is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Sociale woonwijk Jan De Voslei en omgeving
Deze vaststelling is geldig sinds
Tussen 1952 en 1965 kwam op het Kiel aan de Jan De Voslei en de Boomsesteenweg een modernistische woonwijk tot stand in opdracht van sociale huisvestingsmaatschappij De Goede Woning (heden Woonhaven Antwerpen). De residentiële wijk omvat grootschalige woonblokken en -torens, ontworpen onder leiding van architect Jos Smolderen in samenwerking met Hendrik Maes. De inplanting van de appartementencomplexen in een ruime parkaanleg, getuigt van een zin voor licht, lucht en groen. Behalve de meer dan 1200 wooneenheden, waren er in de wijk ook verschillende collectieve voorzieningen voorzien.
De stad Antwerpen maakte al in het begin van de twintigste eeuw een aanvang met de planmatige ontwikkeling van de gronden ten zuiden van de stadskern tot een residentiële woonwijk. De toenmalige stadsingenieur Richard Lemeunier tekende in 1912 een strak classicistisch aanlegplan voor het Kiel, met brede lanen, zichtpunten, parken en pleinen. Op het tracé van de spoorweg van Antwerpen-Zuid naar Mechelen zou de Jan De Voslei worden aangelegd, die - samen met de Jan Van Rijswijcklaan - een belangrijke verkeersas van en naar de binnenstad zou worden. Voor het gebied tussen de spoorwegbedding en de Jan Van Rijswijcklaan werd het aanlegplan vanaf 1925 uitgevoerd, met de bedoeling dat de drie hoofdassen van de wijk - de huidige Camille Huysmanslaan, de Vlaamsekunstlaan en de Tentoonstellingslaan - de basis zouden vormen voor het plan van de Wereldtentoonstelling (1930). De aanleg van de Jan De Voslei was voorzien voor een latere fase.
Na de Tweede Wereldoorlog werd de volledige Kiel-wijk tussen de Schelde, de vroegere vestingen (de huidige ring) en de gemeentegrenzen van Hoboken en Wilrijk in een versneld tempo verder ontwikkeld. Met de grote woningnood in de binnenstad was immers een exodus op gang gekomen naar de stadsrand. Om een einde te stellen aan de erbarmelijke woonomstandigheden in de binnenstad en de stadsvlucht naar de goedkopere groene randgemeenten, wenste de stad op korte termijn een groot aantal ruime en gezonde woningen te bouwen. Ze volgde daarbij nieuwe stedenbouwkundige opvattingen. In de plaats van gesloten woningbouw werd het modernistische principe gehuldigd van de buurteenheid van een duizendtal woningen met een combinatie van hoog- en laagbouw, groenzones en voorzieningen zoals scholen. Op een deel van het terrein aan de Jan De Voslei werd in 1946 een Nationale Werf gepland, waarvoor architect Renaat Braem in samenwerking met Géo Brosens, Flor Laforce en Jul De Roover een ontwerp maakte (niet uitgevoerd). Binnen het kader van deze opdracht schoof Braem al de vooruitstrevende idee van een parkway naar voren als het geschikte stedenbouwkundig model voor de Jan De Voslei.
Met de opschorting van de Nationale Werven en het in voege treden van de Wet Brunfaut, maakten de stadsdiensten vanaf 1949 werk van aangepaste plannen van aanleg voor het Kiel. Daarbij werden ruime terreinen voorbehouden voor bebouwing door de sociale huisvestingsmaatschappijen. Het was wellicht in de fase van onderhandelingen tussen de stad en de bouwmaatschappijen over de toekenning van gronden dat Braem de principiële opdracht ontving voor de aanleg van de Jan De Voslei en omgeving. Waarschijnlijk kwam de vraag van S.M. Huisvesting-Antwerpen, waarmee Braem een nauwe samenwerking zou ontwikkelen. Braem maakte een schetsontwerp, waarbij hij een buurteenheid voorzag, met helderwitte strakke woonblokken vrij geplaatst in een uitgestrekte groenzone. Binnen het bestaande classicistisch stratenpatroon, dat terugvoerde op het aanlegplan van Lemeunier, ontwierp hij een laan voor doorgaand verkeer met twee door een groene berm van elkaar gescheiden rijvakken. De groene avenue werd nergens onderbroken door kruispunten of oversteekplaatsen: ze gaf vorm aan een soepele verkeersstroom die op alle punten gelijkmatig en zonder enige onderbreking kon worden onderhouden. Een rond punt maakte de onontbeerlijke verbinding tussen de twee asymmetrische helften van de wijk. De wooncomplexen op de aangrenzende gronden hadden geen rechtstreekse toegang tot de baan, maar werden voor verkeer ontsloten langs de achterliggende parallelstraten. Braem bracht hiervoor een aantal wijzigingen aan in het bestaande stratenplan: de verbindingen van de dwarsstraten met de Jan De Voslei werden omgezet in "pijpenkoppen". Met dit voorstel greep Braem terug op een van de belangrijkste stedenbouwkundige elementen die de modernistische architecten van CIAM (Congres Internationale d’Architecture Moderne) al voor de Tweede Wereldoorlog naar voren schoven als bouwsteen van de stad van de toekomst: de Amerikaanse Parkway als een groene long voor doorgaand verkeer die diep in de stad doordringt.
