is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Sint-Gerardusschool
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Sint-Gerardusschool
Deze vaststelling was geldig van tot
De voormalige begin 20ste-eeuwse Sint-Gerardusschool, opgetrokken uit bak- en zandsteen in een verzorgde neotraditionele stijl, lag oorspronkelijk te midden van akkers en later moestuintjes, maar bevindt zich thans in een binnenblok nabij groothandelszaken met parking en een recente woonwijk.
De noord-zuid georiënteerde schoolsite ligt achterin en wat verwijderd van de Harelbekestraat, Noendries en de Corneel Heymanslaan. Ten zuiden van het Sint-Gerardusschooltje verrees in 1966 het veertien verdiepingen tellende studentenhuis gekend als Home Boudewijn.
Een eerste Sint-Gerardusschooltje werd opgericht in 1910 in de toen landelijke wijk op de Zwijnaardse Dries achter de in 1784 gecreëerde begraafplaats van Sint-Pieters op Sint-Pieters-Aalst, ten zuiden van de spoorlijnen Brussel - Oostende en Kortrijk, aangelegd in 1839.
Het gebied tussen de Ottergemse- en Zwijnaardsesteenweg, grenzend aan de deelgemeente Zwijnaarde, bleef zeer lang onbebouwd. Aan het kruispunt van de Zwijnaardsesteenweg en de De Pintelaan, aangelegd in 1912 op de plaats van de oude spoorlijn Gent – Kortrijk werd vanaf 1934 het Universitair Ziekenhuis gebouwd.
Het eerste schooltje kwam er op initiatief van pastoor Ivo Van Kerckvoorde, pastoor op Sint-Pieters-Buiten sedert 1907, op grond geschonken door Leon Delebecque van het nabijgelegen "Kasteel Ter Lack". Het schooltje met twee bewaarklassen was ondergebracht in een houten gebouwtje. De bouw werd gestart op 5 december 1910 en werd beëindigd op 26 december 1910. Zusters van het klooster van Sint-Pieters-Buiten namen het onderwijs op zich. Het bewaarschooltje werd toegewijd aan de H. Gerardus Majella waardoor het sindsdien gekend was als de “Sint-Gerardusschool”. De Sint-Gerarduswijk ontleende ook haar naam aan deze patroonheilige.
In 1914 werd het houten schooltje vervangen door een nieuw schoolgebouw gerecupereerd uit het "Modern Dorp" van de wereldtentoonstelling van 1913 in Gent.
De wereldtentoonstelling van 1913 in Gent vond plaats tussen 6 april en 3 november 1913 in de Sint-Pieters-Aalstwijk, op de plek waar zich nu het Citadelpark en het Miljoenenkwartier bevinden. Het “Modern Dorp”, ook wel "Hedendaagsche Dorp" genoemd, situeerde zich tussen de Oudenaardsesteenweg en de spoorweg Gent-Kortrijk in een uithoek van het tentoonstellingsterrein en besloeg een veel kleinere oppervlakte (slechts 3,5 hectare) dan het historische Vlaanderen en de landenpaviljoenen. Het bevond zich ongeveer ter hoogte van de huidige universitaire campus De Sterre en werd op 2 juni 1913 officieel geopend, meer dan een maand later dan de hoofdtentoonstelling.
