omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel Rattendaal en Hof te Zellik
Deze vaststelling is geldig sinds
Kasteeldomein met grotendeels verdwenen landhuis en deels bewaarde bijgebouwen uit het tweede kwart van de 19de eeuw, sterk verbouwd en uitgebreid in 1896, met ommuurde moestuin, oranjerie en paardenstallen, teruggaand op een middeleeuwse site met hof en herenwoning; landschappelijk park aangelegd in 1800 en rond 1840 uitgebreid tot 7 hectare; verwaarlozing en toenemend verval vanaf het interbellum; afbraak van het landhuis vanaf 1950 en verkaveling van de randzones vanaf 1960.
Het Hof te Zellik
De vroegste vermeldingen van het Hof te Zellik, in de 19de eeuw verbonden met de naam van het nabijgelegen gehucht Rattendaal, gaan terug tot de 12de-13de eeuw. De oudst gekende afbeelding van het Hof te Zellik ("Zellicht") en het bijbehorende 'huis van plaisantie' is een figuratieve kaart uit 1719 in het kaartboek van de goederen van de abdij van Ter Kameren. Het hof wordt voorgesteld als een gesloten vierkanthoeve met een in tweeën verdeelde binnenplaats en een naar het noordwesten gerichte uitbouw, die bestaat uit twee hoge, torenachtige volumes – één met een schilddak en één met een peerspits –, ongetwijfeld relicten van een kasteel of een belangrijke residentie. Deze torenvleugel kijkt uit op een vierkante vijver, die één van de acht kwadraten vormt van een regelmatige tuin met onmiskenbare sierelementen: een spuitende fontein op het kruispunt van de hoofdassen, en sierpoorten (vermoedelijk in latwerk) aan de uiteinden ervan. De concrete invulling van de omhaagde parterres wordt niet getoond. Aan de overzijde van de toenmalige 'Maesdaelstraat' (op de kaart links van het hof ) bevindt zich nog een grotere, met bomen omzoomde vijver. Een grote boomgaard ligt ten noordwesten van het goed en een kleine ten zuidoosten.
De vroege landschappelijke tuin
De Ferrariskaart (1771-1775), die niet altijd uitmunt in nauwkeurigheid, toont ten opzichte van 1719 een sterk afwijkend beeld – een vierkanthoeve zonder uitbouw en met langwerpige vijvers – maar de Primitieve kadasterkaart, opgemeten en uitgetekend door J.L. Voncken in 1826, sluit wat betreft de gebouwen aan bij de kaart van 1726. De noordelijke vleugel fungeert als 'huis van plaisantie', de rest als bedrijfsruimte, in de Primitieve kadastrale legger respectievelijk vertaald als "kasteel" (perceel nummer 503) en "pagthof" (nummer 502). De regelmatige, geometrische 18de-eeuwse tuin met padenkruis en vierkante vijver heeft echter de plaats geruimd voor een landschappelijke tuin van 1 hectare 69 are. De vierkante vijver (of vijvers) werd(en) getransformeerd tot één langgerekte 'lustvijver' met golvende contouren en een ovaal eilandje (nummer 505), via een brugje verbonden met de omgevende 'lusthof' (nummer 504). Deze tuin beantwoordt min of meer aan het oudste type van landschappelijke tuinen, door tijdgenoten meestal omschreven als 'jardin anglais' – besloten, relatief klein, vaak ook een imitatie van een pittoresk rivierlandschap (naar het voorbeeld van het park van Laken) met een vergraven, uitgediept, en/of opgestuwd beekje dat het beeld oproept van een statige rivier, liefst met eilandjes. Het landhuis of kasteel maakt in de meeste gevallen ook geen deel uit van de tuin, maar ligt ernaast. De metamorfose die Rattendaal circa 1800 onderging beantwoordt aan dit aanlegtype. De expliciete aanduiding van een obelisk op de topografische kaart door Philippe Vander Maelen, circa 1845, wijst op de aanwezigheid van nog meer opvallend 'parkmeubilair', typisch voor vroege landschappelijke parken zoals ook dat van Wespelaar.
