is deel van de aanduiding als beschermd monument Kasteel van Bovelingen: aanhorigheden, park en dreef
Deze bescherming is geldig sinds
Verdwenen kasteelpark in vroeg-landschappelijke stijl van rond 1800, mogelijk ontworpen door Ghislain Joseph Henry (1754-1820) en aangepast in de tweede helft van de 19de eeuw; de site, het reliëf van de vijvers, enkele lanen en parkbomen blijven over. Het kasteel, aanvankelijk met neerhof-opperhofstructuur, werd midden 20ste eeuw gesloopt, het deels 18de-eeuws neerhof en de 19de-eeuwse kasteelaanhorigheden bleven behouden en ook de klein-architectuur van het park: ijskelder, paviljoentje nu in ruïne, verbouwde rijschool en door G.J. Henry gebouwd klassicistisch paviljoen, alles daterend van rond 1800. Behouden ommuurde moestuinsite en serre aanleunend tegen de kasteelaanhorigheid.
Een rijk verleden
Aanvankelijk behoorde dit gebied tot het persoonlijke domein van de graven van Loon, maar naderhand werden hier drie heerlijkheden gecreëerd: Mechelen (Marline), Pepingen en Bovelingen of Schalkhoven. Door ridder Michel de Borchgrave (†1630), werden Pepingen, dat hij erfde, en Bovelingen, dat hij kocht, samengevoegd. In 1619 kreeg hij nog Kwaadmechelen en Rukkelingen in leen van de Luikse prins-bisschop. Zijn achterkleinzoon Jean Baptiste de Borchgrave (1714-1772) werd in 1745 onder de naam van Altena tot graaf van het Heilig Roomse Rijk verheven. Pepingen met zijn kerk, kasteel en gehucht verdween totaal en de gehuchten Mechelen en Bovelingen versmolten met elkaar tot de huidige gemeente.
De Bundergeldkaart van Herkenrode uit 1680 geeft de oudste afbeelding van het kasteel. De gebouwen liggen dan rondom een binnenkoer, zijn door grachten omringd en de woonvleugel is in de rechterbovenhoek duidelijk te herkennen aan zijn groter en hoger volume. In de rechterbenedenhoek getuigt de hoge, slanke toren met hoge naald van de voornaamheid van het goed.
Dat Bovelingen rond 1740 een belangrijk kasteel was met welvarende heren illustreert de tekening van Remacle Leloup die in Les Délices du païs de Liége als gravure verscheen. Na een lofzang op de schoonheid van het Haspengouwse land waar vruchtbare akkers afgewisseld worden met bosjes en lanen met opgaande bomen, beschrijft de auteur het kasteel van Bovelingen omstandig. "Het ligt in een uitgestrekte, licht glooiende vlakte met goed onderhouden aanplantingen. Een laan, wel 1200 passen lang, leidt naar de ingang van het kasteel dat voorafgegaan wordt door een neerhof. Daar geeft een vierkante toren op uit en ook de inrijpoort met ophaalbrug naar de binnenkoer van het kasteel. Dat ligt in een brede slotgracht en het bestaat uit twee mooie woonvleugels rond een tweede binnenkoer van ongeveer 200 voet in het vierkant, vooraan afgewerkt met een terras. De vleugel uitkijkend op de tuinen eindigt op een toren met helmdak. Het interieur bezit fraaie, elegant geschikte en rijk aangeklede appartementen, die een enfilade vormen van vijf grote vertrekken die de ganse lengte van het gebouw beslaan. De tuin is een lange rechthoek, links afgeboord met een laan van haagbeuk, die uitloopt op een mooie waterpartij. Mooie boomgaarden strekken zich in de omgeving uit en er is een kleine met gras begroeide heuvel opgeworpen van waar men een mooi vergezicht krijgt over steden en dorpen".
