De abdij van Florival werd in 1218 nabij Archennes gesticht en behoort tot de orde van Citeaux. Het refugiehuis werd na 1598 door de orde aangekocht, in 1674 vermeld in het oudste wijkboek, en in 1754 verkocht aan particulieren. Het pand behoort nu tot het patrimonium van de zusters van de Heilig Hartkliniek en wordt gebruikt door het Wit-gele Kruis.
Complex dat gevormd wordt door twee aaneensluitende diephuizen: een hoofdvolume met drie bouwlagen, vier traveeën en een trapgevel aan de straatzijde, en een achterhuis van drie traveeën en twee bouwlagen met een puntgevel aan de tuinzijde.
Het hoofdvolume telt - in zijn huidige vorm - vier traveeën en drie verkleinende bouwlagen onder een pannen zadeldak, en heeft een trapgevel in zogenaamde bak- en zandsteenstijl. De oorsprong gaat naar verluidt terug tot 1670, toen het pand nog vijf traveeën en slechts twee bouwlagen telde, getypeerd door kruisvensters, speklagen, hoekketting en een trapbekroning met een rondboogvormig laadluik in een geblokte omlijsting, geflankeerd en getopt door rechthoekige venstertjes in negblokomlijsting. Het pand onderging vermoedelijk op het einde van de 18de eeuw grondige wijzigingen aan exterieur en interieur: binnen het bestaande volume werd een extra bouwlaag gecreëerd, waardoor de interne structuur - op het genummerde dakspant na - aangepast moest worden en de vensters in de voorgevel verlaagd. Tezelfdertijd werd het aantal traveeën in de straatgevel van vijf naar vier teruggebracht en kreeg de (vermoedelijk 19de-eeuwse) deur met bovenlicht haar geriemde omlijsting. Doordat de speklagen niet overeenkomen met de dekstenen van de trappen, kan aangenomen worden dat de geveltop aangepast of hersteld werd.
Interieur
De afwerking van de traphal met stucplafond en fraaie Lodewijk XV-trap dateert van het einde van de 18de eeuw. Voor het overige dateert de binneninrichting voornamelijk uit de 19de en de 20ste eeuw: beschilderde stucplafonds, marmeren schouwen, houten lambrisering, en neorenaissance-salon aan de straatzijde.
Het volledig bepleisterde achterhuis telt drie traveeën en twee bouwlagen onder een zadeldak. Het heeft een verankerde tuitgevel aan de tuinzijde en is opengewerkt door middel van rechthoekige vensters die vermoedelijk eertijds eveneens kruisvensters waren. In het interieur bleef een originele zoldering met bekapte moerbalken en gepleisterde troggewelfjes bewaard.
Afdeling Afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg Vlaams-Brabant, Archief Monumenten en Landschappen: beschermingsdossier (07.06.1994).
Bron: MONDELAERS L. & VERLOOVE C. met medewerking van VAN ROY D., VAN DAMME M. en MEULEMANS K. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Leuven binnenstad, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB2, onuitgegeven werkdocumenten. Auteurs: Verloove, Claartje; Mondelaers, Lydie Datum: De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)