Het "Modern Dorp" was een landbouwtentoonstelling met als opzet een gepast kader te bieden en de problematiek van het plattelandsleven aan te tonen. De laatste innovaties van landbouw en veeteelt werden voorgesteld te midden van een modeldorp met boerderijen, een melkerij, een bloemisterij, een bakkerij, een smidse en ambachtelijke bedrijven, een kerk, een gemeentehuis, scholen, een post- en telegraafkantoor, het paviljoen van Waters en Bossen. Het algemeen ontwerp was van de hand van onder meer Armand Heins. Negen gerenommeerde architecten werkten de gebouwen uit die moesten beantwoorden aan "de Vlaamse bouwtrant van de laatste tijdvakken" en die geen fictieve historiserende ontwerpen mochten zijn zoals "Oud-Vlaenderen". Dit gebeurde volgens de richtlijnen van diverse ministeries én onder leiding van Paul De Vuyst, directeur bij het Ministerie van Landbouw en drijvende kracht achter het concept van het “Modern Dorp”. In tegenstelling tot de rest van de wereldtentoonstelling opteerden de organisatoren van het “Modern Dorp” voor volledige vrijstaande gebouwen met voor-, zij- en achtergevels met aangelegde tuin en aanhorigheden, waarvan het merendeel in bak- en hardsteen en niet in staff werd opgetrokken. Ook de interieurs werden met zorg uitgewerkt, en zowel voorzien van vaste bouwelementen (haard, tegels, schrijnwerk, …) als van didactische (gebruiks-) voorwerpen geleverd door de samenwerkende bedrijven.
Valentin Vaerwyck ontwierp de kerk, het gemeentehuis en het huis A. Mélotte. Naast de kerk in een stijl aanleunend bij het neoromaans, werd een plattelandsschooltje gebouwd. De verharde straten waren voorzien van straatverlichting, riolering en zelfs een tramverbinding waardoor het dorpscentrum meer de allure van een stadje dan van een ruraal dorp had.
De modelschool werd conform de allernieuwste eisen qua comfort, hygiëne en zuiverheid opgericht door het Ministerie voor Kunst en Wetenschap, één van de deelnemende en sturende ministeries van het “Modern Dorp”. Minister Prosper Poullet had namelijk in 1912 toegezegd om de bouw en de inrichting van de lagere school voor rekening van zijn ministerie te nemen. Op 16 juni 1913 kwam hij zelf het “Modern Dorp” bezoeken en de modelschool plechtig openen. De naam van de architect is niet met zekerheid bekend. Op een reproductie van de Nederlandstalige plattegrond van de modelschool staat wel de naam ‘Randasche Bouwmeester’ in de kantlijn gedrukt.
De modelschool was een type voor een lagere school in landelijke context gebouwd volgens de toenmalige vooruitstrevende visies over het onderwijs en de inrichting van de gebouwen, die evenwel voortbouwden op de 19de-eeuwse richtlijnen en voorschriften opgesteld door de overheid in 1852 en 1874.
De noodzaak van een typevoorbeeld van een schooltje was ingegeven door de recente verplichting aan lokale overheden om een 4de klas (tot 14 jaar) te organiseren en zodoende de minimale schoolleertijd te verlengen. Deze verplichting had vooral implicaties voor de landelijke gemeenten die in tegenstelling tot de steden over minder, kleinschaligere en meestal verouderde schoolinfrastructuur beschikten. De wereldtentoonstelling wilde daarom speciaal voor de plattelandsdorpen een betaalbare modelschool voor de 1ste graad aangepast aan de nieuwe eisen (hygiëne, zuiverheid, ruime klaslokalen,…) tentoonstellen.
Het ideaalbeeld van een landelijke lagere school betrof een gebouw van één bouwlaag dat bij voorkeur vijf meter dieper van de weg werd ingeplant. Een met ijzeren hekwerk omheinde voortuin was noodzakelijk om de veiligheid van de leerlingen te garanderen en weg te houden van het straatlawaai. Het hoofdvolume telde zes traveeën onder een zadeldak en had een lager achteruitspringend bouwblokje van drie traveeën, de ‘préau couvert’, vrij te vertalen als ‘overdekte speelplaats/koer’. Rechts van het hoofdgebouw was een open doorgang naar de achterliggende ommuurde speelplaats voorzien. Aan de straatzijde was deze doorgang afgesloten door het gesmeed hekwerk gevat tussen gemetste hekpijlers. Het vrijstaande schoolgebouw werd gerealiseerd in een neotraditionele stijl. Het bouwvolume vertoonde een symmetrische opbouw van twee maal drie traveeën waarvan de twee smallere hogeropgaande poort- en hoektraveeën eindigden in een trapgeveltje. Grote rechthoekige vensteropeningen met negendelige roedeverdeling en poorten met gedeeld bovenlicht en tussenlatei zorgden voor de nodige verlichting binnenin. Een constructie in bak- en zandsteenstijl werd vooropgesteld: Boomse baksteen afgewisseld met natuurstenen banden en negblokken rond venster- en deuropeningen, witte stenen en blauwe steen van Ecaussines voor het hoofd- en bijgebouw.
