is aangeduid als beschermd cultuurhistorisch landschap Grotenhoutbos
Deze bescherming is geldig sinds
Het voormalige Grotenhoutbos is een relict van het domaniaal bos met een imposant drevencomplex dat als jachtgebied diende voor de hertogen van Brabant, later heren van Turnhout. Dit bosdomein - een groot, aaneengesloten, bosrijk gebied in een gaaf, open landbouwgebied - is het enige oud boscomplex van die grootteorde in de Kempen dat minstens sinds de middeleeuwen aanwezig is gebleven. In het bos komen kwetsbare oude vegetaties voor met zeldzame planten gebonden aan een bosmilieu.
Het voormalige Grotenhoutbos bevindt zich tussen de dorpskernen van Vosselaar (in het noorden) en Gierle (in het zuiden). Het ligt tussen de autosnelweg E34 (in het noorden), de Turnhoutsebaan N140 (in het oosten en ten zuiden) en de Beersebaan N132 (in het westen).
De waterlopen in dit vlakke gebied behoren tot het Scheldebekken. Het gaat om de Breemloop, de Oude Dijkloop en de Bosloop. Het gebied bevat een uitgebreid afwateringsstelsel. De kern van het voormalige Grotenhoutbos en zijn onmiddellijke omgeving wordt gevormd door het huidige domein van het Gierlebos dat ook in oppervlakte het hoofdelement vormt in dit landschap. De gave open ruimte rond het bos tussen de huidige wegen vrijwaart het zicht op het bos en beschermt de overgangen en relaties tussen het bos en zijn omgeving. Een aantal van die gronden maakte trouwens in recente tijden nog deel uit van het bos. De combinatie van oud bos en het gave open landbouwgebied geven dit gebied een grote landschappelijke waarde. Het hoog opgaande bos met zijn historische drevenstructuur, twee voormalige boswachtershuisjes en hydrografisch netwerk domineert het landschapsbeeld in de omgeving. Karakteristiek voor de omgeving is de afwisseling tussen open ruimte (hoofdzakelijk akker- en graslanden en een waterpartij) en landschapselementen als bomenrijen, houtkanten en veldwegen.
De tertiair-geologische kaart geeft aan dat in dit gebied de lichtgrijze tot lichtgroene, fijne, zeer goed gesorteerde, glauconiet-, glimmer- en weinig kleihoudende zanden van het Lid van Hemeldonk (plioceen, 5,3 tot 2,6 miljoen jaar geleden) primeren. Plaatselijke verwering van het materiaal kan gedateerd worden in de warme interglaciale perioden van het pleistoceen (2,6 miljoen tot 10 000 jaar geleden). In het laatpleistoceen (130 000 tot 10 000 jaar geleden) werd het klei-zandsubstraat bedekt met een laag leemhoudend zand van wisselende dikte, die in recente perioden plaatselijke overdekt werd met zandig materiaal van lokale herkomst.
Het gebied bevat zowel zandgronden als lemig zandgronden en licht zandleemgronden. De meest voorkomende bodemtypes zijn matig droge tot natte podzolen, matig natte zandgronden met verbrokkelde textuur B horizont, matig natte en natte lemig podzolen, natte gronden op lemig zand, matige natte en natte lemig zandgronden met verbrokkelde textuur B horizont en natte en zeer natte gronden op licht zandleem.
De cultuurhistorische evolutie van het voormalige Grotenhoutbos toont aan dat dit gebied enerzijds grotendeels steeds een bos is gebleven in tegenstelling tot de ontgonnen omgeving en dat anderzijds er toch een vrij ingrijpend bosbeheer met duidelijk ook economische accenten is gevoerd door de eeuwen heen. Uit de inventarisatiegegevens kan de uitzonderlijke waarde van dit landschap afgeleid worden
De Biologische Waarderingskaart (versie 2, 1997-2010) beschrijft dit gebied als een aaneengesloten massief van vooral vochtige loofbossen. Omdat de ondergrond er uit leem bestaat, komt naast de naaldhoutaanplanten in het grootste deel een complex voor van zure eiken-berkenbossen en beukenbossen, voedselrijkere eiken- en beukenbossen met voorjaarsaspect en op de natte plekken alluviaal essen-olmenbos voor. Een kleiner fragment in het noordoostelijk deel van het landschap is gekarteerd als eiken-haagbeukenbos zonder wilde hyacint. Het voorjaarsaspect kan weelderig zijn met plantensoorten als dotterbloem, speenkruid, gele dovenetel, bosanemoon, slanke sleutelbloem, verspreidbladig goudveil, pinksterbloem, hondsdraf en kruipend zenegroen. Vermeldenswaardig zijn ook gulden boterbloem, kale jonker en moerasspirea. Deze bossen worden als biologisch zeer waardevol aangeduid; enkel de delen naaldhoutaanplant met hoge struiken zijn biologisch waardevol. De graslanden worden aangeduid als graasweide met Engels raaigras en witte klaver met bomenrijen van zomereik en zeer soortenarm grasland.