Op de prent, die een gezicht geeft vanuit het oosten en waarin de oudere tekening herkenbaar is, ziet men bovendien dat er langs de oever en op de kruising van de paden in de omhaagde en in kwadranten verdeelde parterretuin, verticale snoeivormen in rij staan opgesteld of ronde in cirkelvorm. Eén parterre is gevuld met een sterpatroon, een tweede heeft typisch borduurwerk. De tuinen lagen toen ten zuiden van het kasteel.
Vijfentwintig jaar later zijn de oriëntatie en de structuur van het kasteeldomein gewijzigd, zoals de Ferrariskaart (1774-1775) aantoont. Men bereikt het niet meer vanuit het oosten, maar vanuit het noorden. Het neerhof van op Leloups tekening is samen met de noordelijke vleugel van de tweede binnenkoer gesloopt en vervangen door een nieuwe vierkanthoeve ten westen. De klassieke neerhof-opperhof opstelling is verlaten en vervangen door een U-vorm open aan de huidige Altenastraat. De kasteelheren leefden toen 'entre cour et jardin'. De tuinen zijn klassieke parterretuinen met in het verlengde twee vijvers die gescheiden zijn door een laan eindigend op een halve maan. Deze vorm vindt men later op de Primitieve kadasterkaart terug, zij het in een gewijzigde context.
Een vroeg-landschappelijk park
Rond 1790 werd het kasteeldomein eens te meer aan de eisen van de tijd aangepast. Verbouwingen gaven het kasteel een nieuw gezicht. De kern bleef behouden, de haakse vleugels werden sterk ingekort en de resterende constructie beschreef een alleenstaande U-vorm, die overal herleid is tot een hoogte van twee bouwlagen met een vooruitspringende centrale uitbouw in de park- en in de erfzijdegevel. Daar ging een nieuw interieur mee samen in laat-classicistische stijl, gedocumenteerd door Joseph de Borchgrave d'Altena (allicht een familielid van de kasteelheren). Hij vermeldt parketvloeren, houten lambrizeringen en een mooie trap met houtsnijwerk in Louis XV- en Louis XVI-stijl, rijkelijk stucwerk op plafonds en wanden met een iconografie verwijzend naar de jacht, de muziek, de vier seizoenen, klassieke goden en godinnen, naast reliëfs met de architectuur, de beelhouw-, de schilder- en de dichtkunst en medaillons met personages als Camillus, Pythagoras, Cassius en Cornelius Scipio. In de kapel verwezen de gestucte attributen naar religieuze thema's als het geloof, de hoop, de rechtvaardigheid, de kracht, de voorzichtigheid en de liefdadigheid. De thema's en het rijke stucwerk zijn eigen aan de kastelen van die periode in het prinsbisdom Luik.
Als tegenhanger van de boerderij, kwamen er ook nieuwe kasteelaanhorigheden en een ruime, ommuurde kasteelmoestuin. De gebouwen beschrijven een U-vorm met de open zijde zuidwaarts. Deze complete vernieuwing werd afgerond met een herziening van de buitenaanleg. Opdrachtgever voor deze vernieuwingen was Jan Willem graaf de Borchgrave d'Altena (1748-1818), heer van Bovelingen.
Het ontwerp voor deze verbouwing, een regelrechte hommage aan het classicisme, is vermoedelijk van architect Ghislain Joseph Henry (1754-1820), aan wie ook het bewaarde paviljoen wordt toegeschreven en de aanleg van de tuinen in de nieuwe 'Engelse' stijl. Henry was in het laatste kwart van de 18 de eeuw bij meerdere classicistische projecten betrokken. De opsomming is lang. De verbouwing van het kasteel en de aanleg van een Engelse tuin met tuinpaviljoenen in Beauraing voor de hertog van Beaufort Spontin in 1786-1788; de aanleg van de Engelse tuin ook met fabriekjes voor Frans von Reischach, de landcommandeur van Alden Biesen in 1786-1787; het ontwerp in 1789 van het nieuwe kasteel van Duras, gerealiseerd in 1791 en de aanleg van de tuinen in nieuwe stijl voor graaf van der Noot; de inrichting van het kasteel van Wégimont en de aanleg van tuinen in nieuwe stijl voor graaf d'Oultremont; de aanleg van de Engelse tuin van Wespelaar (Haacht) met de fabriekjes in 1796 voor Joanna Artois en Jean Plasschaert; de bouw van het kasteel Zangerij in Eigenbilzen in 1814. Na het ancien régime werkte Henry bovendien voor de hertogen van Arenberg en d'Ursel in Edingen en in Brussel, voor Napoleon en het koninklijk huis van Oranje in Laken, voornamelijk aan de herinrichting en de decoratie van hun kastelen en paleizen.
