erfgoedobject

Tuinen en park van de landcommanderij Alden Biesen

landschappelijk element
ID
303263
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/303263

Beschrijving

Landcommanderij, Kasteeldomein, Cultureel centrum

Alden Biesen vindt zijn oorsprong in het eerste kwart van de 13de eeuw toen de abdis van Munsterbilzen en haar broer de graaf van Loon aan de ridders van de Duitse Orde een kapel schonken. Ze werd mettertijd uitgebouwd tot de landcommanderij of balije Alden Biesen, waar de 12 commanderijen in Brabant, Luik, Nederland en het Rijnland onder sorteerden. In de 16de eeuw werden de middeleeuwse gebouwen vervangen door een waterslot met U-vormige voorburcht. Hieraan werd begin van de 17de eeuw ten noorden een buitenhof of neerhof toegevoegd dat ook de kapel en het (later deels gesloopte) hospitaal omvatte. De prent van Romeyn de Hooghe uit 1700 en de tekening van Remacle Leloup uit 1731 illustreren het nog gesloten karakter van de landcommanderij. In tegenstelling met Leloups andere tekeningen werd er geen gravure gemaakt van Alden Biesen, maar de landcommanderij wordt wel in de uitgave Les Délices du pais de Liège beschreven. De mooie ligging, de vruchtbaarheid van het land, de opeenvolgende binnenkoeren, de mooi uitgeruste en comfortabele appartementen worden vermeld, naast de parterretuinen en de ommuurde warande met wild (de Hertenberg, nu een boomgaard).

De toegang tot de commanderij, of die nu uit het oosten (de hoofdpoort) of uit het westen (de secundaire poort) werd benaderd, gebeurde in elk geval langs de Maastrichter allee. Door de poort van de Buitenhof en via de brug over de gracht van de Voorburcht, bereikte men de brug van de slotgracht en zo het waterslot. Tussen 1710 en 1775 evolueerde het slotcomplex tot een machtige en luxueuze adellijke residentie dankzij de landcommandeurs Hugo Damian von Schönborn (1709-1743) en Casper Anton van der Heyden de Belderbusch (1766-1784). De herstructurering langs een lengte-as en met een streven naar symmetrie was evenwel al ingezet door hun voorganger Hendrik van Wassenaer (1690-1709). Het belang en de impact van hun bemoeienissen op het landschap is op de Ferrariskaart (1774-1775) geregistreerd. Sedert 1652 en dankzij landcommandeur Godfried Huyn van Geleen (1634-1652) lag de hoofdingang of Mariapoort ten oosten van de gebouwen, op het hoogste punt van de omgeving. Op de Ferrariskaart ziet men hoe daar in stervorm zeven lanen samen komen, symbool voor de zeven smarten van Maria, de beschermheilige van de landcommanderij. Ze komen respectievelijk uit de richting van Bilzen, later op het Primitief kadaster aangeduid als 'Allee dit den langen dreft', Martenslinde, Berg, Maastricht (de Maastrichter Allee), Weert, het gehucht Bosselaert (de Bosselaerdreef) en het verlengde van de Maastrichter Allee die voor dit tracé ook 'chemin et allee dit den linnen dreft' wordt genoemd. Dit netwerk van lanen en dreven (die tot vandaag een constante zijn) brengen de greep van de Orde op het landschap en de natuur tot uiting.

Onder landcommandeur Belderbusch werd parallel met de Maastrichter allee een nieuwe hoofdas gecreëerd die het netwerk uitbreidde en het accent naar de heerlijke residentie verplaatste. De nieuwe as vertrok van de Weertse dreef, liep door het slot en viel in westelijke richting samen met de dreef naar Hoeselt, samen een 2 km lange lijn door het landschap. Om deze 'herentoegang' tot het kasteel te realiseren werd de oostelijke vleugel van de voorburcht gesloopt en werd een nieuw voorhof gecreëerd met de Tiendenschuur en er tegenover de Rijschool. Tussen beide gebouwen kwam een monumentaal statiehek. Dat hek is het eindpunt van de nieuwe toegangsdreef die het perceel Camp doorsneed en de formalisering van de reorganisatie van Alden Biesen. Het jaartal 1775 en het wapen van de landcommandeur staan op de vaasvoet van de hekpijlers. Het statiehek raakte samen met de oprit waartoe het behoorde in onbruik, maar het bestaat nog wel, ook de dreef van geknotte linden die nog steeds door de boomgaarden van Kamp loopt.

Het slot was door de verbouwingen in opdracht van Schönborn en dankzij een duidelijke middenas, een uitgesproken symmetrie, nieuwe vensters en een koninklijke traphal geëvolueerd van een gesloten waterburcht naar een vorstelijke residentie, aangepast aan de nieuwe wooneisen. Uit de briefwisseling blijkt dat de Weense hofarchitect Johann Lucas von Hildebrandt voor de verbouwing en voor de aanleg van de nieuwe tuinen plannen heeft getekend. De plannen zelf bleven niet bewaard, wel bestaat er een tekening uit 1716 van de in Maastricht actieve, maar in Luik geboren bouwmeester Gilles Doyen (1669- 1736) die de leiding van de werken had. Dankzij de nieuwe lengte-as kreeg het vernieuwde herenverblijf meer uitkijk op het vruchtbare Haspengouwse landschap van boomgaarden, weiden en dreven. Het staatsiehek, de dreef en de architecturale aanpassingen zijn tot vandaag toe de tastbare en betekenisvolle relicten van het streven naar openheid en heerlijk wonen zo kenmerkend voor de 18de eeuw. De aanleg van een Engelse tuin later in de eeuw is daar het sluitstuk van.

