is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Wederopbouwhoeve ‘t Klokhof met Heilig Hartkapel
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Wederopbouwhoeve
Deze vaststelling was geldig van tot
De hoevesite die minstens teruggaat tot de 18de eeuw, is op midden 19de-eeuwse kaarten aangeduid als de “Grooten Reebrouck”. De hoevegebouwen werden na de Eerste Wereldoorlog door eigenaar Henri Brutsaert dichter bij de straat heropgebouwd. In lijn met de vooroorlogse hoeveconfiguratie zijn drie vrijstaande gebouwen in U-vorm rondom het erf gegroepeerd. De Heilig Hartkapel bij de erftoegang vervangt de vooroorlogse kapel. Bij deze middelgrote wederopbouwhoeve, naar ontwerp van de Mechelse architect Jean-Baptiste Lauwers, is een regionalistische baksteenarchitectuur (met onder meer muurvlechtingen, korfbogige muuropeningen en steunberen) gecombineerd met een landbouwkundig rationeel grondplan met een ruime stalvleugel met voederkeuken en een bij het huis aansluitende bakoven. De herdenkingssteen boven de huisdeur herinnert aan de Prijs des Konings voor hoevewederopbouw van 1922. De hoevenaam ‘t Klokhof uit de wederopbouwperiode verwijst naar het (nu verdwenen) klokkentorentje onder leien spits op het huis. Het opschrift “Constant et F(rançois) fondeurs à Chênée - 1917” op het bewaarde klokje verwijst naar de Leuvense klokkengietersfamilie Sergeys die zich in 1893 in Chênée, nabij Luik, vestigde. Het klokje kwam vermoedelijk bij de wederopbouw op de hoeve terecht.
Minstens tot het begin van de 20ste eeuw en vermoedelijk tot de oorlogsverwoesting van 1914-1918 waren de hoevegebouwen ten noorden van de locatie van de wederopbouwhoeve gelegen, verder weg van de straat. De Ferrariskaart (1771-1778) toont drie vrijstaande hoevegebouwen met U-vormige opstelling, te midden van een grote boomgaard. Het kruis aan de straat duidt een wegkruis of -kapel aan als voorganger van de wederopbouwkapel. De grote poel, ten oosten van de hoevegebouwen op de 18de-eeuwse kaart, is volgens luchtfoto’s vandaag nog gedeeltelijk bewaard. Opvallend op deze kaart is ook de bosomgeving, aansluitend bij het Kasteel ’t Hoge en de Bellewaardevijver ten zuiden van de weg. Ten noorden van de niet benoemde hoeve op de Ferrariskaart was de “Cense Cleyne Reebroeck” aangeduid, een nu verdwenen hoevesite met omwalde opper- en neerhofstructuur (grens met Zonnebeke). Op 19de-eeuwse en vroeg 20ste-eeuwse kaarten is de hoeve met vier vrijstaande bestanddelen nog steeds achterin gelegen. Op de Atlas der Buurtwegen (rond 1843) is de hoeve aangeduid als “Grooten Reebroek”, met een kapelletje op vierkante plattegrond aan de straat. De benaming “Kleine Reebroek” ging op de atlas naar een nu verdwenen hoeve langs de Oude Bellewaardestraat. De Vandermaelenkaart (rond 1850) benoemt de hoeve als “Grooten Reebrouck” en de kapel als “Chap. de Reebrouck”. Op kaarten van het Militair Cartografisch Instituut van 1873 en 1904 is het bosgebied sterk geslonken of verdwenen. Gedurende de 19de eeuw wijzen krantenadvertenties op bosbouw en een regelmatige houtverkoop. Nog in 1888 werden 3ha “schoon tailliehout op stam” verkocht op “de hofstede den Reebrouck (…) in eenen bosch, genoemd de Capelle bosch”.
