Zandstenen constructie in Brabantse gotiek met nog omgevend kerkhof. De plattegrond ontvouwt een basilicaal schip, een uitspringende dwarsbeuk met kruisingstoren, en een vlak gesloten koor.
Het driebeukige schip bewaart een romaanse kern in het metselwerk (wellicht 11de-eeuws) doch werd tijdens de eerste helft van de 17de eeuw in gotische stijl verbouwd en, bij wederopbouw (1863, architect Laureys) na de brand die de kerk (voornamelijk de oostpartij) in 1858 trof, vergroot van vijf tot zes traveeën.
Middenbeuk geritmeerd door spitsboogvormige scheibogen op kruisribgewelven waarvan de ribben uitlopen op schalken met kapiteeltjes en voetstukken rustend op de dekplaat der zuilen; zuilen met koolbladkapiteel. Gelijkaardig overwelvingssysteem in de zijbeuken doch voorzien van zware gordelbogen op consoles met lichte renaissance-inslag; jaartal 1631 op gordelboog van de zuidzijbeuk. Zijbeuken verlicht door middel van spitsboogvensters (17de eeuw); de kleine bovenlichten kregen hun huidige spitsboogvorm slechts bij de wederopbouw na 1858.
Uitspringend transept van vijf traveeën, daterend uit de eerste helft van de 14de eeuw. De noordtranseptarm werd sterk beschadigd bij de brand en in 1859 aangepast (jaartal in de geveltop). Twee traveeën, slechts verlicht door een spitsboogvenster in de noordpuntgevel.
De zuidtranseptarm, uit de tweede helft van de 14de eeuw, behoudt zijn oorspronkelijke zuidpuntgevel met een breed spitsboogvenster geflankeerd door steunberen en uitlopend op de versierde geveltop: drie spitsboognissen gevuld met een driepas boven een rondboog, die aanvankelijk de beelden van Onze-Lieve-Vrouw, Sint-Kwinten en Sint-Gertrudis herbergden (nu in de kerk). Traptorentjes tegen de westgevel. Beide transeptarmen hebben kruisriboverwelving opgevangen door kraagstukken met bladwerkversiering (eerste helft 16de eeuw).
De kruisingstoren uit midden 14de eeuw diende na de brand heropgebouwd; vierkante pijlers met hoge spitsbogen en een stergewelf opgevangen door consoles. Spitsboogvormige galmgaten en een hoge torennaald (1867) die de kerk haar typisch silhouet verleent.
Het koor van vier traveeën met vlakke sluiting, werd aangevat circa 1250 en voltooid tegen het einde der eeuw. Vroeggotische elementen zijn terug te vinden in de plint van de oostmuur en in de aanzet van lisenen die echter doodlopen ter hoogte van de vensterdorpel. Gedicht spitsboogvenster in de sluiting en hoge lancetvensters in de koortraveeën (de oostelijke dichtgemetseld). Bij de verbouwing na 1858 werden de muren en vensters licht verhoogd en het koorgewelf aangebracht.
Zuidsacristie gedateerd "I.B. Geerts 1779", en noordsacristie daterend van 1874, architect Hansotte.
Mobilair. Schilderijen van G. De Crayer, een doek met Christus aan het Kruis op het hoofdaltaar en een paneel met Marteling van Sint-Kwinten op het zuidaltaar (laatstgenoemde gesigneerd C. Crayer F) van circa 1656; Aanbidding der Herders van M. De Hase (midden 18de eeuw) op het noordaltaar; het belangrijkste beeldhouwwerk werd in een kapel aan het eind van de noordzijbeuk gegroepeerd: een bas-reliëf met Calvariegroep in een drielobbige nis, van circa 1250 (oorspronkelijk in de koorgevel), de beelden van Onze-Lieve-Vrouw, Sint-Kwinten en Sint-Gertrudis (14de eeuw) afkomstig van de zuidtranseptgevel, een Ecce Homo (1652?), een volkse Sint-Rochus, 17de eeuw(?); communiebank in rococostijl van Van Der Haegen, afkomstig van de abdij van Ninove(?), een régence preekstoel (eerste helft 18de eeuw) en een Louis XVI-biechtstoel (tweede helft 18de eeuw).
- LEMAIRE R.M., Persoonlijk archief.
- VINCX J.., Sint-Kwintens-Lennik, De Kerk, in Eigen Schoon en de Brabander, 1929-30, p. 73-109.