Behalve de vermelding in een landboek van 1643 zijn vrijwel geen historische gegevens voorhanden betreffende de Clays van Muntestede. Op de kaart van Munte van 1565 is een afzonderlijk huis en tegenoverstaand los bijgebouw weergegeven. Op de Ferrariskaart (1771-1778) zijn de hoevegebouwen opgesteld aan een rechthoekig erf met een L-vormige constructie zoals thans nog aan de hoek van de straat en voorts twee losse gebouwen. Deze aanleg komt vrijwel overeen met de weergave op de Poppkaart. Thans zijn slechts de twee vleugels die de hoek Ruspoel en Asselkouter markeren behouden gebleven.
De grote vroegere hoeve, geïsoleerd aan de zuidelijke rand van de dorpskern heeft door haar opmerkelijke inplanting voornamelijk een beeldbepalend karakter. De gekasseide oprit naar de toegangspoort vanaf de gekasseide holle weg Asselkouter is geaccentueerd door twee opvallende, flankerende oude bomen namelijk een eik (Quercus robur - stamomtrek 408 centimeter, in 1998 sterk ingesnoeid op een onoordeelkundige manier) en een linde (Tilia vulgaris - stamomtrek 302 centimeter - gekandelaarde boom).
De voornaamste overblijvende gebouwen zijn in L-vorm aaneengebouwd met naar het zuiden gerichte woning parallel aan Asselkouter, ten oosten aanpalende overzolderde poort met doorrit en tenslotte een haaks aansluitende vleugel met stallen parallel aan Ruspoel. De impressionante dwarsschuur die aan de zuidzijde van het rechthoekig binnenerf was ingeplant is intussen gesloopt evenals een wagenhuis en moderne stallen aan de westzijde van het erf.
Het poortgebouw afgedekt met pannen zadeldak, is lager dan de boerenwoning en de voorgevel ervan springt achterin. De hoge korfboogpoort is geflankeerd door lisenen met een basis van grote natuurstenen blokken. Rechts in de poortgevel is een steekbogige voetgangersdeur uitgespaard.
De ruime rechthoekige bakstenen boerenwoning is een lang breedhuis, afgedekt onder zadeldak. Dit gebouw vertoont uitwendig nog bouwkenmerken uit de 17de-18de eeuw, maar werd voornamelijk binnenin tijdens de 20ste eeuw ingrijpend aangepast. De oostelijke zijpuntgevel bezit muurvlechtingen, een steekboogvormig zolderluik en een ovale topoculus onder hartvormige nokanker. In de westelijke zijpuntgevel, waarvan het jongere metselwerk en het ontbreken van vlechtingen op een vroegere vernieuwing wijst, zijn bij recente renovatie van het huis nieuwe vensteropeningen aangebracht waaronder een breed benedenvenster. De licht okergeelgeschilderde straatgevel (noordgevel) vertoont vijf hoge zandstenen kloosterkozijnen. De lage steekbogige voordeur is geaccentueerd door een getralied ovaal bovenlicht samen gevat in een geschilderde vlakke bepleisterde omlijsting met oren. Bij de renovatie is boven de deur een dakvenster toegevoegd en in het dakschild werden dakvlakvensters aangebracht. Ook aan de erfgevelzijde werd boven de deur een dakvenster toegevoegd evenals een aantal houten dakkapellen. De zandstenen kruiskozijnen en venstertralies werden verwijderd en door nieuwe houten raamkozijnen vervangen. Het interieur was in de loop van de 20ste eeuw reeds vernieuwd zodat van voor de renovatie al van geen authentiek interieur meer sprake was behalve de grove structuur van de woning. De gewitte bakstenen stallen zijn met een pannen zadeldak afgedekt dat aansluit bij het poortgebouw. In de verankerde erfgevel komen vier per twee gegroepeerde staldeuren voor naast een recente rollende poort en gedichte kleinere muuropeningen (varkensstal met voederluiken?). De typische dakoverstek steunt op daklijstbalkjes. De zuidelijke zijpuntgevel is van rijen verluchtingsspleten voorzien.
Ten westen bleef een afzonderlijk gewit bakstenen bakhuis bewaard van het tweedelige type. De puntgevels bewaren nog deels hun vlechtingen. De toegang in de voorpuntgevel werd tot een rechthoekige poort vergroot. De schouw is verdwenen.