Het schetsontwerp van Braem bleef zonder verder gevolg. Het stadsbestuur sloot immers nog in 1949 een akkoord met huisvestingsmaatschappij De Goede Woning over de toekenning van het 13 hectare tellende bouwterrein, waarna Jos Smolderen werd aangeduid als architect. Braem kreeg onmiddellijk daarop van Huisvesting-Antwerpen de opdracht voor het ontwerp van een buurteenheid aan de Zaanstraat.
Jos Smolderen studeerde aan de academie van Antwerpen (1908-1914) bij F. Van Dijk en L. Blomme en ontwikkelde in het interbellum een eigenzinnige art-decostijl. Smolderen verwierf voor de Tweede Wereldoorlog vooral bekendheid als architect van de Boerentoren (1927-1932, in samenwerking met E. Van Averbeke en J. Vanhoenacker) en als hoofdarchitect van de Wereldtentoonstelling van 1930. Na de Tweede Wereldoorlog bouwde Smolderen in een classicerende vorm van modernisme. De 'Jan De Voslei en Omgeving' is de belangrijkste realisatie van Jos Smolderen in de naoorlogse periode en is exemplarisch voor zijn keuze voor een meer functionalistische en sobere architectuur, waarbinnen zijn voorliefde voor het monumentale en de art deco blijft doorklinken. Voor de realisatie van de wijk werkte Smolderen samen met Hendrik Maes, die gedurende dezelfde periode met Renaat Braem en Victor Maeremans de wooneenheid aan de Zaanstraat realiseerde. Hendrik Maes nam naar verluidt vooral de technische aspecten op zich.
De eerste steen van het grootschalig project werd gelegd eind 1952. De eerste twee bouwfases situeerden zich ten westen van de centrale Jan De Voslei. In een eerste fase (1952-1954) kwamen vier identieke woonblokken tot stand met elk 63 appartementen, schuin opgesteld langs de Jan De Voslei (Jan De Voslei 19-35 en Boomsesteenweg 255-259). Vervolgens ontwierp Smolderen negen woonblokken met samen 228 appartementen (Zamenhofstraat 1-15, Jan De Voslei 1-17, Jan Ligthartplein 1-11, 2-12, Boomsesteenweg 293 en 317) en een thermische centrale (Boomsesteenweg 263, Jan De Voslei 29A), die gebouwd werden omstreeks 1953-1955. Nadien (1955-1956) kwam de derde fase tot stand met vijf woonblokken met samen 138 appartementen en drie winkels aan de oostzijde van de Jan De Voslei (Jan De Voslei 12-30, Vlaamsekunstlaan 65-67, Alfred Coolsstraat 30-32), later uitgebreid met garages, een motobergplaats en een wasplaats. Vanaf 1956 volgde de bouw van vier woonblokken met samen 280 appartement ten noorden van de eerste bouwfase (Boomsesteenweg 249-253, Jan De Voslei 37-53). Het Kielpark werd omstreeks 1959-1961 vervolledigd met drie torengebouwen met samen 288 appartementen. De wijk werd nadien ten noordoosten nog uitgebreid met twee woonblokken aan de Jan De Voslei (nummers 34-36) en Willem Eekelersstraat (nummers 49-51), die bestonden uit 102 appartementen evenals de maatschappelijke zetel en kantoren van huisvestingsmaatschappij De Goede Woning (1963-1965).
