is aangeduid als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Abdij van Vrouwenpark: park
Deze bescherming is geldig sinds
Domein van voormalige Cisterciënzerinnenabdij, ongeveer 11 hectare, in 1815-1820 heraangelegd in een vroege landschappelijke stijl op de puinen van de abdijgebouwen; met een serpentine vijver ('rivier') en talrijke follies (pittoreske boogbruggen en 'gotisch' tuinpaviljoen, 13de-eeuws cellarium als 'grot' enzomeer) binnen de strakke, oude omkadering; abdiskwartier bleef als 'kasteel' behouden; kostschool en klooster van de paters montfortanen sinds 1927; de oorspronkelijke eenheid van het park werd verbroken door nieuwbouw; talrijke oude en zeldzame bomen.
De abdij in het Oude Regime
In het vruchtbare religieuze klimaat waarin ook de begijnenbeweging gedijde en de bloei van een nieuwe mystiek met 'liefde' als centraal begrip, kenden onze streken in de eerste helft van de 13de eeuw een ware explosie van vrouwenkloosters. In 1247 telde het huidige België 48 communauteiten die deel uitmaakten van de orde van Cîteaux, waaronder de abdij Vrouwenpark te Rotselaar. De abdij ontstond kort vóór 1215 op initiatief van Arnold III van Rotselaar, erfseneschalk van hertog Hendrik I, die hiertoe zijn 'park' ter beschikking stelde, het jachtgebied in de zuidoostelijke hoek van zijn domein ter hoogte van de oude weg van Leuven naar Aarschot.
Van bij het begin werd Vrouwenpark rijkelijk begiftigd met onder meer een hoeve en een watermolen in het nabijgelegen gehucht Dieve – momenteel bekend onder de benaming Drielinden – en met de tienden van Rotselaar. In de loop van de 13de eeuw wist ze ook tienden te verwerven in Wezemaal, Tildonk, Erps, KorbeekLo, Hakendover, Wommersom, Zittert-Lummen en Grez-Doiceau. Verder bezat ze verschillende hoeven, onder meer te Buken, Nieuwrode, SintPieters-Rode, Wommersom, Kumtich en Zuurbemde. Sinds de 14de en de 15de eeuw kende het abdijdomein geen noemenswaardige aangroei meer. Vrouwenpark stond onder het geestelijke gezag van de abdij van Villers en rekruteerde voornamelijk uit de adellijke en patricische kringen van Leuven en Oost-Brabant.
Tussen 1578 en 1595, toen de streek gedurig werd geteisterd door oorlogshandelingen en rondtrekkende troepen, werden de abdijgebouwen geplunderd en gedeeltelijk vernield. Het herstel en de vernieuwing van de abdij onder abdis Robertina d'Amenzaga (1655-1664), vormde de aanzet tot nieuwe bloei. Uit deze heropbouwperiode dateren het abdiskwartier, de stalvleugel en het aalmoezeniershuis. Tegen het einde van de 18de eeuw vierde de decadentie hoogtij en kende Vrouwenpark, in tegenstelling tot de meeste abdijen in deze periode, geen opmerkelijke vernieuwingscampagne. In 1796 werd de abdij door het Franse bewind opgeheven. De kloostergebouwen met boomgaard, vijvers en zes hectare tuin werden voor 150 gulden verkocht aan ene 'citoyen' Hurlet uit Brussel.
