De restanten van de voormalige stadshoeve 'De Drie Marieën’ bestaan uit het boerenburgerhuis en achterliggend erf.
Historiek
De Drie Marieën was oorspronkelijk een stadshoeve, met woning en ruime doorgang naar het achterhuis. De woning is door middel van muurankers gedateerd 1631. De uitkragende verdieping herinnert nog aan de vakwerkbouw.
De naam van het huis wordt verklaard door een oude legende. Na de dood van Christus moesten enkele familieleden en vrienden Palestina verlaten. Op een stuurloos schip kwamen ze in de Provence aan land. De bemanning bestond uit Maria Jacobé (zus van Jezus’ moeder), Maria Salomé (moeder van de apostelen Jacobus en Johannes), Lazarus en zijn zussen Martha en Maria Magdalena, Maximin en Sara (de zwarte Egyptische dienstmaagd van de beide Maria’s). Martha trok naar Tarascon, Lazarus naar Marseille, Maria Magdalena naar La Sainte Baume en Maximin gaf zijn naam aan Saint-Maximin. Alleen Maria Jacobé, Maria Salomé en Sara bleven op de plaats waar het schip gestrand was en daar ontstond de plaats Les Saintes-Maries-de-la-Mer, die uitgroeide tot een bedevaartplaats. Vanwege de zwarte Sara voelden zigeuners zich hier speciaal aangetrokken. Zo ontstond de huisnaam en gevelsteen, die verwijst naar ‘De drie Marieën’.
Beschrijving
Het langshuis is via muurankers gedateerd 1631 en is van de eerste generatie bakstenen gebouwen. De typische gevelopbouw verwijst naar de binnenstedelijke vakwerkbouwtraditie, met name de uitkragende verdieping, hier gedragen door drie bogen uit baksteen steunend op vier stenen consoles. Op het gelijkvloers zijn deur en venster met ongelijke natuurstenen negblokken omlijst. Sporen in het venster verwijzen naar een oorspronkelijk kruiskozijn. De bovenverdieping trekt licht door vier kleine vensters, twee per twee gekoppeld. Het linkse venster is telkens beluikt. Centraal in de gevel is een gevelsteen aanwezig met drie vrouwenfiguren, de drie Marieën. De kroonlijst is opgebouwd uit een baksteenfries van hoeks geplaatste bakstenen. De dakuitkraging steunt op kleinen houten modillons. Het zadeldak is bedekt met pannen en was oorspronkelijk gevat tussen twee brandgevels, afgezoomd met muurvlechtingen. De dakconstructie bestaat uit één centraal geplaatst spant, welke gordingen draagt die in de zijgevels liggen. De achtergevel is voor driekwart dichtgebouwd door de latere toevoeging van bijgebouwen. Er zijn diverse sporen van verbouwingen. In het dichtgebouwde deel is op het gelijkvloers de boog te ontwaren van een poortopening. Dit zou kunnen wijzen op het oorspronkelijk gebruik van het gebouw als stadshoeve.
De binnenindeling bestaat op het gelijkvloers uit een voorkamer, links te bereiken via de gang, met hierin een belangrijke schouwmantel met Christusmonogram. De zoldering bestaat uit gepleisterde troggewelfjes. Vanuit deze voorkamer wordt de kelder bereikt. Dit is een rechthoekige ruimte met een tongewelf uit mergelblokken. Eveneens is er een rechtstreekse verbinding met de achterkamer. Tussen de voor- en achterkamer is de trap naar de verdieping gesitueerd, bereikbaar langs een deur vanuit de gang. Onder deze trap zit zowel de toegang tot de kelder, de verbinding tussen de voor- en achterkamer en in de achterkamer een alkoof (enkel de alkoofnis is nog aanwezig). De verdieping bestaat uit drie kleine kamertjes (twee langs de straatzijde en één langs de achterzijde) en een grote overloop met trap naar de zolder.
Achter de woning ligt het voornamelijke erf van de stadshoeve, dat ook toegankelijk is via een doorgang aan de Schillingsstraat.
- Archief Onroerend Erfgoed Limburg, DL000254, Huis De Drie Marieën, beschermingsdossier (J. Gyselinck, 1983).
- Schlusmans F. 2005: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Maaseik, Kantons Bree - Maaseik, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 19N1, Brussel - Turnhout.