Op de Primitieve kadasterkaarten van Bovelingen en Rukkelingen uit 1810 is de nieuwe toestand duidelijk. Het kasteeldomein beslaat een lange rechthoek, doorsneden door een lange noord-zuid-as, vertrekkend vanuit het kasteel (perceel nr. 77), meer bepaald en zoals wel meer het geval is, vanuit de centrale, grote vestibule of salon. Deze as verbindt de nieuwe toegangsdreef vanuit het noorden (perceel nr. 89) met de rechte laan (perceel nr. 64 en 65 en op Rukkelingen perceel nr. 125, aangeduid als dreef ) in het lustbos (perceel nr. 61, 63 en 66 en op Rukkelingen 123 en 127) ten zuiden, een systeem eigen aan de 18de-eeuwse klassieke tuinaanleg. De zuidelijke as bestond al op de Ferrariskaart, de noordelijke echter nog niet. De boerderij (perceel nr. 76) met haar omhaagde tuin, verdeeld in een perceel moestuin en een veld met bakhuis (respectievelijk perceel nr. 74, 73 en 72), herkent men van de Ferrariskaart. Bij de nieuwe kasteelaanhorigheden met brouwerij (perceel nr. 78) ligt de ruime kasteelmoestuin (perceel nr. 82) begrensd door hagen en door een kanaal dat mogelijk de restant is van de ringgracht uit de Ferraristijd. Ook begrensd door dit kanaal en ten westen van het kasteel ligt er een omhaagd perceel lusttuin (nr. 80); tussen het kasteel en de boerderij ligt een derde moestuin (perceel nr. 79).
Ten zuiden, aan de voet van het kasteel strekt zich een ruime, op de oost- en westzijde omhaagde lusttuin (perceel nr. 69) uit met een grote, landschappelijke vijver (perceel nr. 70), die in kanaalvorm uitloopt naar en deels het tracé volgt van de grote zuidelijke as. De as zelf is onderbroken door een typische slangvormige vijver (perceel nr. 62) met eilandjes en een bruggetje dat niet op het tracé van de laan ligt. Ook in het kasteelpark van Heers, dat uit dezelfde tijd dateert, kwam een gelijkaardige vijver voor. Mogelijk was hier dezelfde ontwerper werkzaam. Een grote manège (perceel nr. 84, als gebouw) in het verlengde van een laan (perceel nr. 83) – de bomenlaan als oprit naar het neerhof op Leloups tekening –, een ijskelder (perceel nr. 68) en een paviljoen (perceel nr. 67) liggen alle drie op de rand van de lusttuin met een beboste strook (perceel nr. 66) als achtergrond. In het ook omhaagde bos en lustbos (samen de percelen nr. 61 en 63 en op Rukkelingen nr. 124 en 127), liggen vijf ongeveer in quincunx opgestelde lusthuisjes (vijfmaal perceel nr. 126 op Rukkelingen). Deze follies zijn typische elementen in de uit Engeland geïmporteerde tuinen die met de geometrische of Franse tuinstijl breken, en daarom Engelse tuinen worden genoemd. Het bos was ongetwijfeld doorkruist door niet kadastraal geregistreerde kronkelpaadjes, waarvan één moet hebben aangesloten op het al vermelde bruggetje van de slangvormige vijver. Het kasteeldomein bezat verder ook boomgaarden (percelen nr. 71, 91, 92 en 95) zoals dat al in de 18de eeuw het geval was, een rij bomen langs de huidige Altenastraat (perceel nr. 57, 85, 86 en 87) over de hele breedte van het domein en twee grote rechthoekige vijvers (perceel nr. 88 en 90) aan de overkant van de straat.
