is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Domein Fonteinhof
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Domein Fonteinhof: erf met gebouwen, toegangsdreef en omgrachting
Deze bescherming is geldig sinds
De voormalige herenhoeve Fonteinhof is toegankelijk via een lindedreef. Het semi-gesloten complex omvat een poortvleugel, een residentiële vleugel, een pachterswoning en voormalige stallen en een dwarsschuur. De hoeve is gegroeid uit een 17de-eeuwse kern en evolueerde in de loop van de 18de tot 20ste eeuw tot het huidige complex.
Het Fonteinhof is een herenhoeve, die in kern mogelijk te associëren is met de burcht en/of het zogenaamde laathof van Gothem, waarvan sprake in de literatuur. Afgezien van de inplanting van het goed zijn er echter geen bovengrondse sporen van een feodale structuur bewaard gebleven. De bebouwing is ten vroegste 17de-eeuws, met verschillende latere aanpassingen. De planologische evolutie is af te leiden van verschillende historische kaarten. De benaming van de hoeve is vrij recent. De naam komt niet voor in de cartografische bronnen of in het kadaster.
Op de kabinetskaart van de Ferraris (1771-1777) wordt het goed afgebeeld als een gesloten geheel, volledig omgracht en bereikbaar via een dreef, het geheel omringd door boomgaarden. De zuidwestelijke flank van het goed wordt afgeboord door de Herkebeek en mogelijk een voetweg langs de beek.
Het voorprimitief kadasterplan (1809) geeft een gelijkaardig beeld als de Ferrariskaart. De hoeve vormt het centrum van een vierkant blok met boomgaardpercelen en een strook hooiland langsheen de Herkebeek, die duidelijk gekanaliseerd werd. Het werd een rechtlijnige, dubbele bedding aan weerszijden van een voetweg. Een dreef leidt vanaf de huidige Gotemstraat ter hoogte van de dorpskerk naar de ingang van het complex en vertakt langsheen de omgrachting ook naar het noordwesten, waar deze aansluit bij de weg die langsheen de boomgaard loopt. Het complex binnen de gracht is semi-gesloten, met een open doorrit aan dorpszijde en een open flank aan de oostzijde, waar een tuin te situeren is. Achter het gebouw, binnen de omgrachting, bevindt zich weiland met een bakhuis.
Op het primitief kadaster (1840-1845) vertoont het domein amper wijzigingen. De legger van 1844 vermeldt Hendrik Gerardus Briers, rentenier in Hasselt, als eigenaar.
In de 19de en 20ste eeuw evolueerde het goed binnen de gracht tot de huidige proporties. In 1853 werd een kadastrale mutatie opgetekend met de bouw van een poortgebouw, rechts aanpalend bij het woonhuis. In 1871, 1919 en 1937 werd het woonhuis verbouwd, in 1885 de stalvleugel. De sloop van de schuur in 1919 bepaalde in grote mate de huidige toestand van de herenhoeve. In datzelfde jaar werd ook de noordelijke walarm versmald. De gracht rond het complex bleef verder bewaard, maar staat droog.
In 1940 werd een gedeelte van de oude hoeve gebruikt voor de start van de fruitsapproductie van Looza. Tussen 2003 en 2010 werd het hoevecomplex gerestaureerd en herbestemd tot hotel, feestzaal en evenementencomplex.
Het complex, gelegen ten zuiden van de dorpskern van Gotem, omvatte gebouwen rond een rechthoekig erf met mestvaalt: een straatvleugel met centraal poortgebouw, aansluitend ten oosten een residentieel gedeelte en aansluitend ten westen de pachterswoning. Bedrijfsgebouwen boorden de drie overige zijden van het erf af. De oostelijke dienstvleugel scheidde het erf van een tuin achter het residentiële gedeelte, dat een uitbreiding van de hoeve was. Het geheel was omgracht en in de wijdere omgeving omringd door boomgaarden.
De herenhoeve is verbonden met de dorpskern van Gotem en met de Sint-Nicolaas- en --Dionysiuskerk in het bijzonder, via een monumentale dreef, afgeboord met een dubbele rij van Hollandse linden (Tilia europaea (x)).
Het bakstenen poortgebouw met een geknikt leien wolfsdak, dat volgens de kadastrale mutaties sinds omstreeks 1853 een oudere open doorrit overdekt, toont verschillende bouwnaden, in wisselende verhouding met de flankerende constructies. Aan de straatzijde springt het poortvolume enigszins vooruit ten opzichte van de flankerende vleugels. Een bredere onderbouw wordt gevormd door een rondboogvormige, in kalksteen omlijste poortdoorgang, gevat binnen een rechthoekig kader van hoekblokken. Een smallere, verankerde bovenbouw omvat op de twee bouwlagen een rechthoekig venster in een geblokte kalkstenen omlijsting, gelijkaardig aan de vensters aan de erfzijde van het residentiële gedeelte. Aan de erfzijde ligt de poortgevel in hetzelfde vlak als de flankerende vleugels en is de gevel tot op dakniveau even breed. De poortdoorgang is korfboogvormig in een bakstenen omlijsting, met posten van kalkstenen blokken. Ook hier vertonen de bovenste bouwlagen rechthoekige vensters en een geblokte kalkstenen omlijsting. Het poortgebouw is duidelijk een toevoeging, die parallel met de verbouwingen aan de residentiële bouw werd aangepast (zie vensters). In Bouwen door de eeuwen heen wordt een jaarsteen 1729 of 1746 in de kelder (?) van het poortgebouw vermeld.