De begane grond werd ingericht met twee gescheiden klassen, één voor jongens en één voor meisjes, elk bereikbaar via een aparte ingang aan de uiteinden van het hoofdvolume in de poorttravee met trapgeveltje. Het grondplan was asymmetrisch. De grootste klas voor de jongens en met een capaciteit van 70 leerlingen, had vensters in de voor- en achtergevel en werd dus langs weerszijden verlicht. De kleinere klas, bestemd voor de meisjes met een capaciteit van 50 leerlingen, had enkel aan de speelplaatszijde vensters en werd slechts langs één kant verlicht. De wijze van verlichting, verluchting en oriëntatie werd door het officiële reglement van 1874 geregeld.
De lange gang links van de grootste klas (voor de jongens) was bestemd als ‘vestibule/vestiaire’ of ‘kleedplaats’ en stond via twee hoge paneelbinnendeuren met fraaie deurklinken met hefboomsysteem aan het begin en het einde van de gang met de klas in verbinding. De gang gaf achteraan uit op de speelplaats, en halverwege links op het dieper geplaatste, drie traveeën tellende overdekte speelplaats. Deze ‘préau couvert’ diende zodanig georiënteerd te worden dat de noorderwind of de regen er niet in kon.
De kleinere meisjesklas rechts die uitkeek op de speelplaats, werd aan de straatzijde voorafgegaan door een L-vormige ‘gaanderij met kleedplaats’ of ‘préau galerie et vestibule/vestiaire’. Deze laatste stond ook in verbinding met de achterliggende meisjesspeelplaats. Gepubliceerde foto’s van de jongensklas van 1913 illustreren de sobere, wat Spartaanse inrichting van de lokalen. Vanuit hygiënisch oogpunt werd er geopteerd voor strakke gewitte muren, dito vlakke zoldering, licht gekleurde hoge binnendeuren met paneelversiering, doorlopende tweekleurige tegelvloeren met geometrisch motief (geel en zwart?). Het ideale meubilair bestond uit schoolbanken, een bibliotheek, een bureau voor de leerkracht op een verhoog geplaatst, een krijtbord en een verwarmingskachel. Het Musée Nationale Scolaire (destijds gevestigd in de Rue des Rentiers 66 te Brussel) stond tijdens de expo in voor het didactische materiaal.
Achteraan waren de speelplaatsen van de meisjes en de jongens van elkaar gescheiden door een muur. Langsheen de muur liep een verhard voetpad dat de leerlingen toeliet om met droge schoenen naar de sanitaire blokken te gaan. Het sanitaire blok dat tegen de scheidingsmuur achteraan werd ingeplant, bestond uit een combinatie van open urinoirs en met een deur afgesloten toiletjes. Dit concept van een vrijstaand toiletblok was zeker voor het platteland in het begin van de 20ste eeuw een vrij modern gegeven.
Een aantal fruitbomen op de speelplaats dienden te zorgen voor gezond fruit alsook voor schaduw tijdens hete zomerdagen, zoals de regelementen van 1852 en 1874 ook reeds voorschreven. Tot slot had het ideale plattelandsschooltje achteraan een ommuurde kruid-, moes- en plantentuin met een minimale oppervlakte van 10 are. Een open zicht vanaf de speelplaats op de daarachterliggende tuin was bovendien een must. De aan- en afvoer van materiaal en tuinafval kon gebeuren via een haaks op de toiletjes aangelegd verhard pad dat via een poortje in verbinding stond met de daarachterliggende straat.