Ten noorden van deze laatste bouwfase kwam later nog een appartementsgebouw met 168 eenheden tot stand naar ontwerp van Jul De Roover (1967). Deze architect was eveneens verantwoordelijk voor de noordoostelijke bekroning van de wijk met de drie zogenaamde Silvertoptorens met 525 appartementen, gebouwd omstreeks 1977, maar heden onherkenbaar verbouwd.
De wijk aan de Jan De Voslei en omgeving is opgevat volgens naoorlogse modernistische planningsprincipes als een zelfstandige buurteenheid. Jos Smolderen nam de basisprincipes van Braems schetsontwerp voor de uitbouw van de wijk in grote lijnen over. De Jan De Voslei wordt uitgewerkt als een groene verkeersader - nu met vier baanvakken - en afgezoomd met vrijstaande bebouwing op pilotis. Smolderen stelde de woonblokken echter schuin op in plaats van parallel. Ze worden ook rechtstreeks ontsloten via twee zijbaanvakken. De twee middenbanen blijven echter bestemd voor doorgaand verkeer, zodat de basisidee van een parkway behouden blijft. De middenberm van de Jan De Voslei was oorspronkelijk voorzien van groenzones bestaande uit omhaagde en beboomd grasperken. Heden is de middenberm omgevormd tot een geasfalteerde en betegelde vlakte, gecombineerd met beperkte groenzones en afgeschermd van de rijbanen door bomen en struiken. Het groene karakter van de wijk is opvallend en wordt eveneens bekomen door de parkaanleg tussen de woninggroepen, bestaande uit bloem- en grasperken, bomen, struiken, wandelpaden en speelpleinen. Oorspronkelijk waren er ook begroeide pergola’s aanwezig. Ten noordwesten van de wijk werd in 1952 het Kielpark aangelegd, voorzien van speelpleinen en een sportcentrum met sportterreinen.
Volgens het basisprincipe van de buurteenheid werd de nieuwe wijk ook ontworpen in combinatie met verschillende collectieve voorzieningen, aanpalend bij of gelegen tussen de woonblokken. Een Thermische Centrale werd opgericht omstreeks 1954 om de appartementen van verwarming te voorzien (in 1987 herbestemd tot 15 appartementen). Op het inplantingsplan van de eerste (1952) en vierde (1956) bouwfase waren twee complexen voorzien tussen de woonblokken en torens aan het Kielpark, namelijk een school met speelplaats en een complex voor ouden van dagen. De twee complexen in het Kielpark werden niet gerealiseerd en de open ruimte zou worden ingenomen door een groenzone. Een ontspanningslokaal voor bejaarden was oorspronkelijk ingericht in een annex van de Thermische Centrale, maar de bevolkingstoename liet de nood aan een tweede lokaal voelen. Het zou voorzien worden in de sokkels van de woonblokken, maar haalde het definitieve ontwerp niet. Op vroege inplantingsplannen was op het uiteinde van de Camille Huysmanslaan een 'attractief centrum' voorzien. Op ongedateerde inplantingsplannen (vermoedelijk circa 1956) werd het handels- ontspanningscentrum echter ingeruild voor een openbare ruimte met een gebouw met feest- en gemeenschapslokaal, de zetel van de huisvestingsmaatschappij en een handelsruimte (niet uitgevoerd), een vierde woontoren (niet uitgevoerd) en een bibliotheek. Aansluitend bij de woonblokken of opgevat als vrijstaande gebogen volumes waren volgens de bouwplannen ook talrijke winkels voorzien, die ook slechts gedeeltelijk werden gerealiseerd en zich voornamelijk op de straathoeken situeren. Het wijkkarakter werd wel bijkomend versterkt door vlakbij de wijk aanwezige gemeenschapsvoorzieningen. Aan de oostzijde van de Jan De Voslei bevinden zich twee schoolgebouwen, namelijk een stedelijke normaal- en oefenschool (1929-1931, ontwerp van E. Van Averbeke met medewerking van A. Fivez en A. Demol) en een kleuterschool (nummer 10). Tussen beide schoolgebouwen staat de monumentale Christus Koningkerk, gebouwd omstreeks 1928-1930 naar ontwerp van Jos Smolderen voor de Wereldtentoonstelling van 1930 als Museum voor de Vlaamse kunst. Aan de westzijde van de Jan De Voslei bevinden zich nog twee schoolgebouwen die gelijktijdig met de wijk tot stand kwamen, namelijk ten zuiden een technische school tussen de Zamenhofstraat en VIIde-Olympiadelaan (nummer 2), en een lagere school tussen de Boomsesteenweg en Jan De Voslei, grenzend aan de Thermische Centrale (Jan De Voslei nummer 23A).