Verdere terreinverkenningen in 2001 hebben dit beeld vervolledigd. In de elzen-essenbossen en de plaatselijk voorkomende essenbronbossen op natte lemige zandbodem komen onder meer zeer frequent verspreidbladig goudveil (plaatselijk dominant), moerasstreepzaad, bosereprijs, bosgierstgras en slanke sleutelbloem voor. In de elzenbroekbossen worden bovendien soorten als aalbes, moeraszegge, pluimzegge, hoge cyperzegge, stijve zegge en elzenzegge aangetroffen. In de voedselrijkere eiken-berkenbossen groeien soorten als hazelaar, dalkruid, gewone salomonszegel en klimop. Naast de reeds genoemde bostypen komen plaatselijk populierenaanplanten met ondergroei van riet en braam, bosbestanden met gewone es en hakhoutbestanden met vogelkers, hazelaar en zwarte els voor. Ook wegedoorn wordt hier plaatselijk waargenomen. In het domein zijn meerdere niet-inheemse boomsoorten aangeplant. In de loofhoutbestanden gaat het om soorten als Amerikaanse eik en gewone robinia en in de naaldhoutaanplanten om soorten als Douglasspar, Europese en Japanse lork, maar ook gewone spar, sitkaspar en thuja. De dreven en de bomenrijen in het gebied bestaan in hoofdzaak uit zomereik en (rode) beuk, maar ook uit linde, gewone robinia, Thuja, witte paardenkastanje, gewone esdoorn, plataan en moeraseik.
Het is opmerkelijk dat de bosplantensoorten en andere opmerkelijke soorten die zeer verspreid in de omgeving voorkomen, nagenoeg allemaal en soms in abundante hoeveelheden in het gebied voorkomen. Het voormalig Groothoutenbos vormt een uiterst waardevol gebied voor autochtone genenbronnen voor het voortbestaan en de verspreiding van inheemse flora, meer bepaald de bosflora. Die toestand heeft ook tot gevolg dat er een zeldzame flora aanwezig is, met onder meer bittere veldkers, bosmuur, bosveldkers, verspreidbladig goudveil, gulden boterbloem, vogelkers, Spaanse aak en tweestijlige meidoorn.
De potentiewaarde voor bosflora wordt ook duidelijk als in de wetenschappelijke literatuur kan gelezen worden welke plantensoorten er eind 19de eeuw (1882-1883 en 1892) aangetroffen werden: voor het Gierlebos wordt onder meer naast verspreidbladig goudveil, haagbeuk, bosgierstgras en reuzenzwenkgras ook aardbeiganzerik, boswederik, beekpunge, muursla, eenbes en grote muggenorchis vermeld. Een deel van deze zeer zeldzame plantensoorten is vermoedelijk verdwenen in dit gebied. Het is echter mogelijk dat een grondige en systematische inventarisatie hun aanwezigheid toch kan aantonen. Belangrijk echter is het feit dat de zaden van deze plantensoorten nog aanwezig kunnen zijn en, mits de gepaste groeiomstandigheden kunnen gecreëerd worden, ze opnieuw kunnen opduiken. Om die reden werd ook in het onderzoek naar autochtone genenbronnen en naar oorspronkelijk inheemse bomen en struiken in Vlaanderen aandacht besteed aan dit gebied. Sommige bomen en struiken maken deel uit van die oude bosvegetatie en zijn zowel vanuit wetenschappelijk standpunt als vanuit het oogpunt van mogelijkheden van bronnen van authentiek plant- en zaaigoed van groot belang. Ondanks de eeuwenlange economische bosactiviteit in dit gebied is voornoemd gegeven een zeldzame situatie voor Vlaanderen.
Van dit gebied zijn enkel losse faunawaarnemingen gekend. Sperwer en buizerd komen als broedvogels voor en ook vos, wezel, bunzing en ree worden aangetroffen. Omdat dit oude bosgebied een hoge graad aan ecologische rijpheid heeft en daarenboven een uitgestrekt geheel is gebleven, fungeert het als een kerngebied in het ecologische netwerk voor verscheidene minder algemene diersoorten zoals verschillende vleermuissoorten. De vijver trekt veel dagvlinders en libellen aan. Ook broedvogels als de zwarte specht, de fluiter en de wespendief komen naar deze plek.
