De vroege bewoning van de plaats wordt bewezen door prehistorische en Romeinse vondsten; Eisden was gelegen aan de Romeinse heirbaan Tongeren - Nijmegen.
In de 10de eeuw maakt Eisden deel uit van het domein van de heren van Kessenich; zij schenken het circa 912 aan de abdij van Thorn. In 1345 wordt ridder Ogier, van het geslacht van Tongeren, vermeld als heer van Leut en voogd van Eisden. De heren van Leut hadden oorspronkelijk slechts de voogdij over Eisden, wat echter weldra uitloopt op een feitelijke inbezitneming, tot ongenoegen van de abdissen. De conflicten hieromtrent slepen aan tot de verkoop van Eisden in 1553. Vanaf 1475 is de familie van Vlodrop in bezit van de heerlijkheid Leut. In 1553 koopt Balthasar van Vlodrop het dorp Eisden van de abdis van Thorn. Vanaf dan maakt Eisden deel uit van de heerlijkheid Leut.
Op juridisch gebied bezat Eisden een schepenbank die in beroep ging bij de schepenbank van Thorn.
De Sint-Willibrordusparochie ontstaat waarschijnlijk uit de oude (8ste-eeuwse) kapel van Mulhem (Lanklaar). De parochie omvatte ook Vucht, dat pas in 1843 een zelfstandige parochie werd. Patronaatsrecht en tienden waren bezit van de abdij van Thorn.
Tot in de 20ste eeuw leefde Eisden van de landbouw, uitgeoefend in kleine bedrijven op de heide; nog in 1844 was 60% van de oppervlakte heide. In 1907 wordt de steenkoolmijn van Eisden opgericht; zij werd functioneel vanaf 1923. Het oorspronkelijke heidegebied, ten westen van de in het eerste kwart van de 19de eeuw aangelegde Zuid-Willemsvaart, de westgrens van het oude centrum, wordt vanaf dan volledig ingenomen door de mijngebouwen (uiterste noordgrens van de gemeente) en de omvangrijke cité, met bijhorende handels- en horeca-ontwikkeling (Pauwengraaf, Rijksweg).
De imigratie van arbeiders vertienvoudigde de bevolking tussen 1900 en 1930. Deze evolutie betreft voornamelijk het westgedeelte van de gemeente; door de buffer, gevormd door de Zuid-Willemsvaart bleef de oude kern vrijwel onaangeroerd door deze ontwikkeling. De ontwikkeling van de tuinwijken verliep in zuidelijke richting met de tuinwijken van Vucht en Maasmechelen, alle ten westen van de Zuid-Willemsvaart.
Het oorspronkelijke straatdorp, haaks op de oude heirbaan Tongeren - Nijmegen, zoals weergegeven op de Ferrariskaart, is reeds in het midden van de 19de eeuw niet meer te herkennen (Atlas van de Buurtwegen, 1841-1845). Het stratenpatroon van het midden van de 19de eeuw bleef echter getrouw bewaard in dat van het huidige oude centrum, gekneld tussen de Zuid-Willemsvaart ten westen, en de steenweg Tongeren - Maaseik ten oosten. (Rijksweg N78). Laatstgenomde kreeg zoals in de aangrenzende gemeenten een duidelijke centrumfunctie met handel en horeca.
Oppervlakte: 802 hectare. Aantal inwoners (1970): 9.928.
- DEXTERS G.H., De Heerlijkheid Eisden. 1936.
- DEXTERS G.H., Het gelaat van een Limburgs dorp. (De Tijdspiegel, 1, 1946, p.9-11).
- DEXTERS G.H., 15de eeuwse-kunst te Eisden. (Het Oude Land van Loon, 1, 1946, p.107-110).
- DUSAR A., Limburgs kunstbezit. Van prehistorie tot classicisme. Hasselt, 1970. p.32, 104, 105, 170, 171, 182, 193, 194, 224, 226, 227, 228.
- HENRICUS, b., Architectuur in de mijnstreek van Limburg. (De Tijdspiegel, 12, 1957, p.p.273).
- PAQUAY, J., De hoeven der kerkelijke instellingen in Limburg. (Verzamelde Opstellen uitgegeven door den Geschied- en Oudheidkundige Studiekring te Hasselt, 4, 1928, p.59).
- S.N., De goedkope woningbouw in Limburg. (Bouwkroniek, 29, 1949, p.1-2).
- VAN DE WEERD, H. , Het Landdekenaat Eyck. (Limburg, 11, 1924-25, p.16-22).