De meer dan 1200 wooneenheden in de wijk, gericht op de middenklasse en ontworpen door Smolderen en Maes, kregen vorm als een combinatie van vrijstaande middelhoge woonblokken met hoogbouwtorens. Ook de architecturale vormgeving (pilotis en aandacht voor oriëntatie, bezonning, licht en lucht) sluit sterk aan bij het CIAM-gedachtegoed. De vormgeving van de woonblokken combineert modernisme en functionaliteit echter met referenties naar de art deco. Ondanks de verscheidenheid in bouwfases en types, ontstaat een sterke eenheid in materiaalgebruik en coloriet. Het merendeel van de gevels is immers afgewerkt met panelen in Shockcrete Sierbeton. Schokbeton was een Nederlandse ontdekking (1931), die een nieuwe vorm van prefab beton introduceerde. Het productieproces, gekenmerkt door het ‘schokken’ van de bekisting terwijl ze gevuld werd met beton, leidde tot een heel duurzaam en slank eindproduct. De Hasseltse firma Schokbeton leverde de meer dan 80.000 gevelelementen die in de woonblokken werden toegepast. Ze bestaan uit witte cement, grove witte kwarts en een gezandstraald oppervlak, waardoor ze visueel een imitatie vormen van kwartsiet natuursteen. Sommige gevelonderdelen, zoals bijvoorbeeld de claustra's, dorpels en dekstenen werden niet gezandstraald, maar wel gewassen. Onder meer de pilotis, luifels en onderzijden van de balkons zijn uitgevoerd in gebouchardeerd beton. Dit materiaalgebruik wordt bij verschillende woonblokken gecombineerd met kleurrijke keramische tegels op de gelijkvloerse verdieping.
De wijk bestaat voornamelijk uit (middel)hoogbouw woonblokken van vier tot acht bouwlagen onder platte daken (bouwfasen 1 tot met 4 en 6). Alle blokken worden gemarkeerd door een sterke volumewerking met erkers, balkons en eventueel verspringende volumes. Rechthoekige vensteropeningen ritmeren de gevels. Patrijspoortramen vormen levendige accenten en refereren samen de afgeronde hoeken van de portieken aan de pakketbootstijl.
De hoogste woonblokken van acht bouwlagen rusten op pilotis en zijn opgebouwd op basis van een betonskelet. Deze blokken worden gekenmerkt door een homogeen materiaalgebruik bestaande uit een gevelafwerking op de bovenverdieping met crèmekleurige platen in schokbeton en een gekleurde betegeling (pasteltinten groen, blauw, bruin en gevlamde kleurschakeringen) voor de portieken op de begane grond. De woonblokken met deze opbouw omvatten zowel portiekflatgebouwen (bouwfase 1 en 4) als galerijflatgebouwen (bouwfasen 2 en 3), telkens gemarkeerd door sterk uitgewerkte volumes ter hoogte van de traphallen. Bij de portiekflats worden de symmetrische volumes van de traphallen verticaal benadrukt door een dubbele rij ladderramen, geflankeerd door claustra's in schokbeton, en beëindigd door een getrapte bekroning. Bij de galerijflats is de traphal uitgewerkt als een sculpturaal, gebogen volume geopend aan de kopzijde met betonnen claustra's.
De overige woonblokken (bouwfasen 2, 3 en 6) hebben een traditionele opbouw zonder pilotis, waardoor de begane grond bij deze types behalve inkom en circulatie ook appartementen bevat. Het parement bestaat meestal uit een combinatie van roodbruin baksteenmetselwerk met betonplaten (sokkel en toegangstraveeën) en is in sommige gevallen volledig afgewerkt met betonnen gevelelementen. De lagere woonblokken vormen mede dankzij hun een materialiteit een overgang met de omliggende, reeds bestaande bebouwing op het Kiel. Overwegend portiekflatgebouwen, met uitzondering van een galerijflatgebouw uit fase 6, waarbij de traphal aan de achterzijde is uitgewerkt als een monumentaal torenvolume.
