, te beginnen met het hoekgebouw, en beschikken over een gemeenschappelijke binnentuin.
Specifiek opgericht voor de bouw en het beheer van dit vastgoedcomplex, ging achter de naamloze maatschappij Helvetica de weduwe Julia Halévy-Löwy (Krakau,1885-Antwerpen, 1947)schuil, van Pools-Joodse origine. De naam Helvetica verwees naar de Zwitserse nationaliteit van haar overleden echtgenoot Max Halévy (Chardonney-sur-Morges, 1881-Menton, 1933), geboren nabij Vevey in het kanton Vaud maar eveneens van Pools-Joodse origine. Zij waren in 1912 gehuwd in het Zwitserse Basel, en vervolgens naar Antwerpen geëmigreerd. Hun enige dochter Yvonne Halévy werd in 1917 geboren in Den Haag. Halévy leidde de firma River Royce Works gevestigd aan de Meir, die handelde in staal uit Sheffield en werktuigen uit Zwitserland. Daarnaast was hij voorzitter van de Israëlitische Gemeente van Antwerpen, de oudste en grootste Joodse gemeente van de stad, gevestigd in de Hoofdsynagoge van de Bouwmeestersstraat. In die functie was Halévy onder meer verantwoordelijk voor de bouw van het verdwenen Joodse Meisjesweeshuis in de Lange Leemstraat en van het gebedshuis Beth Hamidrasj Moria in de Terliststraat, beide ontworpen door David Moëd in 1929-30. Op de Joodse begraafplaats Shomre Hadas in het Nederlandse Putte (gemeente Woensdrecht), liet hij omstreeks 1930 ter nagedachtenis van zijn vader Hirsch Halévy de bakstenen afsluitmuur met inkompoorten oprichten. Daarnaast zat Max Halévy het Centraal Comité voor dat in 1931 instond voor de overbrenging van de joodse graven uit de ontruimde begraafplaats Kiel naar Putte, waar een monument uit 1935 aan deze gebeurtenis herinnert. In Putte bevindt zich ook het grafmonument van het echtpaar Halévy - opgericht in 1933, dat wellicht net als de afsluitmuur aan Moëd kan worden toegeschreven.
Na de dood van haar echtgenoot deed Julia Halévy-Löwy op haar beurt beroep op de architect, voor het ontwerp van het Helvetica-complex, dat als vastgoedinvestering bedoeld was. Een jaar eerder, in 1934, had de weduwe al een bouwproject opgezet met de architecten Joseph de Lange en Frank Blockx, voor een appartementsgebouw op een braakliggend terrein hoek Jan Van Rijswijcklaan (huidig nummer 36) en Lange Lozanastraat. Dit was echter stopgezet, na de weigering van het ingediende ontwerp door het stadsbestuur. Wellicht volgde zij vervolgens het voorbeeld van haar schoonbroer Joseph Halévy, die eveneens in 1934 een appartementsgebouw door Moëd had laten ontwerpen in de Consciencestraat. Diens weduwe gaf de architect in 1936 nog opdracht voor een vandaag gesloopt appartementsgebouw in de Lange Herentalsestraat. Na de voltooiing van het complex Helvetica, nam Julia Halévy-Lowy zelf haar intrek in het hoekgebouw. Tot dan betrok zij de echtelijke woning, het voormalige hotel Wauters, een voornaam neorococo-herenhuis in de Nerviërsstraat. In 1949, na haar overlijden, werden de in totaal 32 huurappartementen van het complex afzonderlijk verkocht.
De appartementsgebouwen van de maatschappij Helvetica zijn representatief voor het type flatgebouw, waar de Joodse architect David Moëd zich tijdens de jaren 1930 in het bijzonder op toelegde. Zijn loopbaan ging vermoedelijk in 1928 van start, maar werd abrupt afgebroken door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Hij wist in mei 1940 met vrouw en kinderen bezet Europa te ontvluchten, dankzij een irregulier visum verstrekt door de Portugese consul in Bordeaux. Zij vestigden zich in de Verenigde Staten, waar David opnieuw een architectenpraktijk uitbouwde. Moëd overleed in 1991 in Israël. Van zijn hand zijn in Antwerpen een vijftiental appartementsgebouwen gekend, veelal voor Joodse opdrachtgevers, met als belangrijkste de complexen van de vastgoedmaatschappijen L'Immobilière Franco Anversoise en Boduognat aan de Belgiëlei, respectievelijk ontworpen in 1934 en 1935. Zijn architectuur onderscheidt zich door een ingehouden modernisme, met een verzorgde afwerking en een discrete ornamentiek in art-decostijl. De ruime en comfortabele appartementen bestemd voor de welstellende middenklasse of burgerij, doorgaans twee per verdieping, beantwoorden aan een conventioneel schema, voorzien van eigentijds comfort en uitgerust voor inwonend personeel.