Het einde van het ancien régime betekende ook het einde van de Duitse ridderorde in Alden Biesen: in 1794 worden de goederen geconfisceerd en in 1797 openbaar verkocht. De landcommanderij komt na de loting in 1819 volledig in handen van Guillaume Claes, de Hasseltse notoire opkoper van nationaal verklaard goed. Bij zijn dood in 1841 erft zijn oudste zoon Adophe Alden Biesen en bij diens dood in 1857 wordt het goed van zijn jongere broer Ulysse die uit de vaderlijke nalatenschap al de voormalige abdij Herkenrode bezat. Alden Biesen, dat meer dan 119 ha groot was in 1870 en meer dan 122 ha in 1895, blijft het privé-kasteeldomein van zijn nakomelingen langs vrouwelijke lijn tot in 1971. In dat jaar kocht de Vlaamse gemeenschap de gebouwen die sedert de inkwartiering van Duitse troepen tijdens de tweede wereldoorlog geschonden en erg onderkomen waren. Door de brand die jonker Armand Roelants du Vivier veroorzaakte door het kasteel warm te willen stoken voor de ondertekening van het verkoopcompromis, was de reconstructie van alle gebouwen nog grondiger en omvattender dan verwacht. Er volgde een herbestemming en vandaag is Alden Biesen een Cultureel Centrum van de Vlaamse overheid. De omliggende boomgaarden en de Engelse tuin werden aanvankelijk gekocht door de provincie Limburg, maar vormen sedert kort met de gebouwen weer één eigendom.

De toegangen en de hekken vandaag

De Maastrichter allee is momenteel, zoals vóór de 18de eeuw, opnieuw een belangrijke as waarlangs de rest van het domein bereikbaar is. De westelijke poort en niet meer de oostelijke Mariapoort is nu echter de hoofdingang en via het Buitenhof en de Voorburcht wordt het kasteel bereikt. Het staatsiehek van 1775 heeft vandaag zijn functie als hoofdtoegang verloren, maar het sluit nog steeds de opeenvolgende erven van de boomgaarden op Kamp af. Het bestaat uit een centraal poorthek en vier vaste traveeën die op een gebogen tracé aansluiten op de Rijschool en de Tiendenschuur. Het ritme wordt aangegeven door zes pilasters van blauwe hardsteen, hiërarchisch gevarieerd. De twee pilasters op de hoek van de Rijschool en de Tiendeschuur hebben enkel een deksteen, de pijlers halfweg het vaste hek hebben kleine siervazen op de deksteen en de poortpilasters zijn hoger, hebben een zwaardere deksteen en grotere siervazen met" Anno 1775" en het wapenschild. Geprofileerde spiegels versieren de vierkante pijlers met sokkels en geprofileerde dekstenen. De vaste delen zijn eenvoudige spijlenhekken tussen onder- en bovenregels, maar het poorthek zelf is sierlijk uitgewerkt en overspannen door een boog die een netwerk van krullen en tegenkrullen draagt. Het hek zelf heeft een rechthoekig kader van vierkant stijl- en regelwerk, bekroond door een eveneens met krullen en tegenkrullen gevulde segmentboog. De boven- en de onderregels worden ondersteund door in elkaar gevlochten of in spiegelbeeld geplaatste volutes die uitgelengd zijn tot tegen de dubbele tussenregels. Tussen deze laatste liggen nogmaals krullen en tegenkrullen, zodat een zeker evenwicht ontstaat tussen de gebogen en de strakke lijnen.

Muren begrenzen Alden Biesen aan de Kasteelstraat en verschillende hekken verlenen toegang tot de verschillende tuinen. Toen Philippe de Corswarem begin 19de eeuw Alden Biesen vanuit het westen aquarelleerde, stond er een lange hoge muur aan de straat, slechts onderbroken in de as van de burcht door een eenvoudig voetgangershekje tussen twee pijlers van blauwe steen met een bekroning. Dit hekje werd ook al door Remacle Leloup getekend in 1738-1740, in de as van het deurtje naar de brug over de kasteelwal, waar Romeyn De Hooghe in 1700 een overdekt poortje situeerde. De vier boompjes die door Philippe de Corswarem de eerste jaren van de 19de eeuw werden getekend en die behoren tot de in 1738-40 nog niet bestaande Hoeseltse dreef, roepen deze 18de-eeuwse as door het kasteel duidelijk op.

Ter hoogte van de burcht loopt er vandaag langs de straat een modern spijlenhek met vierkante onder- en bovenregel en gebogen staven verankerd in de keermuur van de tuin van de landcommandeur. Het hekje op de tekeningen van Leloup en op de aquarel van de Corswarem werd in de late 19de eeuw vervangen door een monumentaal smeedijzeren kasteelhek. De hekstijlen bestaan uit vier in een vierkant geplaatste zware staven met ajourwerk van zich kruisende volutes tussen de vier regels; ze zijn bekroond door de bundeling van acht in de top samenkomende volutes. Het hek zelf is eenvoudiger en heeft vierkante onder- en dubbele tussenregels met dunne onderspijltjes en gepunte spijlen waarvan het klimmend beloop naar de door volutes versterkte makelaar opgevangen wordt door volutes op de bovenregel.

De oranjerietuin wordt begrensd door een hogere bakstenen muur die als steun is gebruikt voor de berceau van de nieuwe tuinaanleg. Ernaast geeft een recent hek toegang tot de tuin. Het volgt het eenvoudigste patroon, namelijk vier regels, rechte stijlen en spijlen zonder enige versiering.

Voorbij de westelijke poort en het Gasthof loopt er een hoge, door steunberen geritmeerde bakstenen muur tot aan het hek van de Rentmeesterij. Daar wordt de muur haaks verder gezet als bescherming van de boomgaard op de Hertenberg.

Ook in zuidelijke richting loopt langs de Kasteelstraat een meterslange bakstenen muur uit 1784, hier echter zonder steunberen, opgetrokken bij de aanleg van de Engelse tuin. Muren sluiten ook op de zuidelijke (de Winterberg) en de oostelijke grens (Kamp) de Engelse tuin af. Naast de kasteelwal wordt de muur onderbroken door een 19de-eeuws hek als toegang tot de Engelse tuin. Het smeedijzeren hek vervangt een huis dat landmeter Hansen op het Primitief plan van 1813 samen met de achterliggende noord-zuid georiënteerde tuin registreerde. Het hek heeft dubbele rechte onderregels, dubbele gebogen bovenregels en ronde spijlen in twee verschillende hoogten en met kleine volutes aan weerszijde van de spijlpunten. Aan de Winterberg geeft een tweede hek, ook uit de 19de eeuw toegang tot de Engelse tuin. Het is van zwaar, vierkant stijl- en regelwerk met gepunte onderspijltjes en spijlen.