Een figuratieve kaart van 1596-1601 door Pierre de Bersacques geeft een beeld van de abdij vóór de restauratie door abdis d'Amenzaga. Het abdijcomplex lag tussen de Winge en de Lostingbeek en was volledig door daarvan afgeleide grachten omgeven. De vorm van het domein kan vergeleken worden met een cirkelsector van bijna 90 graden, met aan de oostzijde een trapeziumvormig aanhangsel. De kern werd gevormd door de vroeggotische, ijzerzandstenen kerk, rond 1270 gebouwd en waarvan de funderingen in 1997-1998 werden opgegraven, en door de conventsgebouwen die het vierkante kloosterpand vormen. Hierbij sloot aan de westzijde de ommuurde, volgens dambordpatroon ingedeelde kloostertuin aan met dienstgebouwen (aalmoezeniershuis, boerderijgebouwen, brouwerij en bakkerij), en aan de noordzijde de kleine tuin van de abdis die met een ijzerzandstenen muur omringd was. Het erf was vanaf de oude weg Leuven-Aarschot langs een rechte, beboomde dreef vanuit het noorden toegankelijk via een bakstenen poortgebouw en omvatte drie poelen, een duiventoren en verspreide bedrijfsgebouwen in leem of hout. De boomgaarden bevonden zich vooral in het zuidelijke gedeelte van het abdijdomein. Het werd aan drie zijden door bos (het 'Kloosterbos') ingesloten. Van deze gebouwen bleef bovengronds niets bewaard, op een 13de-eeuwse 'cellarium' na, in feite de gelijkvloerse verdieping van het kwartier van de lekenzusters.
Een gravure uit 1694, de kaart van de baronie Aarschot van J.B. Joris (1767), de Ferrariskaart (1771-1775) en een plattegrond opgesteld naar aanleiding van de verkoop in 1797, beelden de abdij af na de restauratie door abdis d'Amenzaga. De opstelling van de gebouwen is nagenoeg onveranderd; de poelen op het erf zijn verdwenen, maar de duiventoren en zelfs de tuin bij het abdiskwartier – op de plattegrond van 1797 voorgesteld met een padenkruis – zijn bewaard gebleven.
Het Moerincxkasteel
Rond 1814 kocht Jean-Baptiste Moerincx (1753-1831), afkomstig uit Antwerpen, advocaat en op dat moment burgemeester van Rotselaar, de voormalige abdijgebouwen samen met 108 hectare grond en die vrijwel één aaneengesloten blok van weiden en akkers vormden langs beide zijden van de nieuwe steenweg Leuven-Aarschot. Hij nam zijn intrek in het voormalige abdisverblijf – een omvangrijk rechthoekig gebouw van twee bouwlagen met trapgevels en een zadeldak – dat hij liet herinrichten en dat voortaan bekend werd als 'Moerincxkasteel'. Toen de Primitieve kadasterkaart werd opgesteld waren de werken vermoedelijk nog aan de gang: op de oudste versie, gedateerd 1820, staat nog een dwarsvleugel van het abdishuis afgebeeld, die op een latere versie verdwenen is. Oude foto's tonen een in lichte tinten geschilderd volume met een schilddak en dakkapellen, en hoge beluikte vensters waaruit de kruisen werden verwijderd. De kamers werden heringericht tot ruime salons met een neoclassicistisch geïnspireerde aankleding, zoals blijkt uit de nog aanwezige polychroom beschilderde stucplafonds en marmeren schouwen.
De meeste abdijgebouwen werden gesloopt, waaronder de abdijkerk en de aanleunende kloostergebouwen. Het domein zelf werd omgevormd tot een romantisch park met grillige waterpartijen, slingerende paden en kunstmatige glooiingen en heuveltjes. Gerecupereerde ijzerzandstenen en gebeeldhouwde bouwonderdelen (gewelfsleutels, kapitelen enzomeer) leverden bovendien geschikt materiaal voor pittoreske boogbruggen – soms met spitsbogen – en een tuinprieel. De nieuwe tuin verrees letterlijk op de puinhopen van de gesloopte abdij, die overdekt werden met aarde van de nieuw uitgegraven serpentinevijver.
Een klachtbrief van Moerincx uit 1821, waarin hij verzet aantekent tegen het feit dat "den soo geseyden Engelsche hof" met de hoogste kadastrale taxatiecategorie werd vereerd, laat daarover geen enkele twijfel bestaan. Na een deprimerende beschrijving van de bodemgesteldheid – "gronden... vervuilt met heel oude fondamenten", waarop "boomen die vegten tegen de dood" vegeteren – besluit Moerincx "dat men diens soo geseyden Engelschen hof ofte van plaisir beter soude noemen den treurenden hof". Zijn protest werd vermoedelijk aanvaard, want in de oudste kadastrale legger wordt de tuin – perceel 742, 1 hectare 89 are groot – gewoon als "grond" bestempeld. Pas in 1853 duikt de term "lustgrond" op.
