is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Parochiekerk Sint-Petrus
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Parochiekerk Sint-Petrus
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Parochiekerk Sint-Petrus
Deze vaststelling was geldig van tot
Neogotische kerk gebouwd in 1846-1848 door J.J. Dumont met behoud van de romaanse toren.
Over het ontstaan van de Sint-Pieters of Petruskerk, dat naargelang de bron in de 10de of de 11de eeuw wordt gesitueerd, zijn geen exacte gegevens bekend. Uit archivalia weten we dat bisschop Wazo van Luik (1042-1048) in 1044 diverse goederen schonk aan de jonge Sint-Bartholomeuskapittel van Luik, waaronder het "allodium de Rotelars cum quarta parte ecclesiae, …". Waarschijnlijk werd kort nadien de toenmalige kerk of minstens de kerktoren vervangen door de nog bestaande, maar aan het oog onttrokken romaanse westtoren. Voor 1178 bezat de hertog van Brabant er patronaats- en tiendenrecht, want dat jaar maakte hij deze rechten over aan de heren van Rotselaar. In 1261 ontving de abdij van Vrouwenpark vanwege de heer van Rotselaar twee derden van de grote en kleine tienden. Het patronaatsrecht met bijhorende tienden bleef deel uitmaken van het leengoed van de heer tot het in 1280 werd overgedragen aan de abdij van Averbode.
Averbode bleef de parochie bedienen tot in de 19de eeuw, waarna in 1834 seculiere priesters het heft overnamen. Tien jaar later werd de bouwvallige gotische kerk (circa 1500), op de westtoren na, gesloopt en in 1846-1848 vervangen door de huidige neogotische kerk. Het bouwdossier dat grotendeels bewaard bleef in het parochiearchief is onderzocht voor de publicatie over de kerk door Bart Minnen. De bezieler van het nieuwbouwproject was pastoor Jean-Michel Calders (1834-1876). Een eerste bestek werd opgemaakt in 1840 (door Voyer, arrondissementeel architect, ondertekend door architect Van Arenbergh). Uiteindelijk wordt de opdracht toegewezen aan de Brusselse architect Joseph Dumont. Het lastencohier van 27 januari 1844 voorzag in de recuperatie van nog bruikbaar afbraak materiaal (ijzerzandsteen, vloertegels, glas, ijzer) en van het 16de-eeuwse grote raam uit de Sint-Antoniuskapel, dat in de westgevel werd geplaatst.
Reeds in 1873 was de kerk aan een 'restauratiebeurt' toe. De werken omvatten onder meer de vernieuwing van de regenafvoer, herstellingen aan venster- en deuromlijstingen en heropvoegen. In 1948 volgen vrij omvangrijke herstellingen ingevolge oorlogsschade. Midden jaren 1960 werden in het kader van de liturgievernieuwing preekstoel en communiebank verwijderd en een nieuw altaar geplaatst. In 1973 ten slotte werd het interieur volledig herschilderd, nadat het naar verluidt, begin jaren 1960 gedeeltelijk was ontpleisterd. In 1998 waren er opnieuw schilderwerken aan de gang.
De Sint-Pieterskerk, met koor (noordoost) naar de Provinciebaan en westportaal naar de bescheiden dorpskern gericht, is ingeplant op een terrasvormig, beklinkerd plein dat het vroegere kerkhof vervangt.
De Sint-Pieterskerk toont het compacte volume van een driebeukige hallenkerk, waarbij de zijbeuken iets lager dan de middenbeuk zijn uitgewerkt. Het vijf traveeën diep schip wordt voorafgegaan door een twee traveeën diep koor met driezijdige sluiting, geflankeerd door sacristieën en aan westzijde afgesloten door een ingebouwde, vierkante toren, met aan weerszijden een zijportaal. Koor en beuken zijn opgevat onder één doorlopend zadeldak (natuurleien), op de hoeken geschraagd door schouderstukken die overgaan in haaks op elkaar gestelde, driedubbel gelede steunberen.
Het geheel is grotendeels opgetrokken in baksteen met gebruik van ijzerzandsteen voor westpartij, omlopende plint en venster- en deuromlijstingen. Koor- en beukwanden tonen een sobere geleding van eenvoudig geprofileerde spitsboogvensters zonder tracering, ter hoogte van de boogaanzet met elkaar verbonden door een smalle kordonlijst. De op enkele kordonlijsten na ongelede en vier bouwlagen tellende westtoren is op het gelijkvloers opengewerkt met een neogotisch portaal met spitsboogomlijsting, bekroond met een laatgotische ijzerzandstenen console. Voor de verlichting van het bovenliggende doksaal werd gebruik gemaakt van een gotische herbruikomlijsting met ijzerzandstenen consoles, volgens het bestek van 1844 afkomstig van de oude Sint-Antoniuskapel. De klokkenverdieping ten slotte toont de gebruikelijke, rondboogvormige galmgaten met geïncorporeerd torenuurwerk.