In 1844 is, volgens de kadastrale legger graaf François de Borchgrave eigenaar van het domein, waartoe dan meer dan 165 ha land in Bovelingen en meer dan 261 ha in Rukkelingen behoren. Voor de kadastrale schatting in 1841 werd het kasteel als volgt beschreven. "...hebbende een zeer aangename ligging door de lusttuinen en de waterwerken waarmede hetzelve omringd is. Het ... is zeer groot en van een nieuw en goede bouworder, aen den grooten ingang heeft men eenen vestibule met eene fraeye koepel geplaatst, waar na regts 4 vertrekken hebbende ieder een à twee kabinetjes, links eene voorkamer, eene fraeye zael als mede eene eetplaets, eene schoone trap leidende naer de 1ste verdieping, alwaer eene koepelplaets alsmede 10 vertrekken met ieder een à twee kabinetjes. De 2de verdieping, zijnde mansarde, bevat 15 zoo groote als kleine slaepvertrekken waer boven zolders. Het onderhuis bevat eene groote keuken, eene eetplaets voor de dienstboden, eene waschplaets en meerdere kelders. Voor het kasteel is een bassecour, alwaer regts eene frayen stal voor achttien paerden, koetshuis, smederij, koestal en andere kleine stallen, links heeft men een boerderij afzonderlijk gemeten".
Dat Bovelingen een vroeg-landschappelijk park bezat, bewijst ook de lithografie van Madou, verschenen in 1830. Men ziet er, naast de vier nog jonge populieren aan de oever van de landschappelijke vijver, enkele bomen en coniferen die niet ouder zijn dan maximaal 30 jaar. De prent geeft ook een gezicht van uit het zuiden op het kasteel en bevestigt de al vermelde verbouwingen die er sinds de tekening van Leloup aan gebeurden. Maatschappelijke veranderingen weerspiegelen zich doorgaans in het wonen en in de omgang met de omringende natuur, een gegeven dat in kasteeldomeinen doorgaans goed valt af te lezen. Bovelingen met zijn opeenvolgende aanpassingen is daar een mooi voorbeeld van.
Het park in de tweede helft van de 19 de eeuw
Latere ingrepen gebeurden voornamelijk in de dienst gebouwen en de boerderij, waarvan men de uitbreiding en wijzigingen kan volgen in de kadastrale mutatieschetsen. In het park waren de wijzigingen in de structuur miniem. In 1865 verdween het kanaal bij de kasteelmoestuin en registreerde het kadaster het bestaan van bijgebouwen in de moestuin; op het erf van de stallingen en tegen het boerenhuis en de beide kleinere tuinen ten oosten en ten westen van het kasteel verdwenen als afzonderlijk perceel. De volledige opmeting van alle gebouwen in 1879 gebeurde naar aanleiding van de vernieuwing van de dienstgebouwen, die in 1883 werd voltooid. De oude kasteelaanhorigheden – de brouwerij had al in 1864 haar bestemming verloren – werden vervangen door nieuwe wagenhuis- en stalvleugels, die de oude opstelling in Uvorm hernemen. Ook de boerderij, op het boerenhuis na, onderging wijzigingen, onder meer werd de achtergevel van de oostelijke vleugel herwerkt in dezelfde stijl als de stallingen; met als resultaat een oprit naar het kasteel tussen uniforme gevels. Terzelfder tijd werd in de moestuin, aanleunend tegen de westelijke stalvleugel een halfronde serre aangebouwd en twee kweekbakken.
