is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteeldomein van Imde
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel van Imde en dienstgebouwen
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteelhoeve van Imde
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel en herenhoeve van Impde
Deze vaststelling was geldig van tot
Neoclassicistisch landhuis gebouwd omstreeks 1855 met hoeve, koetshuizen en bijgebouwen omgeven door park in landschappelijke stijl, gevormd door een 'eiland' van circa 3 hectare, omringd door een brede waterpartij van 2 hectare met golvende oevers en met landschappelijke 'clumps' bezaaide beemden, aangelegd in 1847-1874.
De geschiedenis van het kasteel van Impde (ook Imde), gaat terug tot de hoge middeleeuwen, wellicht tot Onulfus van Wolvertem, één van de stichters van de abdij van Dielegem in 1095. In 1605 werd het aangekocht door Louis Verreycken, topdiplomaat en eerste secretaris van de koning, die ongeveer tezelfdertijd bij de Nieuwermolen te Sint-Ulriks-Kapelle een 'huis van plaisantie' liet bouwen. Toen in 1694 de eerste gedetailleerde afbeelding van het kasteel werd gepubliceerd – een ets van Harrewijn in Le Roys 'Castella et Praetoria nobilium Brabantiae' – was het nog steeds eigendom van zijn afstammelingen. Het kasteelcomplex wordt door Harrewijn afgebeeld vanuit het noordoosten als een waterkasteel met een U-vormige, naar het noordwesten geopende plattegrond. De vierkante poorttoren met bewimpeld tentdak stamt wellicht nog af van de middeleeuwse donjon, de vierkante torens met omlopende balkons en klokdakjes aan de uiteinden van de U zijn vermoedelijk van recente datum. Rechts van het kasteel is de aanzet van een gekanteelde muur zichtbaar, die het pleintje ten noordwesten van het kasteel – het niet bebouwde gedeelte van het kasteeleiland (9,5 are) – omsluit. De kruiskozijnen, de horizontale banden op de gevels, de duidelijk gemarkeerde steigergaten en de getrapte dakvensters suggereren traditionele bak- en zandsteenbouw, maar het deurvenster met balkonnetje en vooral de enorme steunbeer tegen de noordoostelijke kasteelgevel, die in feite de latrines herbergt, wijzen op een voor die tijd zeldzaam comfort. Rechts van de uitbouw met de latrines bevindt zich een boothuisje of een overdekte aanlegsteiger. De enige toegang is de van balustrades voorziene, stenen boogbrug van drie traveeën, langs de kant van het kasteel verlengd in een houten ophaalbrug.
Het neerhofeiland (25,5 are), links in beeld, wordt aan de zuidwestelijke zijde afgeschermd door een langgerekt gebouw met de stallen, het koetshuis (met twee korfboogpoorten) en de verblijven voor het personeel; aan de zuidoostelijke zijde door de buitenpoort met een steil schilddak; aan de andere zijden slechts door manshoge muren. Het poortgebouw en het koetshuis met de stallen zijn relicten van het primitieve neerhof, want de landbouwfunctie werd rond 1670 verbannen naar het nieuwe neerhofcomplex ten zuiden van het kasteel. De mesthoop op het oude neerhofplein – dan gepromoveerd tot 'cour d'honneur' – heeft plaats gemaakt voor een stenen, met spiegelbogen omzoomd bekken met een hoog opspuitende fontein. Voor de rest: aarde of grind; de hoofdzakelijke verkeersfunctie van het plein wordt door geen andere versieringen gehinderd. Op de ets valt overigens geen spoor van formele tuinaanleg te bespeuren. Dit heeft misschien te maken met de gezichtshoek van de tekenaar die de ets van Harrewijn voortekende, Jacques van Croes. Hij stond op een derde eiland, waarvan hij de oeverzone op de voorgrond weergeeft – volgens de ets onbewerkte grond met een natuurlijke oeverbegroeiing, maar op de Ferrariskaart (1771-1775) zien we dat het de oever is van een 70 are grote, rechthoekige eilandtuin, met bomen afgezoomd en in parterres verdeeld volgens een 130 m lange, centrale as. Dit beeld wordt tot in het detail bevestigd door de Primitieve kadasterkaart, opgemaakt door J.B. Vandensteen in 1821. Bestond die eilandtuin al in 1694? Mogelijk werd hij pas aangelegd in opdracht van prins ('Fürst') Eugen Alexander von Thurn und Taxis (ook de la Tour et Tassis), erfelijk grootmeester van het keizerlijke postwezen, die in 1700 via een stroman het kasteeldomein van de laatste Verreyckens had overgekocht. Aan wie hij als 'absentee owner', wonend in Frankfort, het kasteel verhuurde is niet bekend.