De oranjerietuin

Romeyn de Hooghe tekende in 1700 de oranjerietuin ten noorden van het slot en twee tuinen ten westen en ten zuiden, samen de tuin van de landcommandeur die hier op neerkeek. Het waren parterretuinen in de toen gangbare geometrische of Franse stijl die sedert André Lenôtre, Vaux-le-Vicomte en Versailles de hele barokperiode overheerste. De tuin kreeg zijn naam van de oranjerie die landcommandeur Hendrik van Wassenaer (1690-1709) er op de noordzijde liet bouwen en van zijn wapensteen liet voorzien. In 1716 bespreekt Schönborn het (niet bewaarde) plan van Hildebrandt voor de bloementuin zoals de tuin toen werd genoemd. Waar de letter A is aangemerkt zijn het "louter haagbeuken waardoor de tuin een regelmatigheid verkrijgt en een blok gevormd wordt waarin 's zomers de pommeranzen kunnen opgesteld worden ... " en waar B staat zijn het "louter rabatten (stroken voor planten) waarin de vierkantjes de plaatsen zijn van de stenen of houtjes waarop de pommeranzen kunnen staan". In 1726 beschrijft men het gebouw in de bloementuin als oranjerie gelegen tussen de aan de gasten voorbehouden paardenstallen.

Het perceel ligt lager dan de straat en is zoals van oudsher ook toegankelijk vanuit de Buitenhof via een deurtje en enkele traptreden. Vandaag is er aan de Kasteelstraat ook een hek dat rechtstreeks tot de tuin toegang verleent. De huidige aanleg werd in 1989 gerealiseerd naar een ontwerp van Viviane Paelinck. Er ging een eerste niet ontvankelijk plan van haar hand aan vooraf en een ontwerp van 1984 door tuinarchitect Guido van Giel. Paelincks uitgevoerde voorstel is een hedendaagse interpretatie van de geometrische stijl.

Rondom de tuin loopt een breed pad in dolomiet waarin de meterslange bersauw tegen de straatmuur een blikvanger is. Hij telt 17 onderling verbonden korfbogen waarvan de metalen structuur op de muur verankerd is. Tegen de bersauw groeien leiperen, verder ook klimhortensia, klimop, verschillende variëteiten van clematis en ook enkele rozen, telkens met een voorkeur voor soorten die al rond 1700 of in de 18de eeuw bekend waren. Ook de muren op de oostelijke en noordelijke zijde van de tuin zijn begroeid en tegen de kasteelwal op de zuidzijde groeit een geschoren taxushaag.

Het obligate, ook in dolomiet gelegde padenkruis verdeelt de parterretuin in vier compartimenten of perken rond het centrale waterbekken. Het bekken is achthoekig, omlijst met natuursteen en is een oorspronkelijk element van de oude tuin. In het goede seizoen worden op het omlopende, in dolomiet gelegde tuinpad de kuipplanten opgesteld die voor het verticale accent in de tuin zorgen. Een bloemenstrook tussen buxushaagjes en een strook witte grind lopen rondom de compartimenten in rode steenslag; daarin zijn in de hoeken gespiegelde krullen uitgespaard en in het midden een diagonaal kruis van vier Franse lelies - embleem dat de orderidders in hun wapen mochten voeren. De perken zelf zijn uiteraard laag gehouden en de tekening ervan is geïnspireerd op één van de modellen voor parterres gepubliceerd in Jan van der Groens populaire 17e-eeuwse tuinhandboek. De krullen en lelies zelf zijn met gras ingezaaid en een tweede strook witte grind rond de lelies onderlijnt ze. In de voor wisselende bloemen bestemde stroken vormen de hoge taxuskegels een begeleidende ruime kring rond het waterbekken, terwijl de lage buxuskegels de hoeken accentueren.

De westelijke en zuidelijke parterretuin

Op de kaart met de bezittingen van de landcommanderij in 1658 lag er ten zuiden van het waterslot een door een kruis in vieren verdeelde tuin. Volgens de ets van Romeyn de Hooghe strekte de parterretuin zich in 1700 over de hele breedte van het slot uit en was hij op de oostzijde begrensd door een tuinmuur. Een omlijst en met een fronton bekroond poortje gaf via een uitsparing in een hoge haag doorgang tot de eigenlijke tuinruimte. De rechthoekige bedden waren omzoomd en op de hoeken voorzien van een vertikaal accent door de hoge, in niveau's gesnoeide boompjes.

In Les Délices du païs de Liége wordt expliciet vermeldt dat één van de beide toegangsbruggen over de gracht uitkijkt op "een parterre en op andere zeer aangename tuinen ten westen". Daarmee wordt meer bepaald de westelijke tuin bedoeld, waar Romeyn de Hooghe een parterretuin tekende met rechthoekige bedden en snoeivormen in kegel- en bolvorm, een schema dat men eveneens herkent op de tekening van Remacle Leloup (1738). Er groeit leifruit tegen de straatmuur en die heeft een toegangsportaaltje onder fronton. Een deel van de tuin verschijnt ook schematisch op het bewaarde plan dat bouwmeester Gilles Doyen in 1716 van het kasteel maakte en dat aan de Weense barokarchitect Johann Lucas von Hildebrandt ter advies werd voorgelegd. Het plan dat deze laatste voor de landcommandeur Schönborn tekende kwam beschadigd aan en is niet bewaard.

In 1746 toonde de landcommandeur Ferdinand von Sickingen (1744-1749) de tuinen aan Emmanuel de Croij (1718-1784) en die noteerde in zijn dagboek dat hij er uitzonderlijke planten en de mooiste bloemen zag, een "door hem ontdekte bron" en "wonderbaarlijk veel zeeschelpen, te wit om uit de grond te komen".