Deze werkzaamheden tijdens het laatste kwart van de 19de eeuw betekenden het einde van de evolutie van het kasteeldomein. De Dépotkaart van 1871 geeft de toestand van het park in landschappelijke stijl kort voordien weer. De oprit vanuit het noorden loopt tussen de boomgaarden en de twee toen al verlande en beboste rechthoekige vijvers. De grote moestuin bij de stallingen is in kwadranten verdeeld en de kleine bij de boerderij bezit een bakhuis. Er liggen ovale bloembedden bij de oost- en westgevel van het kasteel en ten zuiden strekt zich het park in landschappelijke stijl uit. Dat beschrijft nog steeds een lange rechthoek waarvan het eerste deel een ruim grasveld is met een vijver, een smalle bomenrand ter vervanging van de vroegere boomgaard op de westelijke grens en een bredere rand ten oosten met bloeiende struiken en lusvormige paden. Die vervoegen de rondweg die ook de oostelijke rand en het terras bij het kasteel aandoet en de talrijker paden in het lustbos. De slangvormige vijver met brug vormt de overgang en ten zuidwesten in dit lustbos ligt de quincunx van follies, met een cirkelvormig pad rond het centrale paviljoentje. Het padenpatroon en de beplantingswijze bewijzen dat het vroeg-landschappelijk park evolueerde tot een park in volle landschappelijke stijl, dat de structuur van het oude behield.
Het domein beleefde met de bouwactiviteiten van het laatste kwart van de 19de eeuw een bloeiperiode, die met de eerste wereldoorlog – in 1913 werd de boerderij nogmaals verbouwd – ten einde liep. Dankzij Emile Henrioulle, tuinman, pomoloog en secretaris van de "Ligue horticole du Limbourg", was Bovelingen toen zelfs vermaard om zijn appelvariëteiten en de zeldzame bomen in het park (12). Hij beheerde een groot aantal soorten leiperen en in 1909 een collectie van 500 appelvariëteiten in de meer dan 100 ha boomgaard (L. Royen vermeldt in Pomologia de peren Beurré d'Hardenpont, Beurré Dilly, Jules d'Airolles en de appels Pépin de Bovelingen, Pépin d'or de Bovelingen, Calville Henrioulle). Na het overlijden van Marie de Spoelbergh (1917), echtgenote van François Henri de Borchgrave d'Altena (1902) trad het verval definitief in, want door onenigheid tussen hun zonen werd Bovelingen in 1919 verkocht en bleef het kasteel onbewoond. Een brand teisterde het kasteel in 1947 en het werd daarna in fasen gesloopt. De kasteelboerderij en de kasteelaanhorigheden werden in 1983 als afzonderlijke landbouwbedrijven verkocht aan de pachters. Dat het kasteelpark tot dan toe behouden was gebleven bewijst het orthofotoplan van 1984, waar de park architectuur nog goed leesbaar is en grotendeels dezelfde als in 1871. Nu is het park als koeweide in gebruik, zijn de twee parkvijvers verland, zijn vier van de follies verdwenen, is de ontbossing van het lustbos ingezet en zijn de boomgaarden gerooid.
Relicten in het verloren park van Bovelingen
Hoewel het park grotendeels verloren ging, het kasteel verdween en de stallingen deels als woning werden heringericht en verbouwd, is de structuur van het domein toch nog grotendeels herkenbaar, ook na de opsplitsing in drie eigendommen: de boerderij en de kasteelaanhorigheden als twee landbouwbedrijven en de oude rijschool als vakantiewoning en jachtpaviljoen.
De Altenastraat is nog steeds, zoals in 1810 ter hoogte van het kasteeldomein met een rij bomen beplant, nu geknotte linden. Vier gekasseide stroken ten zuiden van de straat duiden de opritten aan respectievelijk naar de boerderij, naar het verdwenen kasteel, naar de binnenkoer van de oude stallingen, naar de verbouwde manège.