De garages bij de appartementen zijn voorzien als geschakelde volumes, ingeplant in de binnengebieden achter de gebouwen. Ze zijn meestal toegankelijk via private wegen naast de woonblokken. Aan de Zamenhofstraat is echter centraal in het woonblok een open portiek voorzien op de gelijkvloerse verdieping met toegang tot de achterliggende garages.
In de collectieve inkomhallen zijn volgens bouwplannen en literatuur houten brievenbussen en bestelkastjes voorzien en eveneens bewaard. De vloeren zijn uitgewerkt in marmertegels of granito in dambordpatroon. De appartementen varieerden van studio’s tot appartementen met drie slaapkamers. Aangezien de wijk vooral gericht was op kleine bediendegezinnen, was er een overwicht aan appartementen met één of twee slaapkamers. Alle flats waren voorzien van een keuken en geïnstalleerde badkamer. In de circulatie-as waren vuilniskokers voorzien. In tegenstelling tot de relatief gauw bewaarde inrichting en afwerking van de inkomhallen, ondergingen het interieur, de afwerking en het sanitair van de appartementen vaak wijzigingen, aangezien de huisvestingsmaatschappij vernieuwingen doorvoert wanneer bewoners hun appartement verlaten of de bewoners ook zelf aanpassingen kunnen doen. Woonhaven Antwerpen wijzigde ook rond 1998-2000 de planindeling van de woonblokken van de eerste bouwfase.
Smolderen ambieerde in de ontwerpfase een combinatie van verschillende types appartementen in één woonblok, mogelijk gemaakt door een modulair systeem van skeletbouw, in functie van een diversificatie van de bevolking in de wijk. Deze sociale ambitie werd echter niet doorgetrokken in de uiteindelijke realisatie. Doorheen de bouwjaren was er bovendien sprake van een daling van de woonoppervlakte van de appartementen in de woonblokken, onder meer door stijgende bouwkosten en normen opgelegd door de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken. Ook was de vraag naar appartementen voor alleenstaanden tegen 1960 sterk toegenomen. De studio’s die deel uitmaken van het galerijflatgebouw uit de zesde bouwfase waren afgeleid van toenmalige typeplans voor vrijgezellenflats en getuigen van een maximaal gebruiksoppervlak binnen een minimale beschikbare oppervlakte, waarbij verschillende woonfuncties overlappen of bij elkaar geïntegreerd kunnen worden. Smolderen was echter geen voorstander van dit type, aangezien het inging tegen de modernistische principes van ruimte, lucht en licht, eveneens door het ontbreken van een balkon. Ook in de andere bouwfasen getuigen elementen van een grote aandacht voor een optimale benutting van de aanwezige ruimte, bijvoorbeeld ingemaakte kasten, eveneens ontworpen door Smolderen.
De wijk werd in de vijfde bouwfase aangevuld met drie monumentale woontorens in het Kielpark. De Kielparktorens vormen een opmerkelijk kwalitatief voorbeeld van geconcentreerde hoogbouw in het groen (woontorens op een compact grondplan), dat op dat ogenblik internationaal in opmars was. Het ontwerp en de schikking van de torens worden volgens CIAM-principes bepaald met een inplanting in het groen, gedeeltelijke vrijmaking van het grondoppervlak door middel van pilotis, en – voor de appartementen – een optimale lichtinval, een zo groot mogelijke bezonning van de buitenruimte, het creëren van een vrij uitzicht op het park, en het vermijden van inkijk. Ook de aanwezigheid van het dakterras was kenmerkend. De torens zijn het resultaat van een zoektocht naar een zo hoog mogelijke woonkwaliteit, gecombineerd met een rationeel ruimtegebruik en de economische randvoorwaarden van de sociale huisvesting.