Daarnaast maakt het Helvetica-complex deel uit van een groep van een vijftiental flatgebouwen, die nog tijdens de jaren 1930 rond het Stadspark of in zijn onmiddellijke omgeving werden opgetrokken. Zij vormden de voorbode van de totale transformatie die deze residentiële wijk in de loop van de jaren 1950-60 zou ondergaan, waarbij de ooit zo voorname heren- en burgerhuizen uit de jaren 1860-80 op een handvol na verdwenen. Door zijn hoekinplanting behoort het Helvetica-complex bovendien tot de meest opmerkelijke van deze groep, vergelijkbaar met de "Central Park Residence" op de hoek van de Maria-Theresialei en de Quellinstraat, die in 1934 door de architecten Karel Van Riel en Maurice Janssens werd ontworpen. Opmerkelijk is de destijds voor Antwerpen aanzienlijke bouwhoogte, een overschrijding van het geldende bouwreglement, die met verwijzing naar de verfraaiing van het stadsbeeld in beide gevallen uitzonderlijk werd toegestaan. Het brede overstek dat Moëd aanvankelijk voor de bovenverdiepingen van het hoekgebouw plande, beschouwd als een ongeoorloofde toe-eigening van het openbare domein, diende daarentegen van 1m30 te worden teruggebracht tot 80 cm.
Het appartementsgebouw op de hoek van de Rubenslei en de Maria-Henriëttalei is het eerst gebouwde en het meest voorname van het complex van de maatschappij Helvetica. Met een symmetrisch gevelfront van negen traveeën, telt het bouwvolume een souterrain, een 'schoon verdiep' en zeven overstekende bovenverdiepingen onder een plat dak. Waar een betonskelet werd toegepast voor de structuur, kregen de straatgevels een parement uit rode baksteen voor het opgaand metselwerk, witte natuursteen voor de pui, de brede erkerpartijen, vensteromlijstingen en de daklijst, en arduin voor de plint en deuromlijsting. Opmerkelijk daarbij is het verzorgde karakter van het steenverband en de profileringen. De compositie legt de klemtoon op de afgeronde en hoger opgetrokken hoektravee, die wordt gemarkeerd door een over de bovenverdiepingen oplopend, oorspronkelijk van loodglas voorzien drielicht. Het golvend topstuk in banderolvorm ter bekroning van de daklijst, was bedoeld als steun voor een vandaag verdwenen vlaggenmast. De tweeledige erkerpartijen aan weerszij, met horizontaal belijnde vensterregisters, onderscheiden zich door een soort attiekbekroning, met typische art-decovazen op de penanten. Het centrale inkomportaal aan de zijde van de Rubenslei heeft een drieledige structuur in een getrapte omlijsting met bovenlicht. Bewaard is het metaalwerk in art-decostijl: de borstweringen van de benedenvensters, de keldertralies en het fraaie schrijnwerk van de inkomdeur, vervaardigd door het Berchemse atelier J. Gowie (naamplaatje). Het oorspronkelijke houten vensterschrijnwerk is grotendeels vernieuwd, en de borstweringen van de bovenste verdieping zijn verwijderd.
De U-vormige plattegrond groepeert twee appartementen van ongelijke grootte en indeling per bouwlaag, rond een centraal trappenhuis, met lift en dienstlift. In het souterrain bevinden zich de conciërgewoning, de bergplaatsen en de verwarmingsinstallatie. Het grote hoekappartement bestaat op de verdiepingen uit een suite van salon, eetkamer en bibliotheek, en drie slaapkamers aan de straatzijde, verder een badkamer, meidenkamer en keuken met terras aan het binnenplein. In het kleinere L-vormige appartement nemen salon, eetkamer en één slaapkamer de straatzijde in, daar waar behalve de keuken, meidenkamer en badkamer, een kantoor en de tweede slaapkamer met gemeenschappelijk terras aan de binnenzijde gesitueerd zijn. Beide appartementen op het ‘schoon verdiep’ tellen één vertrek minder vanwege de statige inkomhal. Deze laatste is luxueus afgewerkt, met een wit-marmeren vloer, een travertin-wandbekleding en houten paneelwerk, en de oorspronkelijke, in metaal en glas omkaste lift.