Het Grotenhoutbos, waarvan de naam voor het eerst opduikt in 1320 bij de stichting van de kapelrij Onze-Lieve-Vrouw in de kerk van Beerse, heeft een rijke geschiedenis. Tot diep in de 19de eeuw sloot het bos aan op uitgestrekte heidegebieden, die door lokale gemeenschappen van Beerse, Vosselaar, Gierle, Lille, Wechelderzande en Vlimmeren werden gebruikt. Nog altijd is het één van de weinige oude bossen in de provincie Antwerpen. Het bos ligt tussen de valleien van de Broekbeek en de Aa.
Vanaf de 16de eeuw verminderde het belang van de jacht ten voordele van de houtverkoop. Veel constructiehout voor gebouwen uit de omgeving kwam uit Grotenhout, zelfs tot in Diest (Ezeldijkmolen) en Breda (het kasteel, de kerk, een brug).
Als één van de eerste bossen in de Zuidelijke Nederlanden werd Grotenhout met dennen beplant. Hoewel inheems was de grove den rond 1600 niet meer algemeen gekend. In Grotenhout experimenteerde de toenmalige eigenaar (van Nassau) eerst met het overplanten van “mastbomen" uit Breda om in 1667 ook met zaailingen te starten, een duidelijk bewijs dat de mens ingreep op de boomsoortensamenstelling van bossen. Vooral open plekken in het bos, graslanden of heidevegetaties, werden met dennen ingezaaid. De introductie van nieuwe soorten, waaronder beuk, deed de soortensamenstelling in Grotenhout sinds het midden van de 17de eeuw in toenemende mate veranderen. Toch bleef Grotenhout overwegend een loofbos, met overwegend zomereik en in veel mindere mate lork, es en den. De diversificatie naar (commercieel interessante) houtsoorten nam in de 19de-20ste eeuw beduidend toe.
Grotenhout mogen we zeker sinds het begin van de 15de eeuw typeren als een middelhoutbos met ongelijkjarig hooghout in de bovenetage. In de loop van de voorbije eeuwen kende het een evolutie van een opperhoutarm middelhoutbos naar een hooghoutbos. De hakhoutlaag is in het begin van de 20ste eeuw volledig verdwenen. Deze evolutie is niet ongewoon. Bosbeheerders van vandaag moeten er rekening mee houden dat bossen verouderen en een dichter boomscherm hebben gekregen dan waarschijnlijk ooit het geval is geweest.
De ontwikkeling van de beboste oppervlakte in Grotenhout heeft zich op twee manieren gemanifesteerd: uitbreiding van het bos en interne herbebossing. Tussen de 15de en de 18de eeuw blijven de grenzen van Grotenhout dezelfde (239ha), maar is er ook al sprake van een interne bosdynamiek. Binnen de grenzen van het bos evolueerde Grotenhout van een bos met open plekken en heidevegetatie (15de-17de eeuw) naar een geheel beboste oppervlakte (1743). In de 19de-20ste eeuw deed de omgekeerde ontwikkeling zich voor. De bosperimeter breidde door aankoop uit, maar - zeker vanaf 1930 - verhoogde ook het areaal niet, onder andere door de aanleg van de vijver op een zandwinning voor de nabijgelegen snelweg (E34) en door de uitbouw van het historische drevenpatroon. Op de twee hoofddreven, de Grote Dreef en de Gierlse Dreef takte sinds het begin van de 20ste eeuw een netwerk van kleinere boswegen aan. Op zijn hoogtepunt bereikte Grotenhout een oppervlakte van 443 hectare. In 2001 was het bos ongeveer 375 hectare groot.
Een breuk in het traditionele bosbeheer was de inbeslagname van Grotenhout ten tijde van de Franse bezetting, eind 18de-begin 19de eeuw. Nadien bleef het bos tot op het einde van de 20ste eeuw in particuliere handen. Het zou nog vaak van eigenaar veranderen, hetzij door verkoop (1806, 1840, 1895, 1918, 1929, 1998, 2000), hetzij door erfenis. Gedurende de hele 19de en een stuk van de 20ste eeuw was het bos in handen van topadel, zoals de prinsen de Merode (1840-1885), de koninklijke familie van Monaco (1885-1895) en de prinsen van Arenberg (1885-1918). In 2001 kocht de Vlaamse overheid het bos.
Ondanks het feit dat over de archeologische geschiedenis van het gebied weinig geweten is en er weinig informatie over gekende archeologische sites beschikbaar is, is het Grotenhoutbos en omgeving een gebied dat vrij hoge archeologische potentiewaarden heeft. Aan de zuidkant van dit gebied zijn enkele zeer oude gehuchten gelegen op het grondgebied van Gierle, namelijk Het Laar en Rooien. Beide gehuchtnamen hebben een vroegmiddeleeuwse oorsprong.
Auteurs: Verboven, Hilde; De Borgher, Marc
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Grotenhoutbos - Gierlebos [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135011 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.