Heterogeen gebouw, aanleunend bij de Henegouwse gotiek, op volgende plattegrond: een westtoren met noordtraptoren, gevat tussen de uiteinden der zijbeuken, een driebeukig schip van drie traveeën, dwarsarmen, een koor met driezijdige sluiting en flankerende sacristieën. Hoofdzakelijk witgekalkte baksteenbouw met gebruik van hardsteen voor de plint en van zandsteen voor de omlijstingen; plaatselijke breuksteen in klein en onregelmatig verband bleef bewaard in de onderbouw van de toren en werd hergebruikt in het zuidtransept.
De chronologie zou er uitzien als volgt: romaanse kern (12de eeuw?) geïntegreerd in de toren uit de 17de eeuw, middenschip uit de 14de eeuw, zijbeuken uit de tweede helft van de 16de eeuw, zuidtranseptarm uit de eerste helft van de 15de eeuw, noorddwarsarm van circa 1450 en koor uit de 17de eeuw, aangepast in de 18de eeuw. Noordsacristie uit de 18de eeuw en zuidelijke uit de 20ste eeuw.
Algemeen volume gedomineerd door de hoge toren met ingesnoerde naaldspits en gekenmerkt door de dwarse zadeldaken met puntgevels van de zijbeuktraveeën, transeptarmen en noordsacristie.
Blinde middenbeuk geritmeerd door zuilen met sokkel en lijstkapiteel, die de geprofileerde korfboogvormige scheibogen dragen. Bepleisterd tongewelf in middenschip en transeptarmen; spitstongewelf in het koor en dwarse spitstonnen in de zijbeuken. Verlichting door middel van spitsboogvensters zonder maaswerk.
Mobilair. Gotische Sint-Anna-ten-Drieën, begin 16de eeuw; barokke Onze-Lieve-Vrouw en patroonheilige (18de eeuw); rijk meubilair hoofdzakelijk uit de 18de eeuw: hoofd- en vier zijaltaren in barokstijl (18de eeuw); koorgestoelte en -lambrisering (1754), lambrisering en biechtstoelen (1757) in het schip; kansel (1750) in Louis XV-stijl; belangrijk grafmonument in renaissancestijl van P. en J. d'Herbais en H. van Imersele, uit midden 16de eeuw (gerestaureerd 1853), toegeschreven aan Colijn de Nole, aan Jan Mone of aan Cornelis Floris; talrijke grafstenen in de vloer, van 1631, 1632, 1711 enzoverder.