is aangeduid als vastgesteld landschapsatlasrelict Vallei van de Berwijn
Deze vaststelling is geldig sinds
De brede dalbodem van de Berwijn vormt de scheiding tussen twee Maasterrasmassieven, gevormd door erosie en afzettingen tijdens het pleistoceen: de terrassen tussen Maas en Berwijn met een hoogte van 60 tot 80 meter en de terrassen tussen Berwijn en Voer op een hoogte van 80 à 100 meter. Het hoogteverschil tussen het plateau tussen Maas en Berwijn en de dalbodem van de Berwijn bedraagt ongeveer 30 meter over een afstand van slechts 200 meter. Over grote delen van de helling ontwikkelde zich een trappenprofiel, zogenaamde terrassettes, doordat het grazende vee meestal parallel met de helling loopt. Het grote verval en de steile erosiehellingen van de Berwijn zijn te verklaren door de relatief grote en snelle tektonische opheffing van deze gebieden. De naburige Hoge Venen stegen tot bijna 700 meter sinds het begin van het tertiair, terwijl de Maas – de erosiebasis voor onder meer de Berwijn – steeds relatief laag gelegen bleef. Drie holle wegen, een gevolg van erosie in de verbindingswegen tussen het plateau en het dorp Moelingen diversifiëren het reliëf. Naarmate de rivier de dorpskom nadert, wordt de vallei breder en minder diep. Ten westen van Moelingen bereikt de Berwijn de alluviale vlakte van de Maas.
De beide valleihellingen van de Berwijn laten toe een doorsnede van de geologie in het gebied te herkennen. In de Voerstreek dagzoomt op twee plaatsen een primair gesteente. Het zijn meteen één van de weinige locaties in Vlaanderen waar primaire gesteenten dagzomen. Een daarvan ligt in de westelijke dalflank van de Berwijn tussen Moelingen en Berneau nabij de gewestgrens. De harde kalksteen uit het Onder Carboon, werd ongeveer 300 miljoen jaar geleden door de zee afgezet in horizontale lagen, maar daarna geplooid en gebroken onder invloed van de Hercynische bergvorming op het einde van het Primaire tijdperk.
Boven het primaire gesteente vinden we op hellingen langs de Berwijn secundaire krijtgesteenten. Deze zijn door de zee in subhorizontale lagen afgezet tijdens het mesozoïcum of secundair tijdperk (ongeveer 248-65 miljoen jaar geleden). Deze sedimenten behoren meer bepaald tot de krijtlagen van het senoon, welke werden gevormd gedurende de periode tussen ± 100 en 65 miljoen jaar geleden, het zogenaamde boven-krijt. Bovenop de krijtgesteenten vinden we dan weer grindterrassen. Dit zijn beddingafzettingen van de Maas, gevormd gedurende de laatste 700.000 jaar door erosie van de harde gesteenten in de bovenloop van de Maas en meegevoerd door de rivier tijdens het pleistocen.
Tijdens de weichselijstijd, die 10.000 jaar geleden eindigde, werd het landschap volledig bedekt met een homogene niveo-eolische lösslaag. In het Maasterrassengebied schommelt de dikte ervan overal tussen 2 en 4 meter.
Op de plateaus heeft de pleistocene löss zich gedurende het holoceen (vanaf 10.000 jaar geleden tot op heden), onder invloed van het vochtige, gematigde klimaat, ontwikkeld tot diepe, vruchtbare leemgronden met een hoge landbouwwaarde. De dalbodem van de Berwijn kende een belangrijke sedimentatie van colluviale en alluviale leem-, klei-, zand-, en grindafzettingen. Vooral de lagere gedeelten van de dalhellingen zijn bedekt met kalkrijke grind-, zand- en leemmengsels.