De toenmalige eigenaar, graaf Antoine van der Dilft de Borghvliet (voluit: Antoine-Louis-Eustache-Ghislain, 1794-1844), was burgemeester van Sint-Pieters-Leeuw, bezat ook het kasteel Nieuwenhove en het eigenlijke dorpskasteel (kasteel van Coloma) en was met 200 hectare eigendom veruit de grootste grondbezitter te Sint-Pieters-Leeuw. Het residentiële gedeelte van het complex (vermoedelijk nog met de op de kaart van 1719 afgebeelde torens) werd gesloopt en vervangen door een omvangrijk classicistisch gebouw, waarvoor de architect Auguste Desfossés (ons verder onbekend) zou hebben getekend. De verbouwingen, uitgevoerd in 1836, worden afgebeeld op een kadastrale mutatieschets van 1842. Op oude foto's en prentbriefkaarten herkent men een wit bepleisterd classicistisch gebouw van twee bouwlagen en een souterrain, negen traveeën breed en zes diep, onder een afgeknot schilddak – volkomen symmetrisch, typisch voor landhuizen uit het midden van de 19de eeuw. Een portiek met balkon en – op de verdieping – een palladiaans deurvenster verenigt de drie middelste traveeën in de naar het park toegekeerde noordoostgevel. Het hoofdgebouw wordt symmetrisch geflankeerd door eenlaagse uitbouwen, die bij daaropvolgende verbouwingen tot één architecturaal geheel werden versmolten. Naast het grondig verbouwde en gereduceerde pachthof verschijnt in 1842 ook een door imposante steunberen gestutte, nog gedeeltelijk bewaarde oranjerie – drie gebouwen (waarvan er twee bewaard bleven) verbonden door halve serres – die naar het zuidoosten uitkijkt over een hoger gelegen, ommuurde, in vier percelen verdeelde moestuin van bijna 2 hectare.
Château de Rattendael
De schijnvoegen in het pleisterwerk, de met vazen bekroonde balustrades en het monumentale trappenbordes met een tussen gebogen trappen gevatte belvédère in Lodewijk XVI-stijl in de middentraveeën van de zuidwestgevel – de ceremoniële ingang – dateren van 1896, toen het kasteel eclectisch werd verbouwd in opdracht van baron Albert de T'Serclaes, die in 1894 het domein Rattendaal had gekocht van graaf Henri de Villers. Het rattenmotief kwam bij deze verbouwing royaal aan bod, onder meer in friezen en op de met voluten versierde aanzetten van het trappenbordes. Het jaartal van de verbouwing, de initialen van de opdrachtgever (TS) en de naam van het domein ('Château de Rattendael') werden verwerkt in het toegangshek in de zuidwesthoek van het domein. Deze verbouwingen oogstten geen onverdeelde bijval; toeristisch journalist Arthur Cosyn vond in 1922 dat er afbreuk was gedaan aan het oorspronkelijke concept.
De aanhorigheden, restanten van het oude Hof te Zellik, werden eveneens in een nieuw kleedje gestoken. Het meest in het oog springend is de stoeterij – een langgerekt bakstenen gebouw onder schilddak, twee bouwlagen en elf traveeën met rond- en steekboogpoorten, een torentje met overkragend klokdak en een horloge boven de middentravee. De drie middelste traveeën met het torentje dat geflankeerd wordt door dakvensters vormden een middenrisaliet met een grote, uitwaaierende marquise van glas en ijzer. Het paardenstallengebouw van Rattendaal kan beschouwd worden als een late echo van de 'rustieke' architectuur die in de 19de-eeuwse modellenboeken werd aanbevolen, bijvoorbeeld in "Maisons de campagne, châteaux, fermes, maisons de jardinier, garde-chasse et d'ouvriers, etc." uit 1859 met voorbeelden van Jean-Pierre Cluysenaar. De gelijkenis van een grote losstaande remise ten zuiden van het Rattendaalcomplex met sommige afbeeldingen uit dit boek is opvallend: grote, overkragende zadeldaken; veel zichtbaar hout, onder meer de onder de dakranden doorlopende spantbalken met stutten.
Evolutie van het park
De 'jardin anglais' met vijver en eilandje van de Primitieve kadasterkaart was al sinds de mutatieschets van 1842 uit het kadastrale beeld verdwenen, versmolten in één perceel "lustgrond" (nummer 506b) van meer dan 7 hectare, dat zich ook uitstrekte ten zuidwesten van het kasteel en ook de tweede vijver omvatte. Het kadaster beeldt geen details af, maar op de oudste stafkaarten, bijvoorbeeld die van 1877, wordt de structuur van het uitgebreide landschappelijk park weergegeven. De contouren van de parkvijver – langgerekt, lichtjes gebogen, met een schiereiland (in plaats van een eiland – verschillen aanzienlijk van die van de vijver op de Primitieve kadasterkaart. Het schiereiland was (afgezien van een versmallende landtong) via twee brugjes met het 'vasteland' verbonden.
De in 1877 opgetekende situatie beantwoordt waarschijnlijk nog in hoge mate aan het park dat graaf van der Dilft liet aanleggen, volgens de Brusselse stadsarchivaris Alphonse Wauters naar ontwerp van de Brusselse landschapsschilder Henri Van Assche (1774-1841). De hoofdtoegang van het domein bevond zich naast de grote vijver aan de westrand van het domein, maar de 'lustgrond' (weergegeven als door kronkelpaden ontsloten bosschages) lag ten oosten van het kasteel, voor drie kwart ten zuiden van de vijver, naast de moestuin die met een dubbel padenkruis wordt afgebeeld. De arduinen kolom (mogelijk een voetstuk voor een beeld of een waterbekken) met geprofileerde randen op het heuveltje in de moestuin dateert vermoedelijk ook uit die aanlegcampagne.