Op 3 november 1913, vlak na de sluiting van de wereldtentoonstelling, werd de afbraak en ontmanteling van de paviljoenen aangevat. De Franse sectie ging als eerste voor de bijl. Ook al hadden de exposanten tijd tot 15 december 1913 om hun gebouwen te ontruimen, tegen begin december 1913 was de sloop van de landenpaviljoenen en het “Modern Dorp” al ver gevorderd. Eind januari 1914 waren zowel de paviljoenen die opgetrokken waren in ‘staff’ - een mengsel van pleister en plantaardige vezels aangebracht op houten of metalen geraamtes en wegens hun materiaalgebruik niet voorzien om te blijven bestaan - als de gemetste gebouwen van het “Modern Dorp” volledig ontmanteld.
Onderpastoor Rowaert schrijft in zijn parochiekroniek de organisatie van de overbrenging van het modelschooltje van het “Modern Dorp” toe aan pastoor Van Kerckvoorde van de Sint-Pieters-Buitenparochie. De parochie die aan de terreinen van de wereldtentoonstelling paalde. Advocaat Leon Delebecque (1870-1949) van het voorheen nabijgelegen “Kasteel Ter Lack” (Ottergemsesteenweg) stelde grond voor de opbouw van de school en de bijhorende speelplaats ter beschikking. Zowel Leon Delebecque als zijn echtgenote barones Anne Rotsaert de Hertaing waren betrokken bij de wereldtentoonstelling van 1913. Leon was afgevaardigde van het “Werk der Volkstuinen”. Zijn echtgenote was voorzitster van de Belgische federatie van Boerinnenbonden en zetelde in de “Nationale Commissie ter Verfraaiing van het Landleven”. Thema’s over opvoeding, ontvoogding, onderwijs van de boerin en haar gezin kwamen hier aan bod.
Pastoor Van Kerckvoorde zou het modelschooltje van de wereldtentoonstelling hebben laten overbrengen door ondernemer Gildemyn van Gent naar de Onderwijsstraat (thans de Harelbekestraat). De bouwaanvraag met bijhorend bouwplan, getiteld “Projet d’école”, voor de opbouw van het tweede Sint-Gerardusschooltje werd ondertekend door L. (Louis) Gildemyn. Het bouwplan is 18 december 1913 gedateerd, en verschilt maar een paar dagen met de officiële datum (15 december 1913) waarop het hele expoterrein inclusief het “Modern Dorp” diende verlaten te zijn. Advocaat Leon Delebecque diende het bouwdossier in dat een voorgevelplan, doorsnede, grondplan, achteraanzicht van de ommuurde school met overdekte galerij (‘préau couvert’), toiletblok en een lokalisatie- en inplantingsplan van het bestaande kleinere houten schoolgebouw bevatte. Het bouwdossier werd door de stedelijke diensten goedgekeurd op 20 maart 1914. De bouw werd in datzelfde jaar kadastraal geregistreerd.
Het grondplan, de planindeling, gevelafwerking, bouwhoogte en materiaalgebruik van het nieuw te bouwen schooltje is quasi identiek aan de modelschool. Er zijn een drietal minimale verschillen. De ideale met hekwerk afgesloten voortuin en een moes-, kruid- en plantentuin achter de toiletten, zoals voorzien in de modelschool op de expositie, werden niet op de nieuwe locatie aangelegd. De nog bestaande voetpadstrook werd wel voorzien. Het Sint-Gerardusschooltje was vanaf de oprichting bestemd als bewaarschool en niet als meisjes- en jongensschool zoals op de wereldtentoonstelling. Een scheidingsmuur op de speelplaats, een afzonderlijke open doorgang ernaar toe en ook een inwendige scheiding tussen klaslokalen was daarom niet nodig. Aangezien er in de bewaarschool niet ex cathedra onderricht diende te worden gegeven, was een verhoog voor de plaatsing van een bureau van de klasleerkracht niet vereist en dus ook niet voorzien.