De oude dreef van bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') ten noorden van de straat bleef als onverharde weg behouden maar doet niet langer als toegang dienst. De brede oprit naar het kasteel, tussen de stijlvol afgewerkte gevels der bijgebouwen, bleef behouden evenals het buiten gebruik geraakte kasteelhek en enkele oude leiperen met hun rijswerk tegen de rechtergevel (de schermgevel van de schuur); enkele zinkplaatjes met de identificatie van de namen bleven zelfs bewaard, laatste getuigen van het feit dat Bovelingen rond 1900 omwille van zijn variëteiten appels en peren vermaard was. Het hek in empirestijl is 19de-eeuws en van zwaar gieten smeedijzer met vier vaste traveeën en een centrale inrijpoort. Het wordt geritmeerd door vier hoge gekanneleerde ronde hekpijlers van gietijzer, bekroond door een laurierkrans waardoor een hellebaard steekt. De vierkante onder-, midden- en bovenregels dragen een reeks ronde, op speerpunten uitlopende spijlen. Het poorthek is van hetzelfde model en de poortstijlen zijn in de bodem verankerd door middel van een hoge, sierlijke voluut. Zowel het boerenerf als het diensterf zijn gekasseid maar in het midden voorzien van een grasperk, op een keermuurtje van baksteen (boerderij) of omhaagd. De lange laan naar de voormalige manège is de oude, 18de-eeuwse toegang waarlangs men het neerhof bereikte en die de voorgrond vormt op Leloups tekening.
In het park is vandaag het proces van ontbossing, al zichtbaar op de luchtopname van 1984 nog verder gevorderd: de westelijke helft van het park werd grotendeels in weide omgezet, met behoud van enkele bomengroepjes van vooral zomereik. De oostkant werd opgeplant met es, esdoorn en populier en verbost verder. Het merendeel der paden ging verloren, op het pad parallel met de oostelijke verboste zone na. Enkele oude en mooie maar ongezonde parkbomen zijn nog aanwezig, samen met de stobben van gesneuvelde exemplaren, sommige met respectabele doorsnede, zoals de enorme wortelruïne van vermoedelijk een eik op een kleine verhevenheid in de uiterste linkerhoek van het park, op de overgang naar het lustbos en bij de oude centrale as van het domein. De oudste beuk die men naar verluidt voor kort in het park aantrof zou naar schatting 400 jaar oud zijn geweest. Nieuwe aanplantingen, niet altijd goed geplaatst of gekozen, gebeurden met onder meer dennen, gewone moerascipres (Taxodium distichum), gewone plataan (Platanus x hispanica), moseik (Quercus cerris), zilver esdoorn (Acer saccharinum), en zomereik (Quercus robur). De rechthoekige vorm van het domein, een constante sedert de 18de eeuw, bleef tot vandaag bestaan. Het aanwezig reliëf van het park is niet natuurlijk: het werd in het midden uitgehold en aan de lange zijden opgehoogd en daar werden de meeste bomen geplant. Deze opgehoogde wal treft men ook in het oude lustbos aan.
De vijvers, hoewel al langer verland, zijn in het reliëf van het park duidelijk zichtbaar. De grote vijver is nog een nattere zone in de weide en is nu met fijnspar (Picea abies) beplant. Hierbij staan nog enkele oude parkbomen recht, onder meer een treurwilg (Salix alba 'Tristis'). De serpentinevijver is een intrigerend relict waarvan men de tekening goed kan volgen en waar ook nog het bakstenen brughoofd van de verdwenen parkbrug zichtbaar is. De gemetselde waterput met geprofileerde gootsteen in de nabijheid, was de overloop van de vijver. Die werd door een kleine bron gevoed, die nu meestal droog is, het water kwam via ondergrondse leidingen van een belangrijker bron in het verder zuidwaarts gelegen bos.