Het residentiële gedeelte ten oosten van het poortgebouw is aan de straatzijde drieledig. Ten eerste is onmiddellijk in het verlengde van de poort een lagere aanbouw te situeren, van drie traveeën en anderhalve bouwlaag onder een zadeldak met Vlaamse pannen, links afgeboord door een aandak. Kleine venstertjes verlichten twee interne niveaus. Ten tweede bevindt zich links van de aanbouw een minder diepe, maar hogere constructie van twee traveeën en twee bouwlagen op een verhoogde begane grond. Het volume is afgedekt door een steil zadeldak met Vlaamse pannen en is links afgeboord door een aandak met vlechtingen. De gevel is opengewerkt met rechthoekige vensters tussen hardstenen boven- en onderdorpels. Ten derde bestaat het uiteinde, in het verlengde van de tweede constructie maar door een duidelijke bouwnaad ervan gescheiden, uit een relatief brede hoekconstructie onder een laag schilddak met Vlaamse pannen. Dit volume is blind op één enkel getoogd venster met hardstenen onderdorpel na. De vrije zijgevel is met gelijkaardige getoogde vensters opengewerkt. Deze situatie beantwoordt aan het beeld dat het voorprimitieve kadaster schetst met een aaneenschakeling van volumes, vanaf de toen nog open doorrit, in een gestileerde, S-vormige constellatie. Elementen als de steile dakhelling en de aandaken refereren naar een oudere, eventueel 17de-eeuwse kern, de ramen zijn progressief toegevoegd in de loop van de 19de eeuw. De houten erker met baksteenvulling, die als sas fungeert tussen het eerste en tweede bouwvolume, is een vroeg-20ste-eeuwse toevoeging.
De situatie aan de erfzijde verschilt sterk van de straatzijde. Slechts twee smalle traveeën liggen hier rechtstreeks in het verlengde van het poortgebouw, met vensters gevat in vlak hardstenen lijstwerk. Rechts daarvan bevindt zich een aanbouw van twee bouwlagen met een halfkelders niveau en een sterk verhoogde begane grond. De aanbouw is ten opzichte van het poortparement twee traveeën diep en strekt zich langsheen het erf uit over een breedte van drie traveeën, waaronder een schuine verbindingstravee die een verder diepteverschil opvangt. De voornaamste muuropeningen zijn gevat in hardstenen lijstwerk met geblokte rechtstanden. In het verlengde van deze uitbreiding bevindt zich een verdere aanvulling van vijf traveeën breed, één travee diep en twee bouwlagen hoog achter een bordes. De gevel is opengewerkt met rechthoekige muuropeningen. Tegen deze gevel werd bij de herbestemming een rechthoekig volume met gevelhoge glaspartijen aangebouwd. De aanpassingen aan erfzijde zijn het resultaat van 19de- en 20ste-eeuwse (circa 1965) uitbreidingen. De oervorm kan nog afgeleid worden uit het grondplan, dat de logica vertoont van een organisch gegroeid geheel. De evolutie van de hoeve tot een soort heerlijke residentie is ook afleesbaar uit het park.
De zogenaamde pachterswoning telt aan de erfzijde zes traveeën en anderhalve bouwlaag onder een zadeldak met Vlaamse pannen. Het bouwvolume is van de rechtervleugel afgescheiden door een aandak met vlechtingen. De erf- en buitengevel zijn verankerd met verschillende S-vormige en gekrulde ankers, die mogelijk verwijzen naar een 17de-eeuwse bouwfase. De gevels zijn opengewerkt met grote rechthoekige vensters op de eerste bouwlaag en kleine vierkante vensters op de tweede bouwlaag, alle gevat in een kalkstenen omlijsting. Twee deuren bieden toegang tot de voormalige pachterswoning: een steekboogvormige en een rechthoekige, geflankeerd door twee smalle vensters. Tot een oudere bouwfase behoort mogelijk ook een gedichte kalkstenen rondboogdeur aan de buitengevel. Verschillende grote muuropeningen in cementlijsten zijn wellicht latere aanpassingen, net als het houten laadvenster aan de erfzijde.
Het voorste gedeelte van de westelijke (stal)vleugel, met de kopgevel in het verlengde van de straatvleugel, is volledig heropgetrokken in de tweede helft van de 19de eeuw, als een zuiver utilitaire constructie. Het achterste gedeelte heeft een vakwerkskelet met bakstenen vullingen. De erfgevel is voor de nieuwe bestemming als feestzaal opengewerkt met gevelhoge glaspartijen. Het dakgebint is bewaard.
