is aangeduid als beschermde archeologische site Circulaire structuur Ver-Assebroek
Deze bescherming is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Meersengebied
Deze bescherming is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Wallen- en grachtencomplex
Deze bescherming is geldig sinds
In de jaren ’50 van de vorige eeuw ontdekte de bodemkundige J. Ameryckx in het kader van zijn werkzaamheden voor de opmaak van de Bodemkaart van België dat er zich ten zuiden van de kerk van Ver-Assebroek een opmerkelijke circulaire structuur bevond (Ameryckx, 1955). Hij verrichtte een kort booronderzoek naar de site en ontdekte dat het een structuur betrof die bestond uit een opeenvolging van vier concentrische en perfect ronde cirkels. Uit de boringen bleek dat het de restanten van walgrachten betrof. De conclusie van Ameryckx was dat het een opmerkelijke structuur van archeologische oorsprong was, maar hij deed verder geen uitspraak over aard of datering. Wel vermeldde hij de vondst van enkele middeleeuwse scherven op het centrale eiland, maar ook maakte hij gewag van de vondst van een scherf die mogelijk van neolithische oorsprong zou zijn. De bevindingen van Ameryckx werden in de decennia nadien bevestigd en rijk geïllustreerd met talrijke luchtfoto’s en opmetingen op het terrein. Verschillende archeologen en historici bogen zich over de site lanceerden een hypothese, gaande van een middeleeuwse adellijke versterking van het type kleine ringwalversterking tot een prehistorisch heiligdom in de sfeer van de henge-monumenten. Algemeen werd deze site wel beschouwd als één van de meest opmerkelijke en intrigerende archeologische structuren in de ruime Brugse regio.
In 2009 tenslotte werd een grondig en multi-disciplinair onderzoek opgestart naar de site. Het onderzoek werd uitgevoerd door en onder coördinatie van Ruben Willaert bvba, in opdracht van Ruimte en Erfgoed (Ryssaert ea, 2010). Het doel was om de site te evalueren en te waarderen, met het oog op een eventuele archeologische bescherming. Het onderzoek omvatte een historisch onderzoek, dat tot doel had de historische bezitsstructuur te analyseren, en een luik veldwerk, omvattende een geofysisch onderzoek, handmatige boringen en het graven van een proefsleuf. Hierbij werden o.m. stalen verzameld die natuurwetenschappelijk werden geanalyseerd. Alle verzamelde data werden vervolgens gebundeld in een overzichtelijk rapport.
De circulaire structuur van Ver-Assebroek is gelegen in de graslanden van de Assebroekse Meersen. Dit komvormig en laaggelegen gebied maakt deel uit van de Vlaamse Zandstreek.
In de ondergrond van het Meersengebied werden op geringe diepte sedimenten aangetroffen uit het Eemiaan. Deze maken deel uit van een noord-zuid gerichte uitloper van een uitgestrekt schorrengebied ten oosten van Brugge. Deze mariene sedimenten werden in op het einde van de laatste ijstijd bedekt door een zandig pakket dat werd afgezet vanuit het droogliggende Noordzeebekken. Typerend voor deze afzettingen is de vorming van vnl. zuidwest-noordoost georiënteerde dekzandruggen, haaks op de toenmalige heersende windrichting. Dit patroon van opeenvolgende hoge en droge dekzandruggen gaf ontstaan aan een aantal komvormige depressies, ingesloten tussen de zandruggen. De Assebroekse meersen zijn hiervan een mooi voorbeeld.
In deze depressies ontstonden vanaf het Laat-Glaciaal geleidelijk aan ondiepe meertjes. Vermoedelijk is het ook in deze periode dat de ontwikkeling van de gyttja sedimenten tot stand kwam in Assebroek, die ontstonden in een waterrijke context. Deze sedimenten komen voor tot op ca. +3,75m TAW. Het onderste pakket bestaat uit een organische gyttja en is het resultaat van ingespoeld organische materiaal. Dit wordt bedekt door een kalkgyttja of moeraskalk s.s. en bestaat uit amorfe brokjes kalk, geïncrustreerde stengels van kranswieren (Characeae) en talrijke zoetwaterschelpjes.