Tijdens bijna de hele oorlog lag de hoeve erg dicht bij het front, meestal in de Duitse linies. Vanaf mei 1915 (Tweede Slag bij Ieper) tot zeker 31 juli 1917 (begin Derde Slag bij Ieper) lag ze net achter de Duitse eerste lijn bij Bellewaerde Ridge. Daarna kwam de hoeve tot maart 1918 in Britse handen. Het is dan ook erg waarschijnlijk dat de hoeve totaal vernietigd uit de Eerste Wereldoorlog kwam, zonder herbruikbare grondvesten. Bij de wederopbouw ruilde men de oude site in voor een hoeve-inplanting aan de straat, met een korte erfoprit ten oosten van de kapel die wel min of meer op de oude locatie herbouwd werd. De eigenaar van de hoeve, de Poperingse dokter Henri Brutsaert (1868-1938), was vanaf 1920 ook Toegevoegd Koninklijk Commissaris voor de wederopbouw van de Zuiderstreek van West-Vlaanderen. Met de wederopbouw van deze hoeve won hij de tweede prijs in de Prijs des Konings, een wedstrijd voor landherstel van 1918 die in 1920 door het Ministerie van Landbouw omgevormd werd tot een wedstrijd voor “hoevenherbouwing”. Volgens het reglement moesten de hoeves voldoen aan de eisen van de gezondheidsleer, de hedendaagse landbouwtechniek en de schoonheidsleer én rekening houden met de “eigenaardigheden van stijl en streek”. De winnaars ontvingen een geldprijs en mochten ook een herdenkingssteen inmetselen. Daarvan getuigt de hardstenen steen met Latijnse inscriptie boven de huisdeur: "Praedium Med. Doct. Brutsaert - Odio Dirutum Justitia Erectum - Joh. Bapt. Lauwers Delineavit - Ant. Podevain Extruxit - Anno MCMXXII". Vertaald klinkt dit als: ‘het goed van geneesheer Brutsaert, door haat verwoest, is door rechtvaardigheid heropgericht – Joh. Bapt. Lauwens maakte het ontwerp – Ant. Podevain bouwde het terug op in het jaar 1922’. De Mechelse architect Jean-Baptiste Lauwers (1898-1988) en de Brusselse aannemer Antoine Podevain (1875-1933) waren tijdens de wederopbouwperiode actief in de Verwoeste Gewesten. Op een foto van 29 juni 1923 poseert dokter Brutsaert voor de deur van de pachthoeve, met daarboven de herdenkingssteen. De naam “Hofstede Bellewaarde” op deze steen werd verwijderd omdat dit reeds de naam van een andere hoeve was.
Het hoeve-erf is bereikbaar via een korte erfoprit. De toegang wordt gemarkeerd door bakstenen hekpijlers en de Heilig Hartkapel links daarvan. De veelhoekige, geblokte hekpijlers zijn bekroond met een witgeschilderd similistenen topstuk. Tussen de linker pijler en de kapel is een kort muurtje opgetrokken. Boven de plint en onder de witgeschilderde similistenen deksteen is dit muurtje opengewerkt door rechthoekige spleten. De kapel op rechthoekige plattegrond is gebouwd in rode verankerde baksteen. Het zadeldak (nok loodrecht op de straat), gedekt met blauw geglazuurde mechanische pannen, is gevat tussen tuitgevels met schouderstukken, kopse lagen en muurvlechtingen. Aan de straatzijde is de tuitgevel bekroond met een gietijzeren kruis. Het getoogde portaal (vernieuwde kapeldeur) in deze gevel is verdiept in een rondboognis en geflankeerd door geblokte pilasters. De geschilderde houten kozijnconstructies (drieledige bolkozijnen met kleine roedeverdeling) in de zijgevels zijn gevat tussen lisenen. In het interieur is het houten tongewelf bewaard.
Het rechthoekige hoeve-erf is half verhard, met stoepen in betonnen ‘abrisstenen’ (gestandaardiseerde betonnen bouwstenen afkomstig van afgebroken bunkers) voor de nutsgebouwen. Tegen de stalgevel bevindt zich het betonnen hondenhok. Rondom dit erf zijn in U-vorm drie vrijstaande, lage gebouwen gegroepeerd. Deze gebouwen zijn gevat onder zadeldaken met geknikte dakoverstekken op geprofileerde houten consoles. Verankerde rode baksteen en blauw geglazuurde mechanische pannen - zogenaamd Duitse pannen - vormen het kenmerkende materiaalgebruik. Terugkerende, herkenbare elementen zijn verder: plinten afgelijnd met kopse lagen (gecementeerd bij de erfgevel van de woning), puntgevels van zijgevels en dakvensters afgelijnd met muurvlechtingen en kopse lagen, en rechthoekige, getoogde en korfbogige muuropeningen onder baksteenstrekken.
De boerenwoning is centraal ingeplant aan de noordzijde van het erf en kijkt uit op de langgestrekte, parallel ingeplante nutsgebouwen en de erftoegang. Ten westen van het erf bevindt zich de stalvleugel met geïncorporeerde voederkeuken, ten oosten de schuurvleugel. Achter de stalvleugel, op de plaats van een nieuwe loods, bevond zich oorspronkelijk de overdekte mestvaalt. In overeenstemming met het belang van de veeteelt in de wederopbouwperiode vormt de stalvleugel het langste volume. De erfgevel van 21 traveeën komt dan ook tot voorbij de zijgevel van de woning.