Het bestaande schoolgebouw aan de Harelbekestraat werd voortgaande op de bouwtypologie in één fase gebouwd. Het beantwoordt nog steeds aan het in maart 1914 goedgekeurde bouwplan qua planindeling, gevelopbouw en uit- en inwendige vormgeving. Enkel het lagere bijgebouw met overdekte speelplaats (‘préau couvert’) werd ongeveer in hetzelfde gevelvlak als het hoofdvolume geplaatst in plaats van een weinig verdiept zoals op het bouwplan voorzien.
Volgens de parochiekroniek werd het tweede Sint-Gerardusschooltje begin september 1914 gewijd en in gebruik genomen. Op 9 september 1914 werd bijkomend een lagere klas geopend.
De schoolsite werd op 25 augustus 1923 door advocaat Leon Delebecque-Rotsaert de Hertaing overgedragen aan de Vereniging zonder winstgevend doel Parochiale Werken van Sint-Pieters-Buiten Gent. Deze vzw werd later omgedoopt tot Vereniging zonder winstgevend doel Parochiale Werken van Sint-Pieters-Buiten Gent en Pro Familia.
De wijk waarin de Sint-Gerardusschool zich bevond, behoorde parochiaal tot Sint-Pieters-Buiten. Bij KB van 24 januari 1956 kwam daar verandering in, door de oprichting van de zelfstandige Kristus Koningparochie. E.H. Leo Thuysbaert, voorheen onderpastoor op Sint-Pieters-Buiten, werd op 31 januari 1956 aangesteld als eerste pastoor van de nieuwe parochie.
De oprichting van de Kristus Koningparochie had later ook gevolgen voor de onderwijsploeg van het Sint-Gerardusschooltje. Tot 1959 stonden de zusters van Sint-Pieters-Buiten in voor het onderwijs, daarna werd het bestuur overgedragen aan de zusters van Onze-Lieve-Vrouw Visitatie die sinds 1926 een meisjesschool aan de Zwijnaardsesteenweg leidden. Deze laatsten breidden het aanbod van het Sint-Gerardusschooltje uit tot drie klassen: één lagere klas met een 1ste en 2de leerjaar en twee kleuterklassen. Deze wijkafdeling van de meisjesschool werd opgeheven in 1983 en is thans in gebruik door de hulporganisatie Geraarke.
In 1959 werd op de speelplaats van de school onder impuls van pastoor Leo Thuysbaert een kapel gebouwd door de bewoners van de wijk, naast deze Sint-Gerarduskapel werd een losstaande klokkentoren gebouwd. De inwijding vond plaats op 3 oktober 1959 door vicaris-generaal Mgr. Oscar Schelfhout. Het Sint-Gerardusklokje werd vervaardigd in de klokkengieterij Irené Michiels te Doornik. Het opschrift ‘ME FECIT MICHIELS IR. TORNACI † GERARDUS 1959/ peter Leon De Vreese/ meter Mevr. Goossens’ herinnert aan de schenkers ervan.
De kapel deed dienst voor de misvieringen van de buurt tot 1998 en werd daarna ontwijd. Thans wordt het gebouw als berging gebruikt door de hulporganisatie “Geraarke”.
Een jaar later, in 1960, werd de Sint-Gerarduskring opgericht, en werd een lokaal voor de kring gebouwd rechts van het schooltje, dat later nog aangepast en uitgebreid werd.
In 1963 werd een tuin naast het parochiekringgebouw aangelegd, bestemd voor de kinderen van de Sint-Gerardusschool, en in de buurt gekend als het “Sint-Gerardushofje”. In deze tuin werd in 1973 een bakstenen kapelletje opgericht. Dit ‘pestkapelletje’ was afkomstig van een gesloopte hoeve aan de Ottergemsesteenweg. De oorspronkelijke kapel toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw Hulp der Christenen en Troosteres der Bedrukten, werd gebouwd door de familie Soenen–De Staute na de cholera-epidemie van 1866. Volgens de overlevering bleef deze boerenfamilie gespaard van de cholera en richtte ze uit dankbaarheid het kapelletje op hun eigendom op. Het voorheen witgeschilderd kapelletje onder een zadeldakje met pannen was voorzien van een houten deurtje met een getralied venster. De kapel kon niet op haar oorspronkelijke plaats blijven bestaan, daarom werd ze na de afbraak getrouw heropgebouwd nabij de school. Aannemers Hoste en Isidoor Vergauwen, uitbater van de Sint-Gerarduskring, stonden in voor de demontage en heropbouw van de kapel. Op 7 oktober 1973 werd het Mariakapelletje na een eucharistieviering gewijd. Tot 2002 vonden er vieringen plaats bij de kapel. Het oorspronkelijk bijhorende Onze-Lieve-Vrouwebeeld zou later verplaatst zijn naar parochiezaal van de Sint-Gerarduskring.