De Cantillon spreekt in 1770 in zijn 'Vermakelykheden van Brabant' vol lof over Impde met zijn kasteel "van een reguliere en hedendaagsche bouwkunst, voorzien van een tooren, met een wandelgalery rondsom, een fraaije steenen brug met drie boogen, eene plaats vercierd met springende waateren, en boven dit alles, indien men van het inwendige wil oordeelen, in gevolg van het uitwendige van dit gebouw, de kostelykheid der vertrekken, de balcoens en het aangename uitzicht, zo vervullen ze alles wat er aan tuinen of wandelplaatzen mocht ontbreken". Hieruit zou men kunnen afleiden dat rond 1750 de aanleg rond het kasteel niet zo indrukwekkend was, maar dat dit gebrek ruimschoots door de kwaliteiten van het gebouw werd gecompenseerd.
Op de Ferrariskaart en op de Primitieve kadasterkaart wordt de uitgestrektheid van de aanleg getoond – een 4,5 hectare groot meer met een heuse archipel, want ten zuiden van het neerhofeiland ligt nog een vierde eiland, in de Primitieve kadastrale legger omschreven als weide, bijna 44 are groot. Op dit eiland mondt de dreef uit die het kasteeldomein van Impde verbindt met het centrum van Wolvertem, de eerste 700 m lijnrecht, aangelegd volgens het klassieke model en door vier bomenrijen afgezoomd, ongetwijfeld de ceremoniële oprijlaan. Het 'meer' wordt gevoed door de Molenbeek en fungeert dus ook als reservoir voor de watermolen op de noordelijke oever, een complex van vier gebouwen, van waaruit een tweede dreef noordwaarts naar het centrum van het gehucht Impde vertrekt. De kasteelboerderij, het 'nieuwe neerhof', ligt ten zuiden van het 'meer'. Als in 1821 de Primitieve kadasterkaart wordt uitgetekend, is het kasteel verdwenen (volgens A. Wauters wordt het kasteel echter pas in 1828 gesloopt); het kasteeleilandje (perceel nummer 8), de buitenpoort en de stal-en-koetshuisvleugel bestaan dan nog, evenals de kasteelboerderij en de vier gebouwen van de watermolen. De indeling van de eilandtuin in zes parterres langs een centrale as wordt nog expliciet weergegeven, maar van een siertuin is er in de kadastrale legger geen sprake meer. Maximilian Karl von Thurn und Taxis – de familie is ondertussen van Frankfort naar Regensburg verhuisd – wordt in de Primitieve kadastrale legger als eigenaar opgegeven. Zijn grondbezit in Wolvertem beslaat op dat ogenblik 313 hectare, bijna één zesde van het gemeentelijk grondgebied.
In 1836 wordt het kasteeldomein van Impde verkocht aan jonker François Pangaert (later Pangaert d'Opdorp), die naar aanleiding van de transactie tevergeefs probeert de titel van baron van Impde mee over te kopen. In zijn opdracht worden in 1847 de werken aangevat die het uitzicht van het domein grondig zullen veranderen en die in een kadastrale opmetingsschets van 1866 worden samengevat. Ongeveer op dezelfde plek waar ooit Verreyckens waterkasteel stond, laat Pangaert een neoclassicistisch kasteel bouwen, waarvan de eerste steen wordt gelegd in 1855. Het is twee bouwlagen hoog en vijf traveeën breed, maar de drie middelste traveeën werden langs de noordwestelijke zijde gebundeld in een risalietachtig middendeel, dat samenvalt met een trappenbordes en een portiek en dat bekroond wordt door een attiek met siervazen. Het symmetrische 'dubbelhuis' en de mezzanine onder een overkragend leien schilddak zijn typisch voor een groot aantal bepleisterde en witgeschilderde landhuizen uit de periode 1840-1865, maar met de ornamenten werd hier kwistiger omgesprongen dan gebruikelijk (arduinen vensteromlijstingen met boog- en driehoekige frontons, hoekkettingen en cordonlijsten).
De kasteelboerderij behoudt haar hoofdzakelijk 17de-eeuwse vorm: een gesloten hoeve met een vierkante, 1673 gedateerde poorttoren onder een gebogen leien tentdak met een duiventil. Maar dichter bij het nieuwe kasteel verrijst een nieuw complex met een koetshuis, stallingen en personeelsverblijven – een langgerekt 'dubbelhuis' onder een leien schilddak, twee bouwlagen en dertien traveeën groot, de drie middelste met rondboogpoorten en samengevoegd tot een middenrisaliet bekroond door een horloge en daarboven een klokkenstoel met een spits tentdakje. Dit gebouw vormt de naar het kasteel gekeerde hoofdvleugel van een semigesloten complex met serres en een oranjerie, dat paalt aan een gedeeltelijk ommuurde moestuin. De kaarsrechte dreef, die vanuit het zuidoosten de hoofdtoegang vormde tot het kasteelcomplex, blijft behouden, maar de door Pangaert geconcipieerde arduinen brug over de ringgracht weerspiegelt vermoedelijk zijn 'dynastieke' ambities: balustrades die uitlopen op vier zittende leeuwen, die elk een wapenschild tornen – onder meer een met twee posthoorns, als verwijzing naar de vorige eigenaar. Ten westen van het kasteel is er nog een tweede, ditmaal onversierde brug. Er werd waarschijnlijk volop gerecycleerd, want de 'leeuwenbrug' en ook het ronde waterbekken met opspuitende fontein in de gazons voor het kasteel bevinden zich op precies dezelfde plaats als de toegangsbrug en de fontein op de ets van Harrewijn (zie de mutatieschetsen van 1866).