Uit Schönborns briefwisseling blijkt Hildebrandt niet enkel de oranjerietuin en de sokkel voor een Sint-Damiaanbeeld getekend te hebben, maar ook een oranjerie waarvan de ramen in lood werden uitgevoerd. Het is een atypische oranjerie, wellicht eerder een serre of een oranjerie gecombineerd met een serre. Ze lag vermoedelijk in de zuidelijke tuin, is allicht de constructie die op de Ferrariskaart wordt gesignaleerd en het 'drijfhaus' (Treibhaus) dat in 1784 vermeldt wordt in de schriftelijke instructies van landcommandeur Reischach om deze tuin om te spitten. Men vindt ze terug als het kadastrale perceel nr. 543 dat in 1813 op deze site is geregistreerd en op de plattegrond in de linkerbovenhoek op de Prospectus de la Vente par forme de loterie autorisée par arrêté Royal du 19 may 1819 . Ze verdwijnt pas van het kadaster in 1892.

Uit de briefwisseling over het omspitten kan men afleiden dat er in deze tuin een fontein was met paden er naartoe, dat de tuin op twee door trappen verbonden niveaus lag, dat in het laagste deel (de westelijke tuin dus) in piramides gesnoeide taxus en buxus stonden en er andere kruiden groeiden; dat het "drijfhaus" in het hogere deel (de zuidelijke tuin) stond; dat er verder een bloementuin en grasparterres waren "buiten het door plaveien omgeven vierkant"; en tenslotte dat er fruitbomen tegen de muren groeiden. Het omspitten van deze tuin en de bestelling van een groot aantal planten, waarvan twee leveringslijsten bewaard zijn, was de voorbereiding voor de aanleg van de Engelse tuin.

De Engelse tuin van Reischach

De aanleg van de Engelse tuin is archivalisch goed gedocumenteerd. Een tiental jaar geleden werd er een artikel aan gewijd, maar zonder de informatie uit de kadastrale archieven. Een confrontatie daarmee verheldert nochtans het beeld van de tuin.

De 'neue Garten' werd op de helling van de Winterberg, ten zuiden van het kasteel in 1786-87 aangelegd in opdracht van Franz Johann Nepomuk von Reischach, de laatste landcommandeur van Alden Biesen (1784-1807). De toen nog jonge architect Ghislain-Joseph Henry (1754-1820) leverde de plannen en was regelmatig voor langere perioden op de werf. In 1814 wordt de tuin vermeld als jardin pittoresque très intéressant par ses plantations. De bewaarde plantenlijst bevat inderdaad naast enkele gepanacheerde soorten die toen bij de liefhebbers erg in de smaak vielen, vooral Aziatische en uit Noord-Amerika geïntroduceerde planten. De dendrologische interesse van de landcommandeur spreekt er in elk geval uit en dat was niet uitzonderlijk voor kasteelheren in die laatste decennia van de 18de eeuw. Uitgaven over dendrologie waren toen erg gegeerd, zoals het succes van baron de Poederlé's Manuel onder meer aantoont.

Henry's creatie was een voor zijn tijd typerende tuin in Engelse stijl die toen sedert kort ook onze streken had bereikt. De tuin van Reischach behoort tot de 18de-eeuwse voorbeelden van Engelse tuinen in ons land samen met de tuin van de Luikse prinsbisschop Velbruck in Hex (Heks, Heers), die van graaf de Borchgrave d'Altena in Bovelingen (Mechelen-Bovelingen, Heers), die van graaf van der Noot in Duras, de tuin van Joanna Artois in Wespelaar (Haacht) en die bij het verdwenen kasteel Zangerhei in Eigenbilzen (Bilzen) - de vier laatste ook door Henry ontworpen - en nog een handvol andere realisaties.

Eigen aan deze Engelse tuinen is dat de strakke geometrische lijnen achterwege blijven en de vlotte lijnvoering overheerst, er een netwerk doorloopt van snel kronkelende paden, de beplanting rijk, verzorgd, afwisselend is en deels exoten telt, en dat de blik van de wandelaar verrast wordt door fabriekjes die verschillende werelden en culturen oproepen. Dat was in Alden Biesen niet anders. Het bestaande, oplopende reliëf werd gemodelleerd naar de plannen van Henry, die ook een kunstmatige rivier en een watervalletje liet aanleggen en een wandelparcours uittekende van kronkelende paden langs de verschillende fabriekjes. De blikvanger van de tuin was de uit mergelstenen opgetrokken Minervatempel in klassieke stijl op een eilandje in de rivier. Het in de archieven vermelde 'bowling green' is vermoedelijk het ruime grasveld tussen de kasteelwal en de rivier. Er is ook sprake van een 'théatre de comédie' maar er zijn geen aanwijzingen dat het lovertheater werd gerealiseerd. Verder passeerde de wandelaar een gebouwde ruïne op een kunstmatige rotspartij met een geschilderde voorstelling van Daniël in de leeuwenkuil, een tweede eveneens kunstmatige grot van silex, een kleurrijke Chinese tempel afgedekt met houten leien, een stenen hermitage onder strodak en Tartaarse huisjes van leem eveneens met strooien daken. Er waren twee houten bruggen, waarvan de eerste de rivier overstak, de tweede een kleine poel in de zuidwestelijke hoek.

De eindafrekening van de aanleg, in juni 1787, beliep 16.036 gulden, een aanzienlijke som - te vergelijken met het jaarinkomen van een kleine adellijke familie - waar het ereloon, de bouwwerken en de aankoop van planten inbegrepen zijn. Voor de creatie van de kunstmatige rivier werd het water via loden buizen aangevoerd vanuit de hoger gelegen weide naast de poort. Een gemetseld kanaal zorgde voor de afvoer van de overloop naar de slotgracht, maar dat bleek te optimistisch want bij de uitvoering was de moeilijkheid nu juist voldoende water in de rivier te krijgen. Niet te verwonderen dus dat de rivier niet meer bestaat. Bij de plantenleveringen hoorden allerhande 'houdt en houdtgewasch', te begrijpen als bijvoorbeeld bloeiende struiken die toen erg in de smaak vielen, maar ook 1 grote en 93 kleine palmbomen, 29 vrachten populieren, 108 'vremde boomen' (exoten), 200 mastbomen (pijnbomen) en wel 1000 ligusterplantjes. Bij de bouwwerken hoorden, naast de paviljoenen ook een 'annanashuijs in 155 melgerblocken en roode steentjes' en twee nieuwe 'broije huijsen'. Een aantal van de geleverde planten moest inderdaad in een oranjerie overwinteren.

