Gebouwencomplex in op de hoek van Albert Grisarstraat en Boomgaardstraat, opgetrokken door de stad Antwerpen als bijlokaal van de Openbare Reinigingsdienst afdeling Oost. Stadsbouwmeester Gustave Royers tekende in 1901 voor het ontwerp in pittoreske eclectische stijl. De bouw ging in januari 1902 van start, en het complex werd in gebruik genomen op 26 mei 1903. Gesloopt in de jaren 1980 voor de bouw van een complex service-flats van het OCMW.
De eerste lokalen van de dienst Openbare Reiniging of de “Mestpacht” werden in 1862 ingericht tussen de Sint-Andriesplaats en de Prekersstraat, uitgebreid met paardenstallen, een smidse en wagenmakerij in 1872, en een nieuwbouwcomplex in 1884-1886. Uit 1878 dateert het bijlokaal afdeling Noord in de Viséstraat, met paardenstallen, loodsen en werkplaatsen, uitgebreid in 1888-1890 (gesloopt). Het bijlokaal afdeling Oost uit 1901-1903, was de derde vestiging die het zuidelijk gedeelte van de gordel tussen Leien en Brialmontvesting bediende. Het complex behoort tot de latere realisaties van Gustave Royers als hoofdingenieur-directeur van de dienst Werken van de stad Antwerpen, een ambt dat hij bekleedde van 1888 tot 1907. Het geheel bestond uit een directeurswoning met aanpalend twee parallelle kantoorvleugels voor directie en toezichters zijde Albert Grisarstraat, en een langgerekte L-vormige vleugel met paardenstallen en hooizolders die de rooilijn van de Boomgaardstraat volgde. Beide vleugels werden verbonden door een inrijpoort op de hoek van beide straten. Het binnenplein achter de stallingenvleugel was grotendeels ingenomen door een reeks gekoppelde afdaken, bedoeld als stelplaats voor vuilniskarren.
Alle gebouwen waren opgetrokken uit rood baksteenmetselwerk, met contrasterend gebruik van blauwe hardsteen en witte natuursteen. De directeurswoning beantwoordde aan de klassieke typologie van het burgerhuis, met een gevelbreedte van drie traveeën, drie bouwlagen hoog onder een zadeldak. Symmetrisch van opzet legde de compositie de klemtoon op de middenas, gemarkeerd door en balkon en een getuit dakvenster met schouderstukken. Ook de opstanden van de langgerekte kantoor- en stallingenvleugels, slechts één bouwlaag hoog onder zadeldaken met verluchtingsschouwen, beantwoorden aan een symmetrisch opzet, geritmeerd door lisenen en hoger opgetrokken risalieten met dakvenster, en belijnd door de plint en het klassieke hoofdgestel. Aan straatzijde werd de compositie verder bepaald door een register van steekboogvensters, aan de zijde van de binnenplaats door een afwisseling van staldeuren en stalvensters, met laadluiken in de dakvensters. De smeedijzeren inrijpoort met lantaarns en schamppalen, was gevat tussen torenvormige postamenten met breuksteen in de sokkel.
- Stadsarchief Antwerpen, dossier MA#82866, plannen DWG#2475-2477.
- TIJSMANS F. (red.) 1964: Een eeuw Openbare Werken te Antwerpen. Gedenkboek en catalogus, Antwerpen, 181-182, 188-189.