Ook van de follies van rond 1800 bleven interessante relicten over. Eén van de vijf in quincunx opgestelde paviljoentjes bleef als ruïne overeind. Het is een bakstenen gebouwtje (naderhand gecementeerd) met een achteraan afgeronde vierkante plattegrond, een voorgevel met rondboogdeur tussen twee bepleisterde rechthoekige spiegels en een zadeldak op een mooi geprofileerde houten lijst. Uit de overblijvende stobben mag men afleiden dat de quincunx van paviljoentjes omgeven was door een kring van bomen.
De drie constructies op de grens van het oude park en de beboste oostelijke zone bleven behouden. Het eerste is een Romeinse tempel in classicistische stijl, geïnspireerd door het Maison carrée in Nîmes, een ontwerp van Ghislain Joseph Henry. Het heeft een vierkante plattegrond, een parement van bleke natuursteen (mergel?), een pannen zadeldak en staat schuin ingeplant op een kleine verhevenheid om – vóór de verbossing van de omgeving – uitzicht te bieden op het kasteel en van daaruit op het paviljoen. Het wordt voorafgegaan door gevelbrede trappen en een open portiek met vier Dorische zuilen die het omlopend entablement onder het geprofileerd fronton dragen; de voorgevel is afgewerkt met hoekpilasters en voorzien van een hoge, rechthoekige deuromlijsting met entablement. Gebruikmakend van de verhoogde ligging bezit het paviljoen een kelder met drie tongewelven, toegankelijk van in de achtergevel en bereikbaar via een lager gelegen met baksteen afgewerkt opstapje naar de rondboogvormige deur. De achtergevel is ook voorzien van een fronton, een entablement, hoekpilasters en een grote beluikte vensterdeur in een geriemde omlijsting. Naast het paviljoen ligt de stronk van een gesneuvelde reusachtige boom, vermoedelijk een eik, en in de onmiddellijke omgeving zijn er bloeiende struiken als sering, sneeuwbes, forsythia, Ribes sanguinea, dus een massief van kleuren die door de Dépotkaart werden gesuggereerd.
Iets verder langs hetzelfde wandelpad ligt de gemetselde op de Primitieve kadasterkaart vermelde ijskelder onder een begroeide terp en met een rechthoekige deur in een door latere steunberen gestut bakstenen geveltje. De kelder zelf is eivormig en van baksteen.
Het wandelpad eindigt bij het laatste paviljoen, een grote manège of rijschool, onder pannen schilddak, eveneens in classicistische stijl, nu herbestemd en verbouwd als weekendhuis. Het is een bakstenen gebouw van drie bij vijf traveeën dat ook dankzij de glooiing van het terrein twee gelijkvloerse bouwlagen telt: de kelder, toegankelijk langs de westgevel, en de oude manège, toegankelijk via de noordgevel. De halvemaanvormige vensters werden overal behouden, behalve in de noordergevel, waar ze verbreed werden en bovenlicht zijn geworden voor de nieuwe ramen en de centrale poort. Deze gevel is de enige met zichtbaar baksteenmetselwerk, de overige zijn nu grijs geschilderd. De zuidergevel is gestut door drie steunberen, de oostgevel is voorzien van een recenter 19de-eeuws deurtje en de westergevel, geritmeerd door drie blinde bogen in ezelsrug (twee tot gedrukte rondboog verbouwd), heeft twee steekboogpoorten naar de kelder. In het interieur zijn gietijzeren zuilen behouden. Als achtergrond werden hier ook gesnoeide oude eiken en beuken geplant die een kring vormen. De oude oprit van Leloups tekening eindigt nu op een onverhard pleintje waar centraal een geprofileerde sokkel staat met een beeld in witte marmer, naar verluidt afkomstig van het park. Zou het in één van de verdwenen paviljoentjes hebben thuis gehoord?
