Dokterswoning in eclectische stijl gebouwd in opdracht van de psychiater en activist Arthur Claus, naar een ontwerp door de architect Guillaume Rooses uit 1914 (gevelinscriptie). De architect had in 1912 op het aanpalende perceel al het statige hotel Oboussier-Claus gerealiseerd, in opdracht van de schoonzoon van Claus, Max Oboussier. Beide panden behoren tot het latere werk van Rooses, die destijds al meer dan twee decennia als architect actief was. In het overgrote deel van zijn productie bleef hij al die tijd trouw aan een veeleer conventioneel, klassiek geïnspireerd stijlidioom.
Arthur Claus (Sint-Niklaas,1861-Hamburg, 1932), afgestudeerd als doctor in de geneeskunde in 1888, was hoofdgeneesheer van psychiatrische inrichting te Mortsel sinds 1895. Zijn publicaties in het vakgebied droegen bij tot de verspreiding van moderne inzichten inzake verpleging van geesteszieken. In 1916 werd hij benoemd tot hoogleraar in de neurologie en de psychiatrie aan de vernederlandste Universiteit van Gent, en engageerde zich in het activisme. Claus trad toe tot de Raad van Vlaanderen, waar hij de unionistische strekking vertegenwoordigde, maar nam in augustus 1918 met Max Oboussier ontslag uit onvrede met de oorlogspolitiek van de Duitse bezetter. Nog vóór de Wapenstilstand week hij uit naar Nederland, en vervoegde in 1922 zijn schoonzoon in Hamburg. Bij verstek veroordeeld tot 20 jaar dwangarbeid in 1920, keerde Claus in 1924 terug naar België om zijn proces te ondergaan dat in beroep zou doodbloeden, en kwam vrij ingevolge de uitdovingswet van 1929. Kort daarna overleed Claus in een kliniek te Hamburg, waar hij een operatie had ondergaan.
Met een gevelbreedte van drie traveeën omvat de rijwoning drie bouwlagen onder een mansardedak. De lijstgevel heeft een parement uit witte natuursteen, met gebruik van blauwe hardsteen voor de plint en leien als dakbedekking. Geleed door pui- en waterlijsten beantwoordt de opstand aan een drieledig schema, opgebouwd uit de vlakke pui, de door pilasters en een doorgetrokken balustrade gemarkeerde bel-etage, en de bovenste verdieping waar een entablement en een balustrade de middenas accentueren. Registers van rechthoekige vensters met een voluut- of diamantkopsleutel bepalen de regelmaat van de compositie. Het klassieke hoofdgestel met een koonlijst op consoles vormt de gevelbeëindiging; erboven houten dakkapel met gestrekte waterlijst tussen zinken oeuil-de-boeufs. De smeedijzeren inkomdeur en het voortuinhek tussen bewerkte hardstenen postamenten zijn bewaard; het houten vensterschrijnwerk werd gedeeltelijk vernieuwd.
De plattegrond beantwoordt aan de typologie van de bel-etagewoning, die over de volledige breedte wordt opgedeeld door de centraal ingeplante traphal met bovenlicht. Volgens de bouwplannen omvat de begane grond de wachtzaal voor patiënten en de keuken, over de volledige diepte geflankeerd door de koetspoort. Deze ontsluit de garage achteraan op het perceel, die deel uitmaakt van het oorspronkelijke bouwprogramma, maar later met een verdieping werd verhoogd. Op de bel-etage neemt het dokterskabinet de straatzijde in, de ‘salle flamande’ met haard en de veranda de tuinzijde, geflankeerd door de diensttrap en office met ‘monte plats’. Op de tweede verdieping bevinden zich drie slaapkamers van ongelijke grootte en twee badkamers. Het dakniveau herbergt twee overige kamers, een mansarde en een zolder.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossier 1914#5564.
- MOMMAERTS H.D. & VANDEWEYER L. 1998: Claus Arthur in SIMONS L. (red.), Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 735-736.