'Den soo geseyden Engelschen hof'
De belangrijkste innovatie in de tuin van Moerincx is de circa 300 m lange serpentinevijver die van noord naar zuid slingert en die het beeld oproept van een meanderende rivier. Het 13de-eeuwse 'cellarium' kreeg een nieuwe functie als pittoreske 'grot' of 'krocht'. Een daarin opgeworpen stuw zorgde voor een "cascade sonore" en "Autour des parois de la grotte, des fauteuils rustiques invitaient au repos, que la fraîcheur et le murmure de l'onde rendait délicieux en cet endroit", aldus E. Gens, die in 1849 het domein bezocht. De talrijke tongvarens (Asplenium scolopendrium) herinneren aan dit vochtige verleden. Tezelfdertijd was het ook een zonneterras of belvedère, bereikbaar via een brede, natuurstenen trap aan de zuidzijde. De hoofdtoegang van het domein lag niet meer in het noorden, maar bij de huidige metalen brug over de oostelijke arm van de ringgracht. De dreef – volgens Gens van beuken – die deze toegang verbond met de nieuwe steenweg Leuven-Aarschot, lag aan de buitenzijde van de gracht.
Het meest markant is het aan drie zijden door water omringde tuinpaviljoen vlakbij het begin van de dreef aan de Aarschotsesteenweg, een twee bouwlagen tellende octogoon, opgetrokken uit ijzerzandsteen met een conisch, sterk overkragend, rieten dak. De begane grond, opgevat als een hoge sokkel, is aan drie zijden opengewerkt met gedrukte boogopeningen. Een in de muurdikte uitgespaarde trap leidt naar de binnenruimte, die overspannen wordt door een gedrukt bakstenen koepelgewelf. De 'gerecycleerde' gewelfsleutel van kalkzandsteen met de aanzet van gewelfribben toont een fraai bloemmotief met drie bloemkelkkransen. De verdieping met omlopend terras is langs de noordzijde bereikbaar via een brede, stenen trap. Rechts van de ingang merken we een ingemetseld 13de-eeuws knopkapiteel. Elk muurpand wordt geaccentueerd door een grote bakstenen spitsboog met een lancetvormige deur en vensters met ruitvormige onderverdeling, hetzij in beschilderd hout hetzij in trompe-l'oeil uitgevoerd. De bepleisterde binnenafwerking en de plankenvloer zijn van recentere datum. Ook in de pittoreske drieledige boogbrug vlakbij het aalmoezeniershuis zijn belangrijke sculptuurfragmenten verwerkt, waaronder knopkapitelen en bladmotieven. Van de "temple rustique d'ordre toscan" en andere spielereien waarvan Gens gewag maakt, is niets meer te bekennen.
Uit de 17de eeuw bleef ook het aalmoezeniershuis bewaard – een bakstenen huis van twee bouwlagen, op het plan van 1797 "quartier du directeur", door Moerinckx gebruikt als koetsierswoning – en daarnaast een wagenhuis- en stalvleugel. Het gaat om een in een wapensteen 1671 gedateerde, eenlaagse, langgerekte, bakstenen vleugel met rode pannenbedaking (in 1928 werden de natuurleien vervangen) ten noordwesten van het 'cellarium', waarvan op de gravure van Cause uit 1690 de aanzet te zien is. Volgens de kaart van 1797 waren de gebouwen toen in gebruik als paardenstal, wagenhuis en varkensstal. Momenteel doen ze nog steeds dienst als stalling en berging.