Een rest van deze tuinzone met kapelletje en treurwilg vormt nu een groene buffer tussen de parking van de grootwarenhuizen, het schoolgebouwtje en de jongere achterliggende woonwijk.
In 1998 werd nog een Mariakapelletje , een tweede pestkapelletje, dat hoorde bij een boerenhof aan de Ottergemsesteenweg 371, naar de Sint-Gerardussite verplaatst en aan de voorgevel bevestigd.
Het tweeledige schoolgebouw in neotraditionele stijl wordt voorafgegaan door een voorliggende betegelde voetpadstrook, zoals voorzien op het bouwplan van 18 december 1913.
Het schoolgebouw telt zes traveeën en één bouwlaag met symmetrische opbouw en wordt links geflankeerd door een iets lagere en licht achteruitwijkende stilistisch bijhorende aanbouw van drie traveeën (de 'préau couvert'). Beide volumes zijn afgedekt door flauw hellende zadeldaken met kunstleien. Daarachter ligt de omsloten speelplaats, met de voormalige Sint-Gerarduskapel en de vrijstaande klokkentoren met klok van 1959. Het vroeger kerkgebouw, samengesteld uit witgeschilderde muurplaten onder een golfplaten zadeldak, en de ijzeren klokkentorenconstructie worden als niet beschermd geacht. Het voormalige schoolgebouw wordt rechts begrensd door de aanbouw van de Sint-Gerarduskring van 1960, de begraasde tuin met recent opgesnoeide treurwilg en de in 1973 heropgebouwde bakstenen kapel toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw Hulp der Christenen en Troosteres der Bedrukten.
Het tweeledige éénlaagse bakstenen schoolgebouw met symmetrische opbouw en lijstgevels, is aan de oostelijk georiënteerde en traditioneel rijkelijker uitgewerkte voorgevel afgewerkt met een plint in groene zandsteen van Tubize in breuksteenverband met afgeschuinde plintband. De gevel is verrijkt met natuurstenen banden, deur en vensteromlijstingen en doorlopende vensterdorpels, geïdentificeerd als jurakalksteen van Reffroy. Materiaaltechnisch onderzoek wees uit dat het metselwerk ook afgewerkt was met roodgeschilderd gedagstreept voegwerk. Dit zijn materialen en stijlelementen die refereren aan het neotraditionalisme.
De klasvleugel van zes traveeën wordt aan weerszijde begrensd door twee hogeropgaande en licht uitspringende deurtraveeën die eindigen in een trapgeveltje met twee langgerekte verluchtingsgaten in de geveltop. De brede, hoge, rechthoekige vensters onder geprofileerde waterlijsten en korfbogige ontlastingsbogen, behielden hun oorspronkelijk witgeschilderd houtwerk met negendelige roedeverdeling. Het houtwerk van de deuren in de hoekrisalieten aan een bordes van twee treden, werd deels vernieuwd. Het thans geblindeerde gedeelde bovenlicht van deze deuren correspondeert wel nog met de vroegere afwerking.
De aflijnende houten kroonlijst is heden verstopt achter een omkasting in kunststof. De geprofileerde afwerking, zoals voorgesteld op het bouwplan van 18 december 1913, is nog aanwezig onder de kunststoffen omkasting ter hoogte van de achtergevel van de ‘préau couvert’ wel nog zichtbaar.