Plannen van de Engelse tuin bleven niet bewaard, maar het vóór-primitief kadasterplan (1813) door Hansen is veel gedetailleerder dan gebruikelijk en reveleert daarom één en ander, ook over de andere tuinen in Alden Biesen. Bijvoorbeeld zijn in het perceel van de oranjerietuin (nr. 556) het kruisend pad, de fontein en een constructie (vermoedelijk een paviljoen) weergegeven. In de Engelse tuin (nr. 537) zelf - aangeduid als 'jardin Englois, dit den hoof' - zijn er talrijke, doorgehaalde perceelnummers en percelen zonder definitief nummer. Dat is veelzeggend. De landmeter moet immers op het terrein een verschil hebben gezien met de naastliggende percelen, omdat er een afscheiding was of omdat de vegetatie er waarneembaar anders was. De cirkeltjes, ovalen en grillige vormen moeten in het oogspringend zijn geweest, zo moet bijvoorbeeld het doorgehaalde perceel 372 opvallend anders zijn geweest dan het Winterberg Bosch (perceel nr. 534) waarin het lag. Ze stellen zeker de paviljoenen en de rotspartijen voor, maar bijvoorbeeld ook een kring van bomen of een groenpaviljoen en afgescheiden plekken waar bepaalde planten, al dan niet in potten of kuipen, verzameld werden. In deze zones vond men het hout - in Nederland heet een Engelse tuin 'Engels hout' -, de houtgewassen en de palmbomen uit de archieven. Duidelijk is ook de kleine poel met een brugje, ten oosten van het oudere tuinpaviljoen tegen Winterbergmuur.

Het jongere kadasterplan van Le Fize (1842) is sterk vereenvoudigd en het aantal percelen in de Engelse tuin is er beperkt. Toch komen er nog heel wat cijferloze percelen voor: de rivier met de twee eilandjes, het Minervapaviljoen en het brugje en 12 andere kleine constructies, waaronder de hekken. Drie percelen, met name een woning, een tuin en een akkerland, parallel met de huidige Kasteelstraat behoren niet tot de eigenlijke Engelse tuin en zijn er van gescheiden door hagen en een dreef.

De 19de en 20ste eeuw

De oudste iconografische voorstelling van de Engelse tuin is die op de tekening die gemaakt werd voor de affiche die de 'loterij van 1819' aankondigde. Het is een zicht op het gebouwencomplex en de onmiddellijke omgeving met op de voorgrond het staatsiehek. De Olmendreef die hier eindigt vormt een kruis met de Kampdreef (ook Lindendreef genoemd) die zelf met een hek uitgeeft op de toen met populieren beplante Maastrichter Allee. Rechts is de ommuurde boomgaard op de Hertenberg te zien, links de Engelse tuin waarvan de muur met hek aansluit op de Rijschool. In de tuin zelf neemt de Minervatempel op het eilandje in de rivier en het wandelpad over het boogbrugje de centrale plaats in. Links van de tempel tekent zich de maansikkel op het Chinese paviljoen tegen de lucht af en tussen de begroeiing rechts valt de ruïne op de rots te ontwaren. Op een gekleurde prent van rond 1820, gemaakt vanuit het noodwesten, op de Lange Wey die een omhaagde boomgaard was, is die ruïne door haar witte kleur duidelijker naast de Minervatempel te herkennen. De twee hoge, scheef groeiende pijnbomen op de loterij-tekening waren geen unicum, zoals blijkt uit het dennenbos op deze prent en de populieren die er achter het neerhof uitsteken, stonden in de Bosselaardreef. Deze pijnbomen en populieren komen in de plantenlijst van de aanleg voor. Het kasteel is op deze tekening nog witgekalkt zoals in Philippe de Corswarems aquarel. Deze laatste tekende een hekje in de muur langs de huidige Kasteelstraat en dat staat ook op deze prent. Op de voorgrond links loopt de nog bestaande muur met steunberen van de Rentmeesterij van Alden Biesen. Op een prentkaart met een zicht op het oude slot vanuit het zuidwesten bestaat de brug van de westelijke vleugel naar de tuin van de landcommandeur niet meer, maar in de plaats verzekert een nieuwe houten brug over de slotgracht de verbinding tussen de noordelijke vleugel en de Engelse tuin. Dit werd getekend op de kadastrale schets van 1892 met nogal wat wijzigingen in de Engelse tuin. Hieruit kan men de evolutie in de beleving van de natuur en van de tuin in het bijzonder aflezen, maar ook de gebruikverschuiving naar familiekasteel. De rivier bestaat niet meer - ze moet al langer droog zijn gevallen - en ook de twee kleine constructies in de noordoostelijke hoek, waarschijnlijk de Tartaarse huisjes, worden niet meer getekend.

Ten zuiden van het kasteel lag er inderdaad volgens de Dépotkaart met de terreinopname van 1871 en de ICM-kaart met de revisies van 1904, een landschappelijk park zoals er in die periode één was bij elk kasteel die naam waardig: een groenaanleg met een circuit van gebogen wandelpaden, een vijver, een moestuin en enkele gebouwtjes (de rode puntjes). De tuin moet toen geleidelijk aan een verschuiving in stijl hebben ondergaan zonder dat er een nieuwe aanleg gebeurde. De beplanting en de constructie van een nieuw paviljoen wijzigde het karakter van de 18de-eeuwse Engelse tuin in een landschappelijk park. De transformatie van landcommanderij naar kasteeldomein was in 1892 voltooid. De moestuinmuren, de serres, de oranjerie, de hagen, en de vijver bestonden niet meer. De enige paviljoenen waren toen: het Minervapaviljoen dat niet langer op een eiland lag en pas in 1892 een kadastraal nummer kreeg (nr. 392 b); het nieuwe T-vormige paviljoen (nr. 393) waarvan de rieten daken tussen het groen op een prentkaart zichtbaar zijn en dat in 1904 alweer kadastraal niet meer genoteerd wordt; en het oudere Winterbergpaviljoen dat in 1882 als 'zomerhuis' en in 1900 als 'gloriette en ruines' geregistreerd werd. In de zuidoostelijke hoek ligt er dan nog wel de kunstmatige rots met de gebouwde ruïne er boven. Enkele decennia geleden was de ruïne helaas het slachtoffer van vandalisme, maar gelukkig komt ze op een prentkaart voor en de eigenlijke grot van rotsen bestaat nog wel, al is het niet in goede staat. Verder ligt er nog een nummerloos perceeltje tegen de oostelijke muur en één in de noordoostelijke hoek, niet ver van de poel die op de kadasterkaart van 1813 een brugje had, maar niet meer bestaat.