Typisch is de landschappelijke heraanleg van de noordoostelijke, trapeziumvormige annex van het domein (rechts onderaan op de kaart van 1796), duidelijk te zien op de Primitieve kadasterkaart: de ringgracht werd hier en daar verbreed met lobben, uitstulpingen en zelfs twee kleine eilandjes. Het grote amoebevormige eiland, waar nu de feest- en sportzaal staat, werd opgeplant met bosschages en sierbomen. Het grillige reliëf, de overdaad van 'fabriekjes', brugjes enzomeer (er was interessant recuperatiemateriaal in overvloed), het overmatige gekronkel van de paden en waterlopen binnen een strakke omkadering en de 'onnatuurlijke natuurlijkheid' in het algemeen, duiden op het rococokarakter van deze vroege jardins à l'anglaise uit het eerste kwart van de 19de eeuw. De strak geometrische patronen van de oude aanleg werden zelden volledig uitgewist; de deformalisering betrof in de eerste plaats de waterpartijen. In de meeste gevallen wordt deze vroege landschappelijke fase verdoezeld door een latere aanleg, maar Rotselaar behoort met het kasteel van Wespelaar, het domein Gellenberg te Lubbeek en het Klein Park van Lovenjoel tot de best bewaarde voorbeelden in de regio.
De generatie bomen die tot de eerste aanleg behoort, bestaat uit 8 bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea') met stamomtrekken van meer dan 3,50 meter – één exemplaar zelfs 4,55 meter. Hierbij horen ook enkele taxussen (Taxus baccata) met stamomtrekken tot 2 meter, een zilverlinde (Tilia tomentosa) met 472 centimeter stamomtrek (in 2000 na zware stormschade gekapt) en mogelijk ook enkele platanen (Platanus acerifolia), tamme kastanjes (Castanea sativa), paardenkastanjes (Aesculus hippocastanum) en een tulpenboom (Liriodendron tulipifera). Het groepje van 10 bruine beuken op de heuvel waar zich het klooster bevond, vertoont zeer uiteenlopende stamomtrekken (van 1 tot 3 meter) maar zou – gezien het dichte plantverband, de puinrijke ondergrond en de marginale maar sterk wisselende groeiomstandigheden – ook tot die eerste generatie kunnen behoren. Toen de familie Moerincx in 1925 het domein te koop stelde, was de hierboven beschreven structuur nog vrijwel intact.
Het Montfortcollege
In 1927 kochten de paters montfortanen uit Leuven het kasteel met een 11 ha groot domein. Deze congregatie van priesters-missionarissen, genoemd naar de Franse volksmissionaris Louis-Marie Grignion de Montfort (1673-1716) en met speciale devotie tot Onze-Lieve-Vrouw Middelares, had zich in 1921 op verzoek van kardinaal Mercier te Leuven aan de Diestsevest gevestigd. De aankoop was bedoeld om er hun in 1923 opgerichte Vlaamse school voor novicen in onder te brengen. De school opende haar deuren in 1928 en had zoveel succes dat het 17de-eeuwse abdisverblijf in 1936 moest worden uitgebreid met een tweede verdieping en een neotraditionele vleugel naar ontwerp van de Leuvense architect Lucien Goemans. Hierbij werd de oostelijke arm van de oude ringgracht overbouwd en deels gesupprimeerd. In 1948 werd aan de noordrand van het domein een huis in pseudocottagestijl gebouwd.
In het verlengde van de Goemansvleugel verscheen in 1954 de nieuwe kapel van ingenieur-architect E. Stassin, een leerling van dom P. Bellot, waarna in 1964 de tussenliggende ruimte opgevuld werd. In 1963 werd de nieuwe feest- en sportzaal op het 'eiland' ingehuldigd. Het meest ingrijpend in structuur en aanleg van zowel abdij- als parksite was het internaatsgebouw, voltooid in 1966 en opgetrokken in de overgangszone tussen abdissenhuis en dienstvleugels, ter hoogte van convent en cellarium. Niet alleen kwam hierdoor de 'leesbaarheid' van de abdijrelicten in het gedrang, maar door de gedeeltelijke demping en onderbreking van de serpentinevijver ook het aanlegconcept van Moerincx (de meanderende rivier). De 'krocht' verloor haar functie als romantische grot. De in 2001 voltooide uitbreiding gaat nog een stap verder: de nieuwe dwarsvleugel, die oorspronkelijk op de restanten van de 13de-eeuwse abdijkerk gebouwd had moeten worden, werd een beetje verplaatst zodat de fundering van de kerk bewaard kon blijven.