De veel soberder uitgewerkte westelijk georiënteerde achtergevel van de klasvleugel heeft dezelfde ritmering, met brede licht vooruitspringende hoektraveeën. De zuidelijke deurtravee werd omgevormd tot een venster, wat beperkt zichtbaar is aan een aantal sporen in het metselwerk, een ander type vensterdorpel en plint. De noordelijke achterdeurtravee vertoont wel de oorspronkelijke vormgeving met behouden gedeeld bovenlicht boven een geprofileerde tussenlatei. De deels bewaarde begin-20ste-eeuwse achterdeur is door een jongere aanbouw niet zichtbaar van op de speelplaats, wel van binnenuit. Het baksteenmetselwerk van de achtergevel is op sommige plaatsen beschadigd. Recent materiaaltechnisch onderzoek bracht aan het licht dat dit naar alle waarschijnlijkheid bouwsporen zijn van de vroegere muur tussen de jongens- en meisjesspeelplaats van de modelschool. Dit zijn sterke indicaties van hergebruikt materiaal.
De horizontaliteit wordt in de achtergevel ook beklemtoond door het gebruik van een gecementeerde lage plint, drie gevelbrede natuurstenen banden, en een vandaag ingekaste kroonlijst. De ruime klassen worden aan de speelplaatszijde verlicht door grote rechthoekige vensters onder ijzeren I-lateien onder een gedrukte brede korfboog. Het schrijnwerk werd hier voor 1983 (sluiting van de school) vervangen door vensters in kunststof met een negendelige roedeverdeling op een overstekende lekdrempel.
De plattegrond, binnenindeling en binnenafwerking van de klasvleugel stemt grotendeels overeen met het bouwplan van 18 december 1913, en getuigt van een hoge authenticiteitswaarde. De begane grond met asymmetrisch grondplan is ingericht rondom twee centrale klassen (telkens twee traveeën breed), waarvan de grootste klas (zuidelijk) middels een valse muur in twee gedeeld is. De ruime, lichte klaslokalen zijn bereikbaar via de ingangen in de hogeropgaande hoektraveeën en worden dus begrensd door respectievelijk een I- en een L-vormige gang. Enkel de L-vormige gang staat nog in verbinding met de speelplaats. De doorgang vanuit de I-vormige gang werd gesloten door de plaatsing van een venster.
De lokalen en gangen zijn inwendig met elkaar verbonden via een viertal hoge witgeschilderde paneeldeuren. Deze hebben fraaie deurklinken met hefboomsysteem met duimbediening, gevat binnen een houten geprofileerde kader. De deuren zijn stilistisch begin 20ste eeuw te dateren en gelijken sterk op het modeltype van de wereldtentoonstelling.
De binnenafwerking is vrij sober. De hoge vensters hebben zowel aan de straatzijde als aan de achterzijde zwarte, gepolijste hardstenen of marmeren rechthoekige en afgeronde venstertabletten. Aan de voorgevelzijde zijn ook nog de oorspronkelijke spanjolet-sluitsystemen behouden. De gehele klasvleugel is betegeld met verzorgde doorlopende zwart-gele cementtegelvloeren. Deze werden geplaatst volgens een geometrisch patroon en met een tegelboord, en gelijken eveneens sterk op de modelschooltegelvloer. De binnenmuren zijn merendeels bepleisterd.
Via de I-vormige gang links is er een inwendige verbinding met het kleine bureautje in de ‘overdekte speelplaats’ dat er in de tweede helft van de 20ste eeuw ingebouwd werd. Halverwege de gang, geeft een tweede deur (ook links) toegang tot de rest van de ‘préau couvert’ en de speelplaats. De L-vormige gang rechts geeft achteraan, via de tot binnendeur omgevormde buitendeur, uit op een zijingang van de vroegere Sint-Gerarduskring.