De erfgevel van de boerenwoning telt vier traveeën en een breed opkamervenster. De rechthoekige muuropeningen met blauwhardstenen onderdorpels zijn gevat onder baksteenstrekken. Van het oorspronkelijke houtwerk met geschilderde kozijnconstructies met kleine roedeverdeling is de deur (vierde travee) met een zwaar kozijn en geprofileerde tussendorpel bewaard. In het tweeledig bovenlicht is ook de kleine roedeverdeling bewaard. Links van de deur steekt een klein, hoger geplaatst venstertje ter verlichting van de gang. Boven eerste en tweede travee (het muurvlak tussen de vensters) en de deur onderbreken dakvensters de dakoverstek (rechthoekige venstertjes). Deze zijn opgevat als op schouderstukken uitkragende puntgevels. De aandaken zijn afgelijnd met kopse lagen en vlechtingen. Ter hoogte van de linker of westelijke zijgevel is de woning via een laag en kort volume onder zadeldak verbonden met de stalvleugel. Onder het zadeldak steken een staldeur (mogelijk toegang tot het melkhuis) en een deur in de rechter zijgevel van het huis. In de verbindingsvleugel steekt ook het privaat met houten rechthoekige deur met verluchtingsgleuven. In de linker zijgevel van het huis steken een rechthoekig venster en een dito deur met bewaard bovenlicht met kleine roedeverdeling. Tevens klein rechthoekig zoldervenstertje met kozijn.
In de rechter of oostelijke zijgevel steekt een rechthoekig opkamervenster boven een getoogd keldervenster met ijzeren traliewerk. Het opkamervenster is een geschilderd houten bolkozijn met kleine roedeverdeling en bewaarde ijzeren luikduimen en -klemmen. Ook in de achtergevel zijn geschilderde houten kozijnconstructies met kleine roedeverdeling bewaard: kruiskozijnen (vroeger met beluikte benedenvakken) en een drieledig bolkozijn voor het brede opkamervenster. Deze “Ramen met kozyn” sluiten aan bij de voorbeelden van gestandaardiseerd houtwerk die gepubliceerd werden in het Handboek van den Dienst der Verwoeste Gewesten (1920). Tegen de achtergevel van het huis leunt het lage ovengedeelte, gevat onder een schilddakje, van de in de woning geïntegreerde bakoven aan. Ook in de achtergevel wordt de dakoverstek onderbroken door twee dakvensters.
De langgestrekte stalvleugel telt 21 traveeën. De geknikte dakoverstek van zowel de erf- en de achtergevel is onderbroken door drie dakvensters met houten rechthoekige laadvensters. Keramische verluchtingsbuizen en gietijzeren verluchtingsstenen zijn specifiek voor de stalvleugel. De erfgevel is geritmeerd door (deels dichtgemetselde) korfbogige staldeuren en getoogde stalvensters. In de zesde travee steekt het korfbogige poortje van de voederkeuken. Het groen geschilderde houtwerk van enkele tweeledige staldeuren en vensters (kleine roedeverdeling, bakstenen onderdorpels) en van het vleugelpoortje (met kattenluikje) is bewaard. Onder de groen geschilderde houten dakoverstek is een dito duivenhok bewaard. De zuidelijke zijgevel is opengewerkt door een dichtgemetseld stalvenster en in de geveltop een getoogde laaddeur, geflankeerd door vensters.
In de erfgevel van de dwarsschuur is de centrale korfbogige schuurpoort geflankeerd door de aardappelkelder en het tweeledige wagenhuis links, en door de tas en het schuurgedeelte rechts. De rechthoekige wagenhuispoorten zijn gevat onder een houten latei en een getoogde ontlastingsboog. Zowel de aardappelkelder als de schuur zijn voorzien van asemgaten in ‘chicane’. Het groen geschilderde houtwerk van de deur van de kelder en van de schuurpoort is bewaard. In de toppen van de zijgevels steken ronde uilengaten. Tegen de linker of noordelijke zijgevel sluit een lager wagenhuis aan onder schilddak. De zijgevel van dit wagenhuis is voorzien van hoeksteunberen en asemgaten als typisch regionalistische elementen. Centraal is het dak onderbroken door een dakvenster.
Auteurs: Vanneste, Pol
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Ieper
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Wederopbouwhoeve ‘t Klokhof met Heilig Hartkapel [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/30407 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.