De moestuin

Alden Biesen moet in de 16de en 17de eeuw al een moestuin hebben gehad en in functie van het hospitaal zeker ook een kruiden- en medicinale tuin. Vermits de achtergevel van het hospitaal op de huidige oranjerietuin uitzag, moet die laatste hier worden gezocht.

Bij de aanleg van de Engelse tuin door Henry, hoorde volgens de archivalische bronnen ook een moestuin, die op het kadastraal plan van Hansen uit 1813 in de noordoostelijke hoek ligt en ongewijzigd is op het plan Le Fize (perceel nr. 538). De legger bevestigt dit. De tuin bezat drie ondiepe constructies (zonder perceelnummer) tegen de achtergevel van de Rijschool. Dit moeten de serres en het ananashuis zijn van Ghislain-Joseph Henry. Net buiten de moestuin ligt een vierde gebouwtje waarin we de oranjerie vermoeden waarvan sprake is in de hoger vermelde briefwisseling van landcommandeur Schönborn. In de 'Stukken voorbereidend tot de kadastrale schatting' van 1842 wordt de 44a 40 ca grote moestuin, tot de eerste klasse gerekend: hij ligt op goede landbouwgrond, is met muren omringd waartegen leifruit groeit en er worden 'allerlei fijne groentens' gekweekt. Deze moestuin is het roze gekleurde vlekje op de Dépotkaart van 1871; hij verdwijnt in 1892, op het moment dat het kadaster de verschuiving van de tuin naar een landschappelijk park registreert. Een tweede moestuin (perceel nr. 532) met een bakhuis lag ten oosten van het neerhof en was in gebruik bij de pachter. Ook naast de Mariapoort lagen twee kleine moestuintjes bij de woningen daar.

De huidige tuin

De Engelse tuin heeft zijn volledige oppervlakte binnen de oude begrenzing behouden, in tegenstelling tot het Winterbergbos, dat door de laatste kasteelheer in 1962 werd verkocht en door de nieuwe eigenaar werd verkaveld.

De bakstenen muren met de verschillende smeedijzeren hekken zijn onderkomen en dat is ook het geval voor de begroeiing. De tuin zelf is sterk verbost, de oudste bomen, waaronder enkele bruine beuken, zijn windvallig. Een mooi maar ook onderkomen relict van de aanleg is de gebogen bersauw van haagbeuk waaronder het wandelpad doorloopt. Verder is er veel opslag aanwezig en dat verstoort de waarneming.

De Minervatempel is nog steeds de blikvanger in de tuin, zeker nu hij sedert de restauratie weer oplicht tegen het groen. Van zogauw de wandelaar de tuin betreedt komt de tempel in zicht, gelegen als hij is aan het einde van het grasveld in het laagste deel van de tuin. De monopteros, een open ronde tempel met een koepeltje op zuilen is opgetrokken in helder gele zandsteen en herbergt het beeld van Minerva, de godin van wijsheid en kennis. Aanvankelijk stond het fabriekje op een eilandje in de kunstmatige rivier, maar van bij de aanvang waren er moeilijkheden om het water staande te houden. Mede daarom werden er in de zomer van 2007 door de Engelse tuinarcheoloog Brian Dix opgravingen die zich voornamelijk concentreerden op de wandelpaden en de boorden van de verdwenen rivier uitgevoerd.

Tuinen en park van de Rentmeesterswoning

Vandaag is de Rentmeesterij een U-vormig complex in Maasstijl, met op de vierde, oostelijke zijde een lage bakstenen muur met een poortje naar de tuin. Op de prekadastrale kaart met de bezittingen van Alden Biesen, opgesteld bij het aantreden van landcommandeur Godfried von Bochholtz (1657-1690) is het terrein van de Rentmeesterij nog onbebouwd.Op de Ferrariskaart (1774-1775) komt de Rentmeesterij voor als een U-vorm met tuinen ten oosten, ingeplant ten noorden van de dreef aan de lange zijde van de boomgaard op de Hertenberg, die volgens Les Délices du pais de Liége (1738-1744) een ommuurde warande is.

In 1813 is de Rentmeesterij geëvolueerd tot een gesloten complex rond een ruime, rechthoekige binnenplaats (perceel nr. 509). Het perceel ten noorden (nr. 508) is een boomgaard waarin twee voetwegels lopen die samenkomen bij een ommuurd perceel dat aansluit bij de gebouwen. Dat perceel draagt geen nummer en de bestemming is dus onbekend. Het zelfde geldt voor de beide constructies in de boomgaard. De Rentmeesterij is toegankelijk via een korte oprit naar de zuidelijke vleugel en vanaf de 'Allee dit cleynen dreft', de dreef die de noordelijke grens vormt van de Hertenberg (nr. 521), die toen al en zoals nu een boomgaard was. Naast de huidige Kasteelstraat ligt een kleine tuin (nr. 510) en rechts van de oprit een grotere (nr. 511) die zich ook op de hele oostzijde uitstrekt, wat sedert de Ferrariskaart onveranderd is. De oostelijke grens van de tuin is de voetweg die de Kleine dreef (nr. 515) verbindt met de Allee dit den Langen dreft (nr. 513), één van de zeven lanen die in ster samenkomen bij de hoofdpoort van Alden Biesen.

De oude tuinpercelen zijn vandaag voortuin en achtertuin geworden en op het perceel bouwland (nr. 512) van het Primitief plan, aangeduid als op de derthien Bonder, ligt het parkje van de Rentmeesterij. Het verschijnt kadastraal als afzonderlijk perceel in 1937.