Bescheidener van opzet omvat het vier traveeën brede appartementsgebouw in de Maria-Henriëttalei, een lage begane grond en acht woonverdiepingen. De voorgevel heeft een parement uit vandaag overschilderde witte natuursteenplaten in combinatie met rood baksteenmetselwerk, op een arduinen plint. Nadrukkelijk verticaal geleed beantwoordt de compositie aan de voor hoogbouw klassieke driedeling: een gedrongen sokkel, een rijzige bovenbouw en een slechts door het materiaalgebruik onderscheiden attiek. In de bovenbouw wordt de oplopende, driezijdige erkerpartij geflankeerd door en een wat minder geprononceerd, drie traveeën breed risaliet, beide strak belijnd door waterlijsten. Het uit de middenas geplaatste, omlijste inkomportaal tussen drielichten, behield zijn fraaie, metalen art-decoschrijnwerk, van hetzelfde atelier J. Gowie (naamplaatje); oorspronkelijk uit hout is het vensterschrijnwerk vrijwel volledig vernieuwd.
De L-vormige plattegrond groepeert twee appartement van vergelijkbare oppervlakte maar afwijkende indeling, rond het centrale trappenhuis met lift en dienstlift. De begane grond omvat de inkomhal met toegang tot de binnentuin, de conciërgewoning en het merendeel van de bergplaatsen, met de overige, de verwarmingsinstallatie en oorspronkelijk de eigen hoogspanningscabine van het Helvetica-complex in de kelder. Beide types appartementen bestaan uit een suite van salon en eetkamer, een keuken met terras en meidenkamer, een grote en kleine slaapkamer, en een badkamer. Langgerekt van plattegrond volgens een destijds vaak voorkomend schema, situeren de dienstvertrekken en slaapkamers zich in het linker appartement achter elkaar en ontsloten door een gang aan de zijde van de binnentuin. Daarentegen onderscheidt het rechter appartement zich door een compact georganiseerde plattegrond. De inkomhal kenmerkt zich door een zwart-wit geblokte vloer en een marmeren wandbekleding, met geïntegreerde houten brievenbussen en een loket voor de conciërge; het trappenhuis heeft een vloerbekleding in granito. Beide oorspronkelijke liften met houten kooi en harmonicadeuren, vervaardigd door de Ateliers Jaspar in Luik zijn bewaard, evenals een hydrant voor de brandweer.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Beide Jaspar-liften in het appartementsgebouw Maria-Henriëttalei 7 werden in 1936-1937 geïnstalleerd en ontsluiten neven niveaus. De hoofdlift biedt plaats aan twee personen (nominale last: 160 kg), de dienstlift aan één persoon (nominale last: 60 kg). De open schacht van de hoofdlift is afgeschermd met ijzeren traliewerk en op de bordessen met identieke metalen harmonicadeuren. De van een lampje voorziene oproepknoppen bij de bordesdeuren zijn identiek. De dienstlift steekt in een halfopen schacht. De met een houten omkadering omgeven metalen harmonicadeuren schermen op de diverse verdiepingen de open zijde af. De bijhorende oproepknoppen zijn identiek. Beide liften hebben een houten kooi met een metalen ophangsysteem. De houten kooiwanden zijn aan de binnenzijde bekleed met stof. Bij de hoofdlift onderbreken verticale glasramen de zijwanden en hangt aan de achterwand een spiegel op. In beide liften is op een zijwand een gegraveerd metalen bedieningspaneel met zwarte zendknoppen (in bakeliet), gegraveerde etage- en functieaanduidingen en een vermelding van ‘Jaspar’ als constructeur aangebracht. Een koperen plaatje vermeldt in beide liften respectievelijk ‘Jaspar charge 2 personnes’ en ‘Jaspar charge 1 personne’. Centraal in het houten plafond van de hoofdlift steekt een groot lichtvenster. In het houten plafond van de dienstlift is centraal een (weliswaar niet-origineel) verlichtingselement voorzien. Van beide liften is de kooivloer van hout, bekleed met een vloertapijt. In de machinekamer werden de aandrijving en de besturing van de twee liften in de voorbije decennia aangepast.
Is deel van
Maria-Henriëttalei
Is deel van
Rubenslei
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Appartementscomplex Helvetica [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/214900 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Stad Antwerpen
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.