Compacte woontorens werden door CIAM al op het derde CIAM-congres "Rationelle Bebauungsweisen", dat in 1930 in Brussel werd gehouden naar voren geschoven als de meest rationele oplossing voor het woningvraagstuk. Na de Tweede Wereldoorlog kwam in Europa de zoektocht op gang naar de meest geschikte vormgeving van het grondplan. Het ontwerp voor de Kielparktorens gaat terug op een voorontwerp van Smolderen voor een woontoren met twaalf verdiepingen en een ellipsvormige opbouw met open binnenkoer. Dit plan werd echter verlaten voor torens met een V-vormig (schets inplanting 1950) en uiteindelijk Y-vormig grondplan, dat aansluit bij een Scandinavisch model. Het model van de compacte toren in Y-vorm werd immers voor het eerst toegepast in de jaren 1940 door het Zweeds bureau Backström & Reinius in de Wijk Gröndal in Stockholm (1944-1946). Het model werd aanvankelijk zeer gunstig onthaald, omwille van de meerdere voordelen: concentratie van de verticale circulatie in het hart van de toren, die de gevels ‘bevrijden’: goede oriëntatie met bezonning van de appartementen langs drie zijden, reductie van de nuttige ruimtes. Appartementen verkrijgen quasi de kwaliteit van een individueel huis. De planindeling van de Kielparktorens werd in verschillende ontwerpfasen geoptimaliseerd.
De torens vormen monumentale bakens in het landschap en zijn opgevat als torenvolumes van 17 bouwlagen, bekroond met een zwevend dak boven het dakterras rond de technische verdieping. De constructie bestaat uit een betonskelet. Het zakelijke, modernistische karakter van de sculpturale, bijna kruisvormige volumes wordt getemperd door het gebruik van klassieke materialen en een decoratieve detaillering. Het materiaalgebruik, namelijk een gevelbekleding met platen in schokbeton voor de bovenverdiepingen, sluit aan bij de omliggende woonblokken. De sokkel is afgewerkt met zwarte keramische tegels. Het dakterras was oorspronkelijk ook betegeld, namelijk met pastelblauwe keramische tegels, maar dit werd in de jaren 1980 verwijderd en vervangen door een bepleistering. De gevels worden geritmeerd door de rechthoekige vensterpartijen, in- en uitpandige balkons en betonnen claustra's. Het oorspronkelijke stalen en aluminium schrijnwerk van de ramen, evenals de stalen borstweringen van de balkons is tot op heden bewaard. Oorspronkelijk was het schrijnwerk crèmekleurig beschilderd, wat perfect aansloot bij de betonnen gevelafwerking.
De torens beschikken in totaal over 288 appartementen, onderverdeeld over 192 appartementen met 1 slaapkamer (in de twee korte vleugels) en 96 appartementen met 3 slaapkamers (in de langste vleugel). Volgens de bouwplannen en literatuur omvatten de torens een kelderverdieping met private bergingen per appartement, een schuilkelder evenals een technische ruimte. De gelijkvloerse verdieping heeft een collectief karakter, namelijk deels opengewerkt als buitenruimte met pilotis, deels sokkel met inkom en circulatie. In de inkom zijn toeleveringskasten voor boodschappen en brievenbussen voorzien. Een monumentale, opengewerkte traphal zorgt voor de ontsluiting van de bovenverdieping, evenals twee dubbele liften, elk bedoeld voor de pare en onpare verdiepingen. Ook de technische leidingen bevinden zich in de centrale schacht. Op de bovenverdiepingen zijn telkens drie vleugels met twee appartementen geschikt rond de centrale circulatieas. De appartementen omvatten slechts drie types, meer bepaald twee types appartementen met één slaapkamer en één type met drie slaapkamers. Alle appartementen zijn voorzien van twee balkons, een inpandig met afvalkoker aan de zijde van de keuken en een uitpandig aan de slaapkamer. Het dak deed oorspronkelijk dienst als terras. Ook was er een verhoogd volume boven de centrale as, met technische ruimte en verwarmingsinstallatie.