Na de Franse tijd bleef de Rentmeesterij bij de landcommanderij behoren en kwam ze dus in het bezit van Guillaume Claes, dan van zijn zoon die het aan zijn dochter Anna, echtgenote van François du Vivier vererfde. Hun dochter Malvina Roelants-du Vivier was de laatste die beide complexen in eigendom had. Ze schonk bij testament Alden Biesen aan haar zoon en de Rentmeesterij aan haar dochter. Zo kwam het goed in handen van de familie Petit die de Rentmeesterij in 2007 aan de gemeente Bilzen verkocht.

De toegang en de tuinen

De huidige toegang tot de Rentmeesterij ligt ten zuiden van de gebouwen. De L-vormige oprit leidt zoals van oudsher naar het poortgebouw in de zuidelijke vleugel en loopt door de voortuin die zonder markering overgaat in de achtertuin. Beide tuinen liggen op de oude tuinpercelen (nr. 510 en 511). De oprit is aan de straat aangeduid door een laat 19de-eeuws kasteelhek met vierkante hekpijlers van baksteen met speklagen van witte natuursteen, een geprofileerde dekstenen van blauwe hardsteen en een bekronende, recentere vaas. Het smeedijzer spijlenhek is door schuine staven in de bodem verankerd en heeft brede hekstijlen bestaande uit twee aan de top met een sierstuk samengebonden stijlen met tussenstijl. Zoals het poorthek zelf, hebben ze verder onderspijltjes, onder- en tussenregels. De spijlen met sierpunten vertonen een naar de makelaar klimmend beloop dat opgevangen wordt door voluten op de bovenregel en tegen de makelaar.

De voortuin is van de straat gescheiden door een geschoren haag van taxus en de begrenzing op de zuidzijde is de lange bakstenen muur gemeenschappelijk met de Hertenberg. De oprit ligt in rode steenslag en een lang bed van gelijksoortige rode rozen, zoals populair in de jaren 1950, loopt van de hekpijler naar de toegangspoort. Verder is de voortuin een grasveld opgefleurd door twee oude in bol gesnoeide buxusboompjes met in de rand enkele struiken.

Parallel met de muur loopt een lange dreef, de opvolger van de Kleine dreef op het Primitief kadasterplan (perceel nr. 515). Het is een laan van 2 maal 24 platanen (Platanus x hispanica)(247 cm) waarvan twee jonge exemplaren. Tussen de tweede en de derde boom in rij staat een vermoedelijk hergebruikt hek van vier traveeën met een centraal poorthek, geritmeerd door vierkante stijlen met acanthusknop. Het is een eenvoudig smeedijzeren hek met rechte onder-, tussen- en bovenregels, onderspijltjes en spijlen met sierpunt en voor het poorthek een naar de makelaar klimmend beloop, opgevangen door een voluut.

De achtertuin wordt begrensd op de westzijde door de lage bakstenen muur met een poortje naar het erf en op de oostzijde door een lange, gemengde haag van meidoorn (80 cm stamomtrek). Hij ligt in gras en het noordelijke deel is ingenomen door een tenniscourt. Tegen de haag is een border voor struikjes en bloemen ingericht, verder groeit er een in kegel gesnoeide taxus, een nog jonge solitaire kerspruim met donkerrood blad (Prunus cerasifera ‘Nigra’), een hazelaar en een magnolia als eindpunt van een lange bloemenborder. De blikvanger is echter het in kubus gesnoeide prieel van gevlochten gele kornoelje (Cornus mas), in de as van het poortje naar het erf en als toegang tot het park.

Het park

Het park werd aangelegd achter de tuinhaag, op een deel van het perceel Op de derthien bonders (nr. 512) dat in 1813 bouwland was. Het is een zeer ruim grasveld dat tot voor kort als weide in gebruik was, te oordelen naar de prikkeldraad rond sommige bomen die daarom voor meting onbereikbaar waren, onder meer de bloeiende es (Ornus). De bomen behoren tot verschillende plantperioden, maar de keuze gebeurde telkens met oog voor hun vorm- en kleur. De platanendreef werd opgenomen in de bomenrand die op de oostzijde deels open bleef, links en rechts van het bosje.

Vermoedelijk was het parkkarakter meer uitgesproken en subtieler zolang het grasveld nog niet als weide was begraasd. Daar wijzen bijvoorbeeld op de overblijvende 3 meter van een meidoornhaag op de noordelijke grens, de dubbele haag van haagbeuk parallel daarmee en de gesnoeide taxus in de noordoostelijke hoek. Bij de dubbele haag staan verder nog een mispel, een mooie paardenkastanje, een moeraseik en een hazelaar. Verschillende bomen vormen een rij op de noordelijke grens: zomereik, bruine beuk, esdoorn, robinia, tamme kastanje, Italiaanse populier. Verschillende groepen van struiken zijn in de bomenrand verdeeld, meestal als begeleiding voor een boom.

De barriers

Volgens de Primitieve kadasterkaart lagen er in 1813 aan de Kasteelstraat zowel ten noorden als ten westen van de gebouwen boomgaarden. Vandaag is dat nog deels het geval en zijn ook drie barriers bewaard gebleven.

Het eerste is het hek ten noorden van de Rentmeesterij. Het onderbreekt de haag aan de straatkant, rechts van meidoorn, links van liguster en het geeft niet langer toegang tot een boomgaard, maar tot het erf met de boerderijgebouwen. Het heeft vierkant stijl- en regelwerk met onder-, tussen- en gebogen bovenregel en spijlen met klimmend beloop naar de makelaar, alles van smeedijzer. Slechts één hekstijl uit de late 19de eeuw bleef bewaard; hij is samengesteld uit twee in de top verbonden stijlen met een tussenspijl.

Aan de overkant van de straat is de boomgaard van hoogstammen gebleven en staan beide hekken in een haag van meidoorn. Het zuidelijke hek is van het zelfde model als dat ten noorden van de Rentmeesterij, het noordelijke is een recenter hek, gevat tussen twee houten balken. Bandijzer is gebruikt voor het stijl- en regelwerk, de onderspijltjes, de schoorstukken en de spijlen met gespleten punten en klimmend beloop naar de makelaar, ondersteund door een schuine bijkomende regel.

