is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kledingwinkel C&A
Deze vaststelling is geldig sinds
Grote kledingwinkel van de keten C&A, naar een ontwerp in brutalistische stijl door de architecten Léon Stynen en Paul de Meyer uit 1961-1962, opgetrokken in 1962-1963 op de hoek van Meir en Kolveniersstraat. Als bouwheer trad de te Laken gevestigde nv Mateor op, uit naam van C&A België. Het bouwbedrijf Algemene Ondernemingen Weduwe Jerôme Van Coillie uit Oostende voerde de werken uit.
C&A werd opgericht door de van oorsprong Westfaalse broers Clemens en August Brenninkmeijer, die in 1841 een eerste winkel in confectiekleding openden in het Friese Sneek. Begin 20ste eeuw bediende de kledingketen het volledige Nederlandse grondgebied, en expandeerde vervolgens over heel Europa, met winkels in Duitsland vanaf 1911 en het Verenigd Koninkrijk vanaf 1922, om in 1963 België te bereiken. De Antwerpse vestiging van C&A was de eerste van een reeks winkels van dit type, die Léon Stynen en Paul De Meyer tijdens de eerste helft van de jaren 1960 voor de Nederlandse kledingketen tot stand brachten in de belangrijkste handelscentra van België. Na Antwerpen volgden onder meer de C&A-winkels in de Demerstraat te Hasselt (1963), in de Nieuwstraat te Brussel (1964) en in de Veldstraat te Gent (1965). Het perceel op de hoek van Meir en Kolveniersstraat werd voordien ingenomen door het monumentale Théâtre des Variétés, naar een ontwerp door de architect Guillaume Van Oenen, dat in 1927 werd verbouwd tot Ciné-Theater Roxy, en voor de bouw van de C&A gesloopt in 1962. Tot 1898 bevond zich hier twee herenhuizen die werden gesloopt voor de verbreding van de Meir, waaronder het statige hotel Van Delft-Geelhand door meester-metselaar Adrien De Wolf uit 1834, één van de belangrijkste neoclassicistische stadspaleizen in Antwerpen.
De winkels van de C&A-kledingketen behoren tot het latere werk van Léon Stynen en Paul De Meyer, dat uiting geeft aan een verfijnd brutalisme als hommage aan Le Corbusier. De klemtoon van het architectuurconcept ligt hier op het beglaasde gevelraster uit zichtbeton, bedoeld om de beslotenheid van de achterliggende winkelvolume, in wezen een gesloten rechthoekige doos, expressief te doorbreken. Met een rigoureuze maatvoering, onderscheidt deze structuur zich in grafisch en plastisch opzicht door het evenwicht van horizontalen en verticalen, de driedimensionale gelaagdheid en dieptewerking, en het contrast tussen vides en vlakken. In dat opzicht vormen de C&A-winkels een belangrijke schakel in de opeenvolgende experimenten van Stynen en De Meyer met de gelaagdheid en de plastische autonomie van de gevel omstreeks 1960. Voorafgaande voorbeelden in deze evolutie zijn het kantoorgebouw L’Assurance Liégeoise uit 1960-1962 op de hoek van Frankrijklei en van Cuyckstraat, en het handelscomplex Galler uit 1961-1963 aan de Italiëlei. Op hetzelfde moment liet het bureau zich internationaal opmerken met de gedurfde hangconstructie van de "BP-building" aan de Jan Van Rijswijcklaan.
Met een rechthoekige plattegrond en een gevelbreedte van 30 m aan de Meir, omvat het imposante hoekcomplex vier bouwlagen bovenop een kelderverdieping. Om het volumineuze gebouw zijn monolithische karakter te ontnemen, gingen Stynen en De Meyer in hun ontwerp uit van een drieledige, gelaagde structuur. Deze was opgebouwd uit de terugwijkende pui met doorlopende beglazing zijde Meir, de zwevende, veeleer gesloten bovenbouw afgewerkt met een attiekborstwering, en als bekroning een terugwijkende dakverdieping met een lichte structuur en opnieuw doorlopende beglazing. Op de vergunde bouwplannen is deze laatste aangeduid als uit te voeren in een latere fase, samen met het middengedeelte van de derde verdieping, maar dit plan werd uiteindelijk afgevoerd. Oorspronkelijk vormde de portaalzone over de volledige breedte van de Meir een overdekte galerij, bedoeld als beschutte overgang van de straat naar het winkelinterieur. Deze was ontworpen als een diepe, door vitrines omgeven onregelmatige trechter beschermd door een twee meter overkragende metalen luifel in porte-a-faux, die het winkelende publiek via de uitgestalde kleding naar binnen moest lokken. Een vrijstaande, trapezoïdale vitrine schermde de galerij af van de straat, gekoppelde draaideuren tussen de vitrines vormden de toegang. Op basis van nieuwe inzichten inzake toegankelijkheid en koopgedrag, werd deze galerij in 1985 echter verbouwd tot een doorlopende, centraal opengewerkte glaspui in het vlak van de gevel, beschermd door een korte luifel.
In de bovenbouw zijn de structurele delen waaronder de plastische gevelrasters, luifels en kroonlijsten uitgevoerd in glad bekiste elementen uit zichtbeton. De blinde gevelvelden binnen deze structuur hebben een parement uit witte natuursteen, dat zich onderscheidt door een verzorgd steenverband, opgebouwd uit alternerende lagen van verschillende hoogte. Het gevelraster dat zijde Meir nagenoeg de volledige breedte en hoogte van de bovenbouw beslaat, is opgebouwd uit negen parallelle lagen van verschillende hoogte. Deze zijn per drie gegroepeerd volgens een alternerend ritme, waarbij de achterliggende niveaus slechts worden aangegeven door afgeschuinde bovendorpels. Het onregelmatige ritme van de verticale posten, die in een enkel geval de horizontale lagen doorbreken, lijkt ontleend aan het principe van de 'pans de verre ondulatoires', dat door Le Corbusier en Iannis Xenakis op punt werd gesteld in het dominicanenklooster La Tourette. Gevat in witgelakt stalen schrijnwerk, is de beglazing in de diepte van deze structuur geplaatst. Als contrast doorbreekt een brede vitrine, onder de vorm van een sterk uitkragende doos, uit de middenas de tweede verdieping. In de gesloten zijgevel markeren een doorlopend bandraam, diep ingesneden portalen en de loskade de begane grond. Geschraagde registers met vensters van verschillende breedte, doorbreken volgens een alternerende ritme de eerste en tweede verdieping, plastisch geaccentueerd door balkvormige brises-soleil. Hier beperkt het gevelraster met geïntegreerde beglazing zich tot de derde verdieping, die de personeelsruimten herbergt.
Volgens de bouwplannen wordt de plattegrond door de vier rijen pijlers van het gewapend-betonskelet in drie beuken van in totaal vijf traveeën opgedeeld, centraal ontsloten door dubbele roltrappen die kelder, gelijkvloers en eerste verdieping bedienen, en een noodtrap, lift en vaste trap achteraan. Volgens de bouwplannen vormen begane grond, eerste en tweede verdieping open verkoopplateaus, met gelijkvloers een loskade en opslagruimte zijde Kolveniersstraat. De U-vormige derde verdieping die slechts een gedeelte van de oorspronkelijk voorziene oppervlakte beslaat, omvat twee kantoren, een werkplaats, en voorzieningen voor het personeel, meer bepaald een refter met keuken, gescheiden kleedkamers en sanitair voor dames en heren, en een infirmerie.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Meir
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kledingwinkel C&A [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/302448 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Stad Antwerpen
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.