De traditioneel bijhorende 'overdekte speelplaats' of 'préau couvert' situeert zich links van de klasvleugel en betreft een lager volume met dubbelhuisopstand met dezelfde uitwendige kenmerken en materialen als de klasvleugel. De voorzijde wordt gemarkeerd door een venster-deur-vensteropbouw die veeleer als een schermgevel dienst doet dan als een volwaardig gebouw. Aanvankelijk was de 'préau couvert' als een semi-open overdekte constructie gedragen door een gesmeed ijzeren zuil, bestemd als schuilplaats. De opening werd naar het westen georiënteerd en niet naar het noorden, zoals ook voorschreven voor de modelschool in 1913, om maximaal regeninval te weren. De grond is verhard met tegeltjes die qua voorkomen doen denken aan de vroegere lichtgekleurde zeedijktegels, namelijk keramische zandkleurige tegels waarmee de zeedijk na de Eerste Wereldoorlog werd aangelegd. Door latere invoegingen wordt de overdekte speelplaats heden als bureautje en berging gebruikt. Ten noorden situeert zich een klein bureautje met rechthoekige plattegrond, opgetrokken in grote baksteenblokken in de tweede helft van de 20ste eeuw en enkel bereikbaar via het klasgebouw. Ten zuiden bevindt zich een traveebrede berging, met blinde achtergevel en ingang via een groengekleurde zijdeur. De berging was niet voorzien in het modelschooltje van de wereldtentoonstelling en ook niet op het bouwplan van 18 december 1913. Uit de aansluiting van het metselwerk valt af te leiden dat de berging op een later tijdstip werd ingevoegd. De gebruikte baksteen verschilt echter niet zoveel van het metselwerk van de rest van het gebouw, wat op stilistische basis de berging in het eerste kwart van de 20ste eeuw plaatst.
Achteraan bevindt zich de ruime ommuurde verharde speelplaats, die typologisch eveneens deel uitmaakt van het modelschooltype van 1913. Een gedeelte van de muur aan de zuidwestzijde en westzijde is gebruikt als buitenmuur voor de voormalige Sint-Gerarduskapel. Verder ten westen herinneren de zichtbare sporen van beschilderd pleisterwerk nabij een struik aan de oorspronkelijke toiletjes. Daarnaast en ten noorden is een deel van de speelplaatsmuur terug geïncorporeerd in de gebouwen van de vroegere Sint-Gerarduskring. De speelplaats is thans verhard. Een aantal dekstenen duiden de plaats aan waar in de beginjaren van de school (fruit)bomen waren aangeplant.
De houten muurkapel of ‘pestkapelletje’ midden op de voorgevel van het voormalige schoolgebouw is afkomstig van een nabijgelegen, in 1998 gesloopte hoeve aan de Ottergemsesteenweg 371, die eerst eigendom was van de familie Vandermeersch en later van de gekende familie Janssens de Varebeke. De houten constructie is typologisch als midden-19de-eeuws te dateren. Volgens de overlevering werd het ten tijde van de laatste pestepidemie in Gent in 1866 als dank door de bewoners bij de verdwenen hoeve geplaatst. De kapel werd na de Tweede Wereldoorlog hersteld. Circa 1998 werd de hoeve gesloopt, maar dankzij de tussenkomst van een aantal buurtbewoners kon de Mariakapel gevrijwaard worden. De houten constructie werd gedemonteerd, gerestaureerd door de leerlingen van het Sint-Jozefinstituut en overgebracht naar het Sint-Gerardusschooltje. Het Onze-Lieve-Vrouw met Kindbeeld werd in diezelfde periode gerestaureerd en herschilderd door buurtbewoner Georges Van Sante.
De relatief grote muurkapel is een elegant uitgewerkte houten kast onder een overstekend zadeldak, met decoratief uitgesneden kader, consoles en een windbord onderaan. Thans in bruintint geschilderd, maar volgens oudere inventarisfoto’s voorheen wit of licht gekleurd. De muurkapel is vooraan afgesloten door een beglaasd deurtje met rechthoekige roedeverdeling, waarachter het gerestaureerde polychrome Onze-Lieve-Vrouw met Kindbeeld zich bevindt.
Auteurs: Lanclus, Kathleen; Duchêne, Helena
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Gent - 19de- en 20ste-eeuwse stadsuitbreiding
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sint-Gerardusschool [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/215678 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.