De rest van het landschap ondergaat ingrijpende veranderingen. De oppervlakte aan water wordt met bijna één derde gereduceerd. De 'archipel' maakt plaats voor één groot eiland van meer dan 3 hectare. In zijn peervormige contouren tekent zich nog vaag de oude eilandtuin af, maar de strakke lijnen behoren tot het verleden. Met zijn golvende oevers, versmallingen en verbredingen behoort de landschappelijke vijver, in feite een grote ringgracht, tot het 'riviertype'. Het beeld dat de ontwerper of de eigenaar voor ogen stond is ongetwijfeld dat van een arcadisch landschap met een statig meanderende rivier. Op de beboste noordelijke lob van het kasteeleiland bouwde Pangaerts een ijskelder van het meest gangbare model: een eivormige bewaarruimte voorafgegaan door een recht, gewelfd sas met (en dit is vrij uitzonderlijk) een hoge verluchtingsschouw. Het nieuwe kasteel staat 'droog' in een bijna onmerkbaar glooiend landschap. De Italiaanse populieren die op oude ansichtkaarten het kasteel flankeren, accentueren de arcadische ambiance. Toen François Pangaert in 1857 stierf, waren de werken lang niet voltooid. Zijn zoon Egide zette de werkzaamheden voort. Volgens sommige bronnen zouden ze tot 1874 hebben aangesleept, maar op de stafkaart van 1892 wordt de noordelijke uitbreiding, waarin ook de oude watermolensite wordt opgenomen, nog niet weergegeven; pas op de stafkaart van 1909 verschijnt de topografie, conform de mutatieschets van 1866.
De oppervlakte van de nieuwe 'lustgrond' bedraagt 2 hectare 79 are, maar al op de stafkaart van 1864 is te zien dat de beemden aan de overzijde van de molenbeek, ten westen van het eigenlijke park, ook werden opgedirkt, 'gelandscaped'. Verspreide bosjes of groenmassieven tekenen zich af tegen een singel van hoogstammig groen, die de huisjes langs de Barbierstraat (ten westen van het domein) aan het gezicht vanuit het kasteel onttrekken. Landschappelijke bosjes verschijnen ook ten zuidoosten van het park. Enkele van deze 'clumps' zijn tot op heden bewaard. Tot de door Pangaert uitgevoerde beplantingen behoren ook enkele indrukwekkende platanen (Platanus x hispanica), een monumentale, laagvertakte wingerdbladige zomerlinde (Tilia platyphyllos 'Vitifolia') die waarschijnlijk een 'bundelboom' is (verschillende exemplaren in één plantgat), enkele bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea') en vermoedelijk ook een Kaukasische vleugelnoot (Pterocarya fraxinifolia) die nog voortleeft in de vorm van oude wortelopslag.
In 1876 werd het domein van Impde, inclusief de landerijen, verkocht aan Henri Goethals. Noch hij, noch zijn zoon Edmond-Marie, die ook burgemeester van Wolvertem werd, noch zijn kleinzoon Joseph hebben noemenswaardige veranderingen aangebracht aan de architectuur en de topografie van het kasteeldomein. Rond 1906 werd de ijskelder ongetwijfeld op non-actief gesteld en vervangen door een meer moderne koelinstallatie, want toen werden de gebouwen van elektriciteit voorzien vanuit een eigen generator, ondergebracht in een 'electriek fabriek', een cabine die tegen de noordmuur van de moestuin werd aangebouwd. In 1956 verdeelde Joseph Goethals het domein in vier stukken en verkocht het kasteel met het park, het koetshuis-stallencomplex en de moestuin aan de industrieel Jan Van der Elst. Maar ook deze verkaveling overleefde het domein zonder kleerscheuren.
(opname 2007)
Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeters weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte.
Bron: DENEEF, R., 2011. Historische tuinen en parken van Vlaanderen - Noordwestelijk Vlaams-Brabant: Affligem, Asse, Grimbergen, Kapelle-op-den-Bos, Londerzeel, Meise, Merchtem, Opwijk, Wemmel, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Kasteelhoeve van Imde
Is gerelateerd aan
Watermolen op de Molenbeek
Is deel van
Imde
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteeldomein van Imde [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134063 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.