Geheel van twee gekoppelde burgerhuizen in eclectische stijl op de hoek van de Markgravelei, gebouwd naar een ontwerp door architect Gustave Fierens uit 1912. Opdrachtgever was Jos Thijssen-Peeters, voor wie Fierens tussen 1908 en 1914 minstens een twaalftal burgerhuizen in Antwerpen ontwierp, telkens bedoeld als vastgoedinvestering. De vier woningen in deze wijk, een intussen gesloopte rijwoning in de Jan Van Rijswijcklaan uit 1910, een hoekhuis in de Bosmanslei uit 1914, en deze beide woningen aan de Van Putlei, onderscheiden zich door een voornaam, monumentaal cachet en een sculpturale ornamentatie, ontleend aan de Franse Lodewijk-XIV-stijl en het rococo of classicisme. In deze vroege fase van zijn loopbaan paste Fierens voor andere opdrachtgevers evengoed een hoogst decoratieve art-nouveaustijl toe. Tijdens het interbellum evolueerde de architect vervolgens naar een zakelijk modernisme, met belangrijke realisaties in de sociale woningbouw.
De gekoppelde hoek- en rijwoning, met een gevelbreedte van elk twee ongelijke traveeën, tellen vier bouwlagen onder een plat dak. Voor beide straatgevels werd een parement van natuursteen in een verzorgd vlakreliëf toegepast, op een plint in arduin. Het doorlopend gevelfront aan de Van Putlei, waarvan de oorspronkelijk volkomen symmetrische compositie een spiegelbeeldschema volgt, legt de klemtoon op beide hoektraveeën. Een oplopende, driezijdige erker bekroond door een balustrade met hoekvazen markeert hier de twee onderste bouwlagen, kolossale pilasters de twee bovenste. Dit schema herhaalt zich vereenvoudigd in de hoektravee van de verder blinde zijgevel. Omlopende kordons belijnen de pui en de bel-etage van de gevels, die worden beëindigd door een klassiek hoofdgestel. Opvallend is de levendige variatie aan vensteropeningen, zowel breed als gekoppeld, rechthoekig, getoogd, korf- of rondbogig van vorm, in een vlakke of geprofileerde omlijsting, of beschermd door een entablement. Gebeeldhouwde neobarokke maskerkoppen bepalen de ornamentatie, met verder guirlandes, chutes en ranken in neo-Lodewijk XVI-stijl. Het houten schrijnwerk is grotendeels bewaard, evenals het smeedijzer van de vensterleuningen. In het hoekpand werd de volledige erkerpartij aangepast voor de inbreng van een garage; het voortuinhek is op een segment na verdwenen.
De plattegrond volgt de typologie van de bel-etagewoning, waarbij de lage begane grond oorspronkelijk ruimte bood aan de vestibule, een kantoor en de keuken met office. Volgens de bouwplannen zijn de woningen georganiseerd rond het centrale trappenhuis, met vermoedelijk een suite van salon en eetkamer op de bel-etage, en slaapvertrekken op de hogere verdiepingen.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossier 1912#2152.