Op hun beurt werden deze kalkrijke sedimenten afgedekt door een veenpakket, wat een geleidelijke verlanding impliceerde. Algemeen wordt aangenomen dat deze veenvorming in het Boreaal startte. Dit veen kenmerkt zich als een zwart, amorf pakket en bereikt een dikte van (op vandaag) ca. 50cm. De plantenresten in het veen zijn zeer slecht bewaard, waardoor de analyse van de macroresten slechts beperkte resultaten opleverde. Wellicht gaat het om een elzenbroekveen. De geringe dikte van het veen wijst waarschijnlijk op een intensieve veenontginning, maar hierover is geen sluitende zekerheid. Wat echter ook de oorzaak was van het verdwijnen van een deel van het veen, het staat vast dat dit gebeurde vóór de aanleg van de circulaire structuur.
Zowel uit historische bronnen (cfr. infra) als uit archeologische data blijkt dat de heren van Assebroek op het einde van de 12de of het begin van de 13de eeuw overging tot de bouw van een monumentaal kasteel op deze locatie. Dit kasteel ontleende zijn monumentaliteit niet zozeer uit de gebouwenconfiguratie, maar wel aan een indrukwekkende verzameling van brede walgrachten en aarden wallen in een imposant landschappelijk kader.
Het kasteel kende een relatief kort bestaan: de vondsten uit de grachtvulling en de vergaande vervening dateren het verlaten van de site in de vroege 16de eeuw; dit ging waarschijnlijk gepaard met een brand. Het neerhof ontwikkelde zich tot dorpscentrum, maar het opperhof verging geleidelijk aan. Tot in de 19de eeuw zou er nog een centrale ophoging te zien zijn. De herinrichting van het gebied als hooiland en de aanleg van de typerende daarmee geassocieerde hooilaantjes is een proces is dat in de 19de en 20ste eeuw dient gezien te worden.
Het kasteel bestond uit een circulair opperhof met een diameter van ongeveer 40 meter. Er zijn aanwijzingen dat dit opperhof opgehoogd was met zandig materiaal, maar latere nivelleringen hebben exacte data uitgewist. Op dit opperhof bevond zich minstens één bakstenen gebouw, getuige een uitbraaksleuf die werd aangetroffen. Er zijn bovendien aanwijzingen dat dit opperhof omheind was met een ringmuur of palissade.
Dit centrale opperhof werd vervolgens omgeven door vier min of meer circulaire en concentrische grachten. Deze grachten nemen af in breedte; terwijl de eerste walgracht 40m breed is, blijkt de tweede walgracht nog 20m breed. De derde en vierde walgracht worden een stuk smaller. De grachten werden ingegraven tot onder het moeraskalkniveau. Mogelijk werd dit bewust gedaan om het niveau van het water in de grachten relatief laag te houden, aangezien moeraskalk laat namelijk moeilijk water door.
Op enkele plaatsen vertonen de grachten onderbrekingen; zo is er in de zuidoostelijke zone een duidelijke knik te zien. De gracht zoekt vervolgens aansluiting bij de sloot die momenteel de perceelsgrens vormt. De relatie van de grachten met het Sint-Trudoledeken blijft onduidelijk.
De grachten waren rijk aan archeologische vondsten. Ook fragiele vondsten zoals bot, hout en metaal bleken nog bewaard. Ze kunnen grotendeels gedateerd worden in de 13de en 14de eeuw. 14C-analyse op monsters uit de onderste slibvulling dateren deze in de 13de eeuw.
De grachten worden van elkaar gescheiden door aarden wallen. Uit het proefsleuvenonderzoek bleek dat voor de opbouw van deze wallen intentioneel zandig materiaal werd aangevoerd, teneinde een opgehoogde wal te bekomen. Op één locatie kon de originele hoogte van de wal worden bepaald, deze bedroeg 83cm (vierde buitenwal, langs het St-Trudoledeken). Het geofysisch onderzoek wees bovendien uit dat er zich mogelijk op de eerste wal eveneens constructies bevonden, mogelijk een voorburcht.