Dendrologische waarde
De montfortaanse periode had voor het park ook een positieve kant. Waar in de oudste aanplantingen vooral werd gegrepen naar een beperkt aantal, spectaculaire en populaire soorten, de bruine beuk op kop, wordt in de latere aanplantingen een grotere diversificatie merkbaar. De in de loop van de 19de eeuw toenemende belangstelling voor – en het groeiende aanbod van – zeldzame of exotische soorten en variëteiten is ook in het park van Rotselaar merkbaar. Deze trend hebben de montfortanen voortgezet.
Opmerkelijk is het groepje van Amerikaanse netelbomen (Celtis occidentalis) aan de ringgracht, in België de dikste geregistreerde specimens van deze zeldzame soort, met stamomtrekken van bijna 2 meter. Een andere merkwaardige verschijning is een zomereik met min of meer lijnvormige bladeren (Quercus robur 'Strypemonde') met 190 centimter stamomtrek. In het Klein Park ('Ave Regina') van Bierbeek (Lovenjoel) staat een iets dikker exemplaar (215 centimeter); de 'kampioenenlijst' van België vermeldt alleen jonge exemplaren (32 centimeter en kleiner) van deze zeldzame cultivar, die in 1907 in Nederland in omloop werd gebracht. In de bestaande inventaris van het Montfortanenpark werd deze boom als 'cucculata' cultivar aangeduid op grond van het feit dat op een van de takken bredere, min of meer bolstaande bladeren voorkomen. Op nauwelijks 50 meter van elkaar komen de twee treurcultivars van beuk voor: zowel Fagus sylvatica 'Pendula' (stamomtrek 294 centimeter) als de veel zeldzamere Fagus sylvatica 'Borneyensis'.
De toegangsdreef vanaf de steenweg Leuven-Aarschot, in de beschrijving van Gens (1849) een beukendreef, blijkt bij de aankoop van het domein door de paters montfortanen een "zware olmenlaan" te zijn, waarachter het kasteel nauwelijks zichtbaar was. In 1928, tijdens de eerste opstoot van de iepenziekte, werd de dreef geveld. Of deze bomen waren aangetast kan niet met zekerheid uit de archivalia worden opgemaakt. Gezien de verbouwingswerken, speelde mogelijk ook geldbehoefte een rol. In 1934 werd de dreef herbeplant met zwarte walnoot (Juglans nigra). Momenteel zijn er 35 exemplaren aanwezig, met stamomtrekken die variëren tussen 114 centimeter en 222 centimeter. Ook in de meer recente aanplantingen komen veel interessante, zeldzame soorten en variëteiten voor, onder meer doodsbeenderenboom (Gymnocladus dioicus), een treurvorm van blauwe atlasceder (Cedrus atlantica 'Glauca pendula'), Libanonceder (Cedrus libani), amberboom (Liquidambar styraciflua) enzomeer.
Relevant is ook dat de kruidenflora van het park enkele soorten omvat die meestal als kenmerkend voor bosvegetaties worden beschouwd, vreemd gezien de geschiedenis van het domein. Het gaat om bosanemoon (Anemone nemorosa), donkersporig bosviooltje (Viola reichenbachiana), gewone salomonszegel (Polygonatum multiflorum), ijle zegge (Carex remota), heksenkruid (Circaea lutetiana) en daslook (Allium ursinum). Sommige van deze soorten, onder meer daslook, werden aangeplant door de huidige eigenaars.
Merkwaardige bomen (opnamen 5 en 16 juni 1997)
Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeter weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte. Het cijfer vooraan verwijst naar de locatie van de bomen op een plan in het inventarisdossier.
Bron: DENEEF R., 2007: Historische tuinen en parken van Vlaanderen. Inventaris Vlaams-Brabant. Hageland - Noordoosten van Vlaams-Brabant. Aarschot, Begijnendijk, Bekkevoort, Boortmeerbeek, Diest , Haacht, Keerbergen, Rotselaar, Scherpenheuvel-Zichem, Tremelo.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo; Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Abdij van Vrouwenpark, heden klooster der montfortanen
Is deel van
Rotselaar
Omvat
Montfortcollege
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Domein van de abdij Vrouwenpark [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134509 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.