De Berwijn behoort tot het hydrografisch bekken van de Maas. De rivier heeft een gemiddeld debiet van een kubieke meter per seconde in Moelingen, maar dit kan na hevige regen of tijdens dooiperioden oplopen tot 8 kubieke meter per seconde. Daarmee is het meteen de grootste Voerense rivier. Deze heeft een sterk meanderende bedding en de Berwijn is dan ook de enige vrij meanderende waterloop met zulk een groot debiet en met kenmerken van een bergrivier in Vlaanderen. Processen van erosie en afzettingen gaan dus ook op vandaag vrijelijk door. Alleen de watermolen te Moelingen beïnvloedt het profiel van de Berwijn.
De watertafel bevindt zich op grote diepte. Bronnen komen ten westen van ’s Gravenvoeren niet voor omdat de ondoorlaatbare laag Vaalser groenzand er niet dagzoomt. Omwille van de permeabiliteit van de bodem en ondergrond is er, behalve de Berwijn, geen hydrografisch net.
Het Maasterras tussen de Maas en de Berwijn is een akkerbouwgebied. Op de plateaurand bovenaan de helling komen weiden voor met een hoge mycologische waarde: het betreft een belangrijke vindplaats van vele wasplaatsoorten. Het deel van het terras tussen de Berwijn en de Voer dat zich binnen de perimeter van het gebied bevindt is in gebruik als grasland. De steile naar het noordoosten en zuidoosten georiënteerde hellingen zijn floristisch het meest interessant vanwege de voedselarme, kalkrijke ondergrond, zowel in het bos als op de extensief beheerde weiden. Het noordelijke deel van de steile dalflank is bebost met een goed ontwikkeld eiken-haagbeukenbos waarin talrijke voorjaarsbloeiers voorkomen. De zuidelijker gelegen hellingen zijn grotendeels begroeid met een droge kalkgraslandvegetatie, die beweid wordt.
De 'Vallei van de Berwijn' heeft weinig gekende archeologische vindplaatsen. Hieruit mag echter niet zonder meer besloten worden dat er geen archeologie in dit gebied aanwezig zou zijn. Het huidige gebied kan best archeologisch heel waardevol zijn en veel meer ongekend erfgoed bevatten. Maar als besluit kunnen we buiten het algemene standpunt dat behoud van archeologische waarden nastreeft niets met zekerheid melden.
De kaart van Graaf de Ferraris (1771-1777) toont Moelingen als een typisch Haspengouws dorp op de rechteroever van de Berwijn. De bebouwing is omgeven door boomgaarden en huisweiden. Daarbuiten strekken de akkers zich uit in een weids landschap. Het dorp valt echter buiten de afbakening en er zijn ook geen beschermde monumenten binnen het gebied. De Berwijn meandert nog door een nagenoeg ongerept cultuurlandschap. Het landschap is analoog met de leemstreek van droog Haspengouw. Het dal met vochtige graslanden en percelen beplant met hoogstamfruitbomen, soms afgesloten met hagen, vormt een contrast met de steile dalflank en het plateau doorsneden met drie holle wegen. De gedeeltelijk beboste helling en de vochtige weiden in de omgeving van de Berwijn zijn historisch stabiel. Zij worden reeds weergegeven op de kaart van Graaf de Ferraris.
Ook nu nog zijn de diepe leemgronden op het westelijke plateau in gebruik voor landbouw, wegens vrij droog, gemakkelijk te bewerken, vlak en niet erosiegevoelig. Er worden akkerbouwgewassen verbouwd en er is wat teelt van kleinfruit en laagstamfruit. Aan de rand van het plateau gaan de akkers over in weilanden, vaak met hoogstammen en soms met hagen omzoomd. Het hellingbos, de droge kalkgraslanden en enkele vochtige graslanden in de buurt van de Berwijn worden beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos. In het dal zelf bevinden zich ook vandaag al dan niet met hoogstamfruitbomen beplante weiden. Meer oostwaarts gaat het gebied over in drogere akkergronden van het terras tussen Berwijn en Voer.
Bron: Aanduidingsdossier ankerplaats 'Vallei van de Berwijn', definitieve aanduiding 24/12/2008. Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Auteurs: Bats, Hubert; Bemelmans, Miranda; Heusèrr, Maurice
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Voeren
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Vallei van de Berwijn [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135382 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.