Tijdens het proefsleuvenonderzoek werd in de eerste gracht een ingeheide palenconstructie aangetroffen, die werd geïnterpreteerd als het restant van een brugconstructie. Uit dendrochronologisch onderzoek bleek dat de eiken palen omstreeks 1305 gekapt werden en waarschijnlijk onmiddellijk werden aangewend.
Het opperhof sloot aan bij een neerhof, dat zich ten noorden van de circulaire structuur bevindt, op de hoger gelegen dekzandrug. Het is niet gekend of dit neerhof een fysiek begrensde entiteit vormde, wel blijkt uit historische bronnen dat er zich onder meer een domaniale kerk en de zetel van het leenhof van de heren van Assebroek. Op vandaag zijn beide structuren nog te herkennen in het gebouwenpatrimonium.
Ondanks een uitgebreid historisch onderzoek zijn relatief weinig historische data voorhanden. Dit heeft vooral te maken met de vroege opgave van de site. Er werden slechts enkele figuratieve kaarten aangetroffen met daarop een vermelding “casteel” en de aanduiding van een aarden ophoging, maar deze bieden weinig meerwaarde.
Talrijker zijn echter de bronnen die verhalen over het Leenhof van Assebroek en de heren van Assebroek. Er wordt aangenomen dat de circulaire structuur een geheel vormt met de leenhofgoederen bij de kerk, inclusief de kerk zelf. Volgens Gysseling heeft het leengoed met de kerk 1187 als terminus ante quem. Het gaat om een heerlijke site met een hoge status, in de context van de grafelijke domeinen en heerlijkheden rond Sysele, die op zich een oorsprong zouden hebben in een Karolingisch kroondomein. Het leengoed van Assebroek lijkt heel specifiek verbonden aan inkomsten uit het oud grafelijk domein, namelijk inkomsten uit veenontginning en –verkoop. Het is niet voor niets dat de heren van Assebroek de ontvangers zijn van de Brevia de Roya, een rekening van veeninkomsten die op zich minstens teruggaat naar het einde van de 11de eeuw. In de vermelde context werd er aan de organisatie en het beheer van deze veeninkomsten, vermoedelijk in de omgeving van Sysele en Assebroek zelf, een prestigieus leengoed verbonden, dat bestond uit een leenhof en een kerk, meer bepaald een eigenkerk.
De morfologie van de site is opvallend, omdat er in Vlaanderen geen gelijkaardige sites gekend zijn. In het noorden van Nederland werden recent verschillende voorbeelden van soortgelijke structuren geïdentificeerd, die pas in de laatste decennia als een afzonderlijke kasteelgroep herkend werden. Het gaat om de groep van de zgn. “ronde kastelen”. Omwille van het gegeven dat ook deze kastelen een bepaalde ophoging hadden, werden ze lange tijd foutief als mottekastelen geklasseerd, met consequenties voor de datering. Nieuw archeologisch en historisch onderzoek stelde de klassering en datering van ronde kastelen met diverse grachten grondig bij en laat ons zien dat er ten eerste meer van dergelijke kastelen voorkomen dan eerst gedacht en dat ze vrij systematisch doorheen de 13de eeuw worden opgericht, met een bredere periodisering tussen 1150 en 1350. In sommige gevallen hebben dergelijke cirkelvormige kastelen zich geleidelijk aan ontwikkeld uit oudere mottekastelen, in vele gevallen gaat het om volstrekt nieuwe creaties. De gemeenschappelijke kenmerken van deze kastelen zijn dat ze bestaan uit cirkelvormige centrale kasteeleilanden omgeven door één of meerdere grachten en wallen. De centrale eilanden hebben steeds een diameter van rond de 40 meter en zijn 1 à 2 meter opgehoogd, zodat het centrale eiland boven het maaiveld kwam te liggen. De meeste kastelen van deze groep liggen ook allemaal in natte gebieden, zodat de ophoging van het centrale deel zowel functioneel kan zijn (droog houden) als statusgebonden, als militair. Ringmuren binnen deze kasteelgroep konden tot twee meter dik zijn. Op het