De vrijstaande achtervleugel, een voormalige dwarsschuur, is boven een centrale korfboogpoort met hardstenen posten in een sluitsteen omstreeks 1914 gedateerd. Het gebouw kan worden geassocieerd met het primitieve fruitsapfabriekje Looza. De gevel is symmetrisch opgevat met aan weerskanten van de poort een laag steekboogdeurtje, telkens aan beide zijden geflankeerd door een laag steekboogvenster. Boven de poort is een oculus voorzien, met sobere maar decoratieve roedeverdeling. Op gelijke hoogte met de oculus, bevinden zich boven de gedichte steekboogvensters rondboogvormige laadvensters met houten luiken. Binnen de korfboogpoort is een kleinere rechthoekige poort aangebracht, bekroond door een rechthoekig raam, aan beide zijden geflankeerd door rondboognissen. Het parement wordt afgeboord door een baksteenfries met dropmotief.
De vrijstaande oostelijke vleugel omvatte de varkensstallen maar is ingrijpend verbouwd. Het gebouw scheidt het erf van de aangelegde tuin ten oosten en zuidoosten van het complex.
De oostelijke dienstvleugel verdeelt het gebied binnen de gracht in een volledig door gebouwen afgeboord erf ten westen en een tuin achter het uitgebreide residentiële gedeelte ten oosten, op de plaats van de vroegere moestuin.
Het erf was op het moment van inventarisatie (2001) geasfalteerd. Ter vervanging van de vroegere mestvaalt was een grasveldje aangelegd, met vier treurwilgen (Salix sepulcralis (x) 'Chrysocoma') en in cilinders gesnoeide taxussen (Taxus baccata). Tegen de voormalige dwarsschuur groeiden vier geknotte leilinden (Tilia). Sinds de restauratie en herbestemming is het erf gekasseid met een centraal grasveld en fonteinbekken afgeboord door buxushagen.
De tuin strekt zich uit vanaf de residentiële vleugel, langsheen de oostelijke dienstvleugel, tot een eind achter de schuur, waar zes knotwilgen (Salix) het terrein afboorden. De aanleg ervan kan in het interbellum worden gesitueerd, naar aanleiding van verbouwingen aan het huis. De tuin, als toevoeging aan een ouder herenboerenparkje, was grotendeels buiten de wallen gelegen en bestond uit enkele bomen en een fontein die de gracht voedde. De oever bij de fontein was afgewerkt met breukstenen en resterende (aangevoerde) rotsblokken wezen op het bestaan van een waterval. Samen met de rustieke takkenbanken die in de bloementuin werden geplaatst, zijn dit aanwijzingen van een oudere aanleg die tot de 'rustieke' periode van de 19de eeuw behoren. De aanleg van de interbellumtuin werd in de loop van de 20ste eeuw aangepast en vernieuwd bij de herbestemming van het complex.
Op het moment van de inventarisatie in 2001 was de de tuin is in drie zones verdeeld, overeenkomstig zijn drievoudige functie: sier, sport en spel, nut. In de as van het huis ligt een bloementuin met gazon achteraan, waar ten oosten een tweede gazon met zwembad aan beantwoordt en ten westen, achter de schuur, een moes- en fruittuin. Via enkele treden daalt men van het betegelde terras bij het huis af naar het brede, in verse kiezel gelegde tuinpad van de bloementuin. Het wordt begrensd door het struikenmassief dat de tuin van het erf scheidt op de rechterzijde en door struiken en gras op de linkerzijde. In dit gras, dat eindigt op een U-vormig bloembed, staat een kleine putto op barokke sokkel. Ertegenover ligt een terras in gebakken tegels bij een tuinhuis dat als overdekte zitplaats met haard dienst doet. Achteraan ligt een rechthoekig grasveld met een langs de omtrek lopend smal pad in dolomiet, begeleid door lage buxushaagjes, rozenbogen, plantenstroken en rozenstaanders. Als achtergrond fungeren ook hier struiken. De tuin voor sport en spel bestaat uit een ruim, door struiken omringd gazon met achteraan het verzonken zwembad. Een betegelde rand omringt het en een kraal van kiezelbeton beschermt de met blauwe mozaïek betegelde kuiprand. De kuip zelf beschrijft een rechthoek met een inspringende apsisvormige beëindiging, respectievelijk het diep en ondiep bad, die elk voor zich toegankelijk zijn via trapjes in de hoek van de scheiding. De moestuin ligt achter de schuur en de toegang vanuit het erf is gemarkeerd door een nu doorgeschoten boog van half taxus, half buxus. Verder groeien er vlier (Sambucus) en hazelaar (Corylus) en blijven er kweekkassen over."
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is gerelateerd aan
Parkje, tuin en boomgaard van het Fonteinhof
Is deel van
Gotem
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Domein Fonteinhof [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/31892 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.