In een recent bouwhistorisch onderzoek kwam de kwaliteit en erfgoedwaarde van de gebruikte materialen en decoratieve elementen aan het licht. Het meest opvallend en waardevol is de afwerking van de inkom- en traphallen. De wanden van de hallen zijn afgewerkt met rechthoekige Jura tegels, terwijl de vloeren en trappen uitgevoerd zijn in granito. Opvallende, met rode en goudrozige glasmozaïek beklede zuilen sieren de inkomhal. De bordessen van de traphallen waren oorspronkelijk voorzien van een vloerbekleding in marmoleum (fabrikant Krommenie, linoleum met marmerimitatie), waarvoor Smolderen een decoratief, geometrisch ontwerp maakte, specifiek voor de pare en onpare verdieping met een eigen kleurenpalet. Deze afwerking is echter slechts heel sporadisch bewaard, namelijk op vijf bordessen in de derde toren. De overige bordessen werden vervangen door een soberder linoleum. De appartementen zijn oorspronkelijk afgewerkt met vloeren van thermoplastische tegels in de keuken, hal en badkamer, en linoleum in de kamers. Enkel de wanden van de keukens en badkamers zijn deels betegeld, namelijk met crèmekleurige majolicategels van de firma Gilliot Frères (Hemiksem). De keuken was uitgerust met een typische Bruynzeel keuken met formicadeurtjes in rood, blauwgroen en grijswit. De aandacht voor coloriet in het ontwerp is opmerkelijk. Smolderen liet het kleurenpalet van de keuken aansluiten bij de linoleumvloeren, evenals het schrijnwerk in de traphal bij het marmoleum. Het schrijn- en sluitwerk is gedeeltelijk uitgevoerd in hout (Afrikaans Ocuméhout), gedeeltelijk in metaal. De hallen van de appartementen zijn voorzien van ingemaakte kasten, terwijl beglaasde deuren toegang bieden tot de leefruimte en zo ook de hal van daglicht voorzien. De inkomhal bewaart een opmerkelijke houten bestelkast voor boodschappen. Reeds bij aanvang werd ook aandacht besteed aan functioneel vormgegeven meubilair, aansluitend met het karakter van de architectuur. Geïnteresseerde bewoners konden kennismaken met de appartementen dankzij de aanwezigheid van bemeubelde modelappartementen.
Recent werden de renovatieplannen van de drie Kielparktorens aangevat. Sinds 2015 is het ontwerp en de uitvoering van de renovatie in handen van ontwerpbureau A33. Hoewel het een heel ingrijpende renovatie betreft omwille van diverse bouwfysische en technische problemen, zal het karakter van de gevelafwerking op een respectvolle manier hernomen worden door een nieuwe gevelafwerking in prefab gevelpanelen in architectonisch beton. Het aantal appartementen zal gereduceerd worden naar 72 per toren, wat ingrijpende wijzigingen van de originele planindeling, interieurelementen en materialiteit zal veroorzaken. De indeling en afwerking van de gelijkvloerse verdieping wordt wel volledig bewaard. De werken worden gefaseerd per toren gepland en nemen voorlopig aanvang vanaf respectievelijk 2017, 2019-2020 en 2022-2023.
Deze wijk werd binnen de thematische inventarisatie van het sociale woningbouwpatrimonium zeer hoge tot uitzonderlijke erfgoedwaarde toegekend (top van de selectie).
De sociale woonwijk aan de Jan De Voslei vormt een uitzonderlijk goed bewaard voorbeeld van een grootschalig woonensemble in de lijn van het CIAM-gedachtegoed, gekenmerkt door woonblokken in laag- en middelhoogbouw evenals geconcentreerde hoogbouw (torens op een compact grondplan). Uit het onderzoek naar de erfgoedwaarden van sociale woningbouw in Vlaanderen blijkt dat grote sociale woonensembles in de lijn van de CIAM-principes relatief schaars zijn. Bovendien is het type van de zogenaamde geconcentreerde hoogbouw erg zeldzaam en zelden goed bewaard. Binnen de beperkte serie van compacte sociale woningbouwtorens in Vlaanderen hebben de Kielparktorens een hoge architecturale waarde omwille van de verzorgde vormgeving, die verwantschap vertoont met het internationaal hoog gewaardeerde werk van Auguste Perret. Bovendien draagt de geïntegreerde visie op architectuur en stedenbouw bij tot de grote ensemble- en contextwaarde. De gave bewaring garandeert een perfecte leesbaarheid. De geplande renovatie van de Kielparktorens zal echter een gedeeltelijk verlies van de historische materialiteit betekenen. De wijk bezit in zijn geheel architecturale waarde als een modernistisch ensemble ontworpen door architecten Smolderen en Maes, en historische en stedenbouwkundige waarde, omwille van het representatieve stedenbouwkundig model.
Auteurs: Van Herck, Karina; Verhelst, Julie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Kiel
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sociale woonwijk Jan De Voslei en omgeving [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/302578 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Stad Antwerpen
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.