Onder het eigenaarschap van graaf de Villers wordt het park ten westen van het kasteel uitgebreid. De westelijke vijver verdwijnt in de jaren 1880 en er wordt een nieuwe, slingerende oprijlaan aangelegd. Onder T'Serclaes wordt het schiereiland herleid tot een groot en een klein eiland, zoals op de stafkaart van 1924 afgebeeld. De oprit wordt gedeeltelijk gesplitst en de paden gaan nog uitbundiger kronkelen. Het park besloeg bijna acht hectare, het hele domein met moestuin en gebouwen circa twaalf hectare. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd er nogal wat vernield en omgehakt, maar nog in 1922 uit ooggetuige Arthur Cosyn zijn bewondering voor – achtereenvolgens – de talrijke bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea') die mooi contrasteren met de andere tinten in het park, een 'superbe' zwarte walnoot (Juglans nigra), een tulpenboom (Liriodendron tulipifera), de vijver die er vanuit het kasteel bewonderenswaardig uitziet, de luxueuze paardenstallen (met niet minder dan 22 boxen), de ommuurde moestuin met oranjerie en leifruit langs de muren – kortom: "un ensemble d'aspect seigneurial, qui classe Rattendael parmi les plus belles demeures de plaisance du pays".
Verval en versnippering
Tijdens het interbellum was Rattendaal eigendom van Jules Wodon, een wijnhandelaar uit het Luikse die niet over de financiële draagkracht beschikte om een dergelijk domein te onderhouden. Gebrek aan onderhoud, leegstand van de gebouwen en een tweede Duitse bezetting werkten het verval in de hand. Een gedeelte van de vijver werd gedempt met naar verluidt vervuilde grond. In het begin van de jaren 1950 werd het kasteel op de benedenverdieping na gesloopt. Al het smeedijzerwerk – onder meer de twee bruggen, de marquise van de paardenstallen en het toegangshek ("Château de Rattendael – 1896") – werd verkocht voor 25.000 frank. Vanaf 1960 werden grote delen van het domein, vooral de randzones, verkaveld en met woningen bebouwd, een evolutie die na de vaststelling van het ontwerp van gewestplan in 1974 ook 'planologisch' werd ondersteund. Het 'bouwrijp' maken van de percelen ging gepaard met vellingen en veel grondverzet; de vijver werd tot één derde van de oorspronkelijke oppervlakte herleid – alleen het middengedeelte met het kleinste van de twee eilanden bleef bewaard.
In 1977 werden de paardenstallen, de resten van de oranjerie met de voormalige moestuin en dat wat van het park overbleef, gekocht door een school voor (protestantse) theologische en bijbelstudies, het huidige Continental Theological Seminary. Vanuit het noorden werd een nieuwe, betonnen toegangsweg aangelegd en in het verlengde van de paardenstallen (voortaan bibliotheek, administratie en logies in plaats van paarden) werd een schoolgebouw opgetrokken. In de voormalige moestuin verscheen nog een nieuw gebouw. De laatste, tot ruïne vervallen resten van het kasteel werden recentelijk opgeruimd, maar het trappenbordes met belvédère in de middentravee van de zuidwestgevel en de palladiaanse middentravee in de noordoostgevel werden in een nieuwe woning geïntegreerd. Het pachthof (voormalig Hof te Zellik), sinds 1949 bewoond door de familie Adams, vormt het minst veranderde onderdeel van het Rattendaalcomplex. De rond 1860 gebouwde remise werd gerenoveerd en omgebouwd tot kantoorruimte, met behoud van de oorspronkelijke volumes en materialen. Van de 19de-eeuwse generatie bomen is niets meer overgebleven. De dikste boom – een witte paardekastanje (Aesculus hippocastanum) – heeft een stamomtrek van 270 centimeter, maar de over het terrein verspreide hekpijlers, geprofileerde lijsten en gebeeldhouwde steenfragmenten getuigen van de verdwenen grootheid.
Bron: DENEEF, R., 2005: Historische Tuinen en Parken van Vlaanderen. Inventaris Vlaams-Brabant. Pajottenland - Zuidwestelijk Brabant: Bever, Dilbeek, Galmaarden, Gooik, Herne, Lennik, Liedekerke, Pepingen, Roosdaal, Sint-Pieters-Leeuw, Ternat, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Sint-Pieters-Leeuw
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteeldomein Rattendaal [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134774 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.