binnenterrein werd meestal een woontoren of zaalbouw opgetrokken, al dan niet losstaand van of geïntegreerd in de ringmuur. Interessante vergelijkingssites zijn de burchten van Kuinre II in het westen van Friesland en Eelde, beide sites van de hoge adel. Dat Assebroek zich bij deze kastelen aansluit toont op zijn minst de ambities van de Heren van Assebroek, wat ook wordt bevestigd door de geschreven bronnen. Assebroek was een uitdaging aan het adres van het grafelijke huis maar ook van de andere adel in Vlaanderen, waarvan we soortgelijke constructies niet kennen. De vraag blijft waarom dit ‘type’ van kasteel in Assebroek gebouwd werd, vrij ver uit het concentratiegebied in Nederland. Hoe dan ook blijven een aantal opmerkelijke vaststellingen overeind, met name de omvang van de site en het gebruik van diverse walgrachten. Want ook binnen de groep van de ronde kastelen is de site van Assebroek bijzonder omvangrijk (er zijn slechts twee andere kastelen gekend met vier concentrische grachten, nl. Eelde en Oegstgeest). De diverse concentrische grachten combineerden een ornamenteel-symbolische rol en een militaire betekenis die in de tijd- en ruimtecontext indrukwekkend geweest moeten zijn. In deze zin is de site werkelijk zeer uitzonderlijk.
De site die wordt voorgedragen voor bescherming is volledig in gebruik als grasland. Ze wordt doorsneden door de opgehoogde trambedding van de voormalige lijk Brugge-Maldegem, vandaag een fiets- en wandelpad.
Bovengronds is de site nauwelijks waarneembaar, tenzij bij hoge waterstand. Dit is het resultaat van een ingrijpende nivellering die het centrale eiland en de wallen heeft vervaagd, met uitzondering van de buitenste wal aan de zuidzijde die het Sint- Trudoledeken afzoomt. Naast de nivellering blijkt het gebruik van het gebied als weiland eveneens nefast voor de bewaring van de site. Er werden tot op een diepte van 40cm onder het huidige maaiveld tramplingsporen aangetroffen. Ook de afwateringslaantjes en enkele grotere grachten hebben de site verstoord. Toch blijkt uit het geofysisch onderzoek dat er structuren bewaard bleven ter hoogte van de eerste wal.
De ondergrondse lay-out blijkt daarentegen heel goed bewaard. De grachten zijn in hoofdzaak onbeschadigd met uitzondering van de buitenste walgracht. Aan noordelijke zijde verdwijnt deze gedeeltelijk onder de woonhuizen. Langs oostelijke en zuidelijke zijde valt deze walgracht samen met de sloten. Door het onderhouden van deze sloten zal de oorspronkelijke grachtvulling wellicht verdwenen zijn. De natte ondergrond van het gebied blijkt bovendien bevorderlijk voor de bewaring van botmateriaal, hout en metaal. Vooral de eerste walgracht en in mindere mate de tweede walgracht bieden een unieke bewaringscontext voor deze fragiele vondsten.
AMERYCKX J., 1955: Merkwaardige oudheidkundige vondst te Assebroek. In: Biekorf, 56e jg., nr. 7-8, 205-209.
DE MEULEMEESTER J., 1985: Aardige aarden monumenten. In: M&L, nr. 4/3, 24-31.
RYSSAERT C., , BAETEMAN C., , TYS D., ORBONS J., DE GRYSE J., GERMONPREZ D., TERMOTE D. & PYPE P., 2010: Archeologische evaluatie en waardering van de circulaire structuur van Ver-Assebroek (gemeente Brugge, provincie West-Vlaanderen), ongepubliceerd rapport in opdracht van Vlaamse overheid, Ruimte en Erfgoed.
SOERS K., 1987: Archeologische Inventaris Vlaanderen. Band 9. Assebroek. Rijksuniversiteit Gent, Gent.
Bron: Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier DW002507, Brugge: Circulaire structuur Ver-Assebroek.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Assebroek
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Circulaire structuur Ver-Assebroek [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/301364 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.