Spoorwegstation met schuilplaats, gebouwd in 1893-1896. Het station van Groenendaal is gebouwd in de typisch "nationale" stationsstijl, met in casu een vrij luxueuze uitvoering door het overvloedige gebruik van natuursteen en een grote aandacht voor het detail. Dit kan mogelijk verklaard worden door de grote aantrekkingskracht van Groenendaal op de Brusselse burgerij als ideale vertrekbasis voor een boswandeling gecombineerd met een restaurantbezoek, maar ook door de figuur van Leopold II, die naar verluidt rechtstreeks bij het ontwerp was betrokken en een regelmatig bezoeker was van de renbaan van Groenendaal (1889).
Historiek
Het station van Groenendaal, vlak bij het Zoniënwoud is het enige stationsgebouw van de lijn Brussel-Luxemburg op Vlaams grondgebied. Deze spoorlijn werd in 1847-1857 aangelegd door de "Grande Compagnie du Luxembourg", die ook het beheer in concessie had.
Het eerste station van Groenendaal, dat veel gelijkenis vertoonde met dat van Bosvoorde, lag een 100 m verder in de richting van Brussel. De bouw van het huidige station in de periode 1893-1896 houdt rechtstreeks verband met de aanleg van de buurtspoorweg Groenendaal-Overijse circa 1894. Deze was nodig voor de goederentransporten in het kader van de snelle expansie van de druiventeelt. De aanvoer van steenkool en meststoffen en de uitvoer van druiven vergden immers een goede verbinding tussen Overijse, Hoeilaart en de spoorlijn Brussel-Namen. Het tramspoor werd zodanig aangelegd dat een vlotte overgang naar het treinspoor mogelijk was. Hierdoor was echter wel de verplaatsing van het station noodzakelijk.
Naar verluidt werd het station van Groenendaal ontworpen door ondersectiechef E.J. Robert en werden de plannen getekend door hoofdingenieur Le Busschey (De Busschere?).
Aanvankelijk omvatte het drie gebouwen: het eigenlijke station met de woning van de stationschef (1893-1895), een schuilplaats voor de reizigers richting Brussel (1896) en een goederenloods (1896). Deze laatste is inmiddels afgebroken. Het eigenlijke station bestond uit een hoofdgebouw van twee bouwlagen met op de begane grond de lokettenzaal en op de verdieping de woning van de stationschef, geflankeerd door lagere vleugels met de wachtzaal, aanvankelijk gescheiden voor eerste en tweede klasse, een werkplaats met berging en sanitair.
Beschrijving
Het stationsgebouw, bestaande uit het centrale hoofdgebouw van twee bouwlagen en drie traveeën, aan weerszijden geflankeerd door een vleugel van één bouwlaag en respectievelijk tien en vier traveeën, is een bakstenen geheel onder leien zadeldaken in de typisch "nationale" stationsstijl, met als belangrijkste kenmerk het rijkelijke gebruik van witte en blauwe natuursteen en de grote zorg voor detaillering. Met zijn ruwe, blauwhardstenen plint, geblokte hoekkettingen en forse kroonlijst op houten klossen biedt het gebouw een zeer solide aanblik.
Hoge vensters en deuren in een getoogde, natuurstenen omlijsting met druiplijst en brede muurfriezen opgehoogd met ruit- en diamantkopmotieven, markeren de bouwlagen.
Het monumentale karakter van het hoofdgebouw wordt onderstreept door de zware, als pilasters behandelde schouwmassieven in de zijgevel. Zij flankeren een tweelichtvenster met een decoratief boogveld. De zin voor detail komt onder meer tot uiting in de uitwerking van de schouderstukken met art-nouveaugetint, breed uitwaaierend bladmotief, de cartouchevormige gevelplaat met opschrift "Groenendael" en de fraaie voluutvormige consoles van de luifel aan de perronzijde.
Deze luifel, gedragen door decoratief opengewerkte ijzeren schoren was oorspronkelijk volledig beglaasd (nu plastic golfplaten).
Ten gevolge van een brand begin jaren 1990, bleven van het originele interieur slechts fragmenten bewaard zoals de lambrisering van het buffet, de zware kroonlijst boven de loketten en een neo-renaissanceschouw uitgevoerd in zwart marmer.
Aan de overkant van het spoor ligt de iets later gebouwde schuilplaats voor de reizigers richting Brussel. Zij is opgevat als een soort paviljoen met sterke reminiscenties aan de oranjerie-architectuur.
Het rechthoekige volume van bak- en blauwe hardsteen (plint, sierlijsten) wordt geritmeerd door pilasters op sokkel en afgedekt door een sterk overkragend, zinken schilddak gesteund door fraai gedetailleerde, elegante schoorstukken.
De volledig beglaasde perrongevel wordt gedomineerd door de centrale boogvormige toegang, bekroond met een driehoekig fronton. De flankerende, driedelige boogramen met roedeverdeling zijn gevat in een luchtig ijzeren netwerk opgehoogd met rozetten. Lateraal wordt het uitzicht op het spoor verzekerd door twee hoge en brede ramen met een zichtbare I-ligger als latei.
De binnenruimte met zichtbaar metselwerk boven een natuurstenen sokkel en een beplankte zoldering wordt overspannen door polonceauspanten. Rode, zwarte en gele tegels vormen een ruitvormig vloerpatroon met centraal stermotief.