De voormalige kasteelmoestuin ligt tussen de Altenastraat, de oude oprit van Leloups tekening, het park en de achtergevel van de oostelijke stalvleugel. Hij beschrijft een ongelijkzijdige rechthoek, en hoewel de tuin minstens tot het einde van de 18de eeuw opklimt, ontstond de huidige inrichting en de begrenzing door hoge bakstenen muren pas na de opeenvolgende ingrepen van 1865 (demping van de grachtarm), 1879, 1883 en enkele wijzigingen van na de verkoop in 1984. De tuin is volledig in gras omgezet en wordt als kalverweide begraasd, maar de kweekbakken en de mooie halfronde serre van 1879 bleven behouden. Tegen de tuinmuren zijn er resten gebleven van het rijshout voor leifruit en enkele overgebleven leiperen, onder meer één met een wilde perenvoet.
In de zuidoostelijke hoek is er een mooie moestuinpoort: hoge vierkante pilasters onderbreken de muur, zijn afgewerkt met een deksteen en bekroond door een gesteelde bol. Het smeedijzeren hek zelf is maar half zo hoog en heeft vierkante onder-, tussen- en bovenregels en ronde spijlen met lanspunten en onderspijltjes met bolletjes. De westelijke muur werd plaatselijk – ter hoogte van het gedempte kanaal – verlaagd, met behoud van de lisenen die ook bekroond zijn met gesteelde bollen, gedeeltelijk hermetseld en voorzien van een gerecupereerd hek tussen gelijkaardige, maar lagere pijlers als het reeds vermelde moestuinhek. De halfronde serre van 1879 wordt geflankeerd door twee vierkante paviljoentjes in neoclassicistische stijl met rondboogpoort en tentdak.
In het verlengde van de tot woning verbouwde stalvleugel werd sedert de jaren 1990 een recente bloementuin ingericht, gestructureerd door hagen en eindigend bij een rechthoekig paviljoentje met zadeldak, dat kadastraal in 1879 werd geregistreerd. De noordelijke gevel is open, is afgewerkt met een geajoureerde houten sierlijst en geritmeerd door twee houten zuiltjes ter ondersteuning van het dak.
In de tuin, maar ook op het erf tussen de stallingen werden verder smeedijzeren fragmenten (een rechthoekig kader met een dubbele ruit) hergebruikt, afkomstig van de vroeg 19de-eeuwse brugleuning over de vijver.
Ook bij de voormalige kasteelhoeve, nu een onafhankelijk bedrijf, blijven er parallel aan de met geknotte lindebomen beplante straat nog resten over van de boerderijmoestuin: een opgeschoten en verwilderde meidoornhaag en, aan de kant van de gebouwen, een hoge bakstenen muur.
Bomen
(De tussen haakjes vermelde afmetingen werden gemeten op 150 cm hoogte)
Gewone beuk (Fagus sylvatica) (335 cm, niet vitaal door de bodemverdichting), gewone es (Fraxinus excelsior), gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus) (250 cm), een groepje van drie geënte gewone platanen (Platanus x hispanica) (462 , 465 cm, 462 de derde met zwam), een gewone plataan (Platanus x hispanica) (508 cm) bij de moestuin, gewone robinia (Robinia pseudoacacia) (337 cm, een mooi exemplaar), ginkgo (Ginkgo biloba) (280 cm), jonge okkernoot (Juglans regia), gewone moerascipres (Taxodium distichum) (400 cm), witte paardekastanje (Aesculus hippocastanum) (355 cm), een monumentale zomereik (Quercus robur) (520 cm), met zwam naast de restanten van een tweede exemplaar bij de grote vijver.
Bron: DE MAEGD C. EN VAN DEN BROECK M., 2007, Historische tuinen en parken van Vlaanderen. Inventaris Limburg. Deel 3: Alken, Borgloon, Heers, Kortessem, Wellen, Brussel, Agentschap RO-Vlaanderen. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van den Broeck, Myriam
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is gerelateerd aan
Kasteel van Bovelingen en bijgebouwen
Is deel van
Mechelen-Bovelingen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Park van het kasteel van Bovelingen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134331 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.