Inwendig wordt het torengelijkvloers overkluisd met een neogotisch kruisribgewelf met ijzerzandstenen ribben, rustend op vier 13de-eeuwse, ijzerzandstenen consoles (knopkapitelen). Een eveneens neogotisch bakstenen spitsboog zorgt voor de verbinding met het schip. Op de wanden zijn sporen zichtbaar van een ouder en lager gewelf. Deze sporen situeren zich niet toevallig ter hoogte van de overgang van ijzerzandstenen parement. De hoge, eerste verdieping is afgedekt met een neogotisch graatgewelf.
Vanuit bouwhistorisch oogpunt is de tweede verdieping veruit de interessantste. De vier wanden tonen de acht grotendeels dichtgemetselde galmgaten van de romaans kerktoren, bekend van de figuratieve pre kadastrale kaart van de dorpskern (1596-1601) en van een dorpsgezicht (1596-1898) uit de Albums de Croy. Uit de dispositie blijkt dat elke wand was doorboord met twee gekoppelde galmgaten, die momenteel, met uitzondering van de helft van een galmgat in de oostwand, allen zijn dichtgemetseld. Elke opening bestond uit een rondboog op imposten met keelprofiel en werd in twee gedeeld door een monolietzuiltje met hoog teerlingkapiteel waarop twee kleine rondbogen rusten.
Via dit fragmentarisch bewaarde galmgat heeft men tevens een zicht op het oorspronkelijk buitenparement met sporen van een oude gevelafwerking: witte bepleistering met schijnvoegen en een rode voegschildering. Hiermee wordt bevestigd dat de romaanse toren in 1846 niet werd gesloopt, maar met de nodige aanpassingen, waaronder niveauwijzigingen en het verhogen met een derde bouwlaag, in de nieuwbouw werd geïncorporeerd. Volgens de publicatie over de kerk kan deze romaanse toren op basis van stilistische kenmerken in de tweede helft van de 11de eeuw worden gesitueerd.
Hoofd- en zijbeuken worden overkluisd met vierdelige kruisribgewelven opgevangen door colonetten met krulbladkapiteel en door consoles met identieke versiering. Een bakstenen spitsboogarcade op met colonetten verzwaarde , achthoekige, ijzerzandstenen pijlers zorgt voor de ruimtelijke opdeling in hoofd- en zijbeuken. Een opvallend accent in de binnenruimte wordt gevormd door het oksaal, afgesloten met een houten balustrade met driepasbogen ingeschreven in een spitsboogmotief en rustend op een driezijdige spitsboogarcade op houten zuilen en krulkapiteel.
Het interieur is grotendeels bepleisterd met uitzondering van de bakstenen vensteromlijsting en spitsboogarcade en van ijzerzandstenen pijlers. Of deze elementen in oorsprong eveneens waren bepleisterd is niet duidelijk maar wel plausibel. Naast een imitatie-ijzerzandsteenschildering van plint en gewelfribben bleef de polychrome afwerking bewaard ter hoogte van kapitelen en van gewelfsleutels en ribaanzet. Tien brandglasramen met neogotische motieven en tekst van de Tien Geboden zorgen voor een homogene lichtinval.
Als belangrijkste meubilairstukken dienen het hoofdaltaar (18de eeuw) en de twee zijaltaren respectievelijk een Maria- en Sint-antoniusaltaar (midden 17de eeuw) vermeld, allen portiekaltaren in gemarmerd hout die midden 19de eeuw werden aangepast. Verder twee classicistische biechtstoelen, het rococo koorgestoelte met Abraham en Melchisedec voorstellen (derde kwart 18de eeuw) en een doopvont in messing en arduin (Mechelen, begin 16de eeuw). Voor de beeldhouwkunst zijn vermeldenswaardig: een laatgotische Calvariegroep (eerste helft 16de eeuw), Sint-Antoniusabt (Brabant, circa 1500), Sint-Rochus (eind 16de eeuw), Sint-Anna-ten-Drieën (circa 1600) en een belangrijk beeld van Onze-Lieve-Vrouw met kind (Maasland, circa 1330). Dit gepolychromeerd beeld is afkomstig van de abdij van Vrouwenpark en wordt verbonden met de Beatrijslegende.
Het orgel werd in 1717 volledig vernieuwd door J. Wauters uit Leuven en nadien grondig getransformeerd door L. Drijvers (voor 1887) en meer recent door Fa. G. D’Hondt (1963). Een marmeren grafmonument van dorpsheer Nicolas d’Eynatten (+1720) en echtgenote Anne de concis bevindt zich links van het Maria-altaar. Voor een gedetailleerde inventaris wordt verwezen naar het fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen.
Bron: Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, Beschermingsdossier DB002087, De Sint-Pieterskerk
Auteurs: Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Rotselaar
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Parochiekerk Sint-Petrus [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/42695 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.