BOMEN

(Stamomtrek standaard gemeten op 150 cm hoogte)

Twee bolvormig gesnoeide gewone buxus (Buxus sempervirens)(80 cm op 70 cm hoogte) en een solitaire magnolia (Magnolia x soulangeana) in de voortuin. Gewone plataan (Platanus x hispanica)( 247cm) als dreef, parallel met de noordelijke muur van de Hertenberg, in twee rijen van 23 oude bomen plus een recent exemplaar. Solitaire Amerikaanse eik (Quercus rubra)(372cm); solitaire bruine beuken (Fagus sylvatica ‘Atropunicea’)( 339cm); een groepje van twee bruine beuken (Fagus sylvatica ‘Atropunicea'); tamme kastanje (Castanea sativa); een bomengroep met o.a. Chinese netelboom (Toona sinensis); gewone esdoorn met purperrood blad (Acer pseudoplatanus ‘Purpureum’); zomereik (Quercus robur), gewone beuk (Fagus sylvatica). Op de noordelijke perceelsgrens: smalbladige es (Fraxinus angustifolia) ; bruine beuk (Fagus sylvatica ‘Atropunicea') (242cm); gewone robinia (Robinia pseudoacacia) ; tamme kastanje (Castanea sativa); okkernoot (Juglans regia); gewone plataan (Platanus x hispanica); Italiaanse populier (Populus nigra ‘Italica') en een mooie haagbeuk (Carpinus betulus) (162cm). Verder een solitaire moeraseik (Quercus palustris)(249cm) met matige conditie; witte paardekastanje (Aesculus hippocastanum)(231cm); blauwe atlas ceder (Cedrus atlantica ‘glauca’)(249cm)

  • Kadasterarchief Limburg, Primitief kadaster Bilzen, afdeling XII (Rijkhoven), sectie A, 1813 en 1842.
  • Kadasterarchief Limburg, Mutatieschetsen Bilzen, afdeling XII (Rijkhoven), 1861/102, 1892/3, 1892/3, 1900/3, 1937/4 en 1964/6.
  • ARRAS J. 1993: Met Le Loup op reis. Limburg door een 18de-eeuwse bril bekeken. Tentoonstellingscatalogus, Hasselt, 48.
  • CLAES S. s.d.: La famille Claes de Hasselt aux siècles derniers, s.l.
  • DE MAEGD C. 2007: Hex, een prinselijk landgoed ontsluierd, Brussel.
  • DE MAEGD C. & VAN DEN BOSSCHE H. 2003: Inventaris Historische Tuinen en Parken. Provincie Limburg. Gingelom, Halen, Herk-de-Stad, Nieuwerkerken, Sint-Truiden, M&L Cahier 8, Brussel, 175.
  • DE MAEGD C. & VAN DEN BROECK M. 2007: Historische Tuinen en Parken van Vlaanderen. Provincie Limburg. Deel 3. Alken, Borgloon, Heers, Kortessem, Wellen, M&L Cahier 15, Brussel, 34.
  • DIX B., VAN DEN BOSSCHE H. & VYNCKIER G. 2007: Archaeological garden investigation in the English park at Alden Biesen Land Commandery, onuitgegeven rapport.
  • D' OLMEN DE POEDERLE E. 1772: Manuel de l'arboriste et du forestier belgique, Herdruk (1779), Brussel.
  • DUQUENNE X. 2001: Het park van Wespelaar. De Engelse tuin in België in de 18de eeuw, Brussel.
  • MERTENS J. 1995: De aanleg van de Engelse tuin in Alden Biesen door landcommandeur Frans von Reischach 1786-1787, Bijdragen tot de geschiedenis van de Duitse orde in de balije Biesen 2, Bilzen, 359-389.
  • NIJSSEN R. & VAN LAERE R. 2005: Kastelen op papier. Aquarellen van Limburgse kastelen uit de eerste helft van de negentiende eeuw, Wijer, 96-99.
  • SAUMERY P.L. 1744: Les Délices du païs de Liége ou description géographique, topographique et chorographique des monuments sacrés et profanes de cet évêché-principauté et de ses limites 4, 259-260.
  • SCHLUSMANS F. 1996: Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur. Provincie Limburg. Arrondissement Tongeren. Kantons Bilzen-Maasmechelen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 14N3, Turnhout, 135-154.
  • SEVERIJNS P. & MOERMANS W. 1985: Willem Claes, een opkoper van domeingoederen, Limburg 6, 247-252.
  • SIEPMANN M.D. 1971: Das deutschordenschloss Altenbiesen. Die ehemalige Landkommende des deutsch Ordens in Belgisch Limburg. Die Anlage und ihre entwicklungsgeschichtliche Bedeutung für den Schlossbau des 16. Jahrhunderts, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Innsbrück.
  • S.N. 1814: Guide des curieux qui visitent les eaux de Spa ou indications des lieux où se trouvent les curiosités de la nature et de l'art, Verviers, 72.
  • STINCKENS M. 1973: De landcommanderij Alden Biesen. Kort Historisch overzicht, Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 2-3, 71-182.
  • VAN DEN BOSSCHE H. 1991: De tuinen van Alden Biesen, een nieuwe hof naar oud model, M&L 3, 25-40.
  • VAN DER GROEN J. 1687: Den Nederlandtschen hovenier. Twee hondert modellen voor liefhebbers van hoven en thuynen, seer dienstigh om alderhande bloempercken, parterres oft loofwercken te legghen, Brussel.

Bron: DE MAEGD C. EN VAN DEN BROECK M. 2008: Inventaris van historische tuinen en parken in Bilzen, onuitgegeven tekst, Agentschap Onroerend Erfgoed.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van den Broeck, Myriam
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is deel van
    Landcommanderij Alden Biesen en rentmeesterswoning

  • Is gerelateerd aan
    Bilzen

  • Is gerelateerd aan
    Gekandelaarde linde in Engels park Alden Biesen

  • Is gerelateerd aan
    Lovergang in Engels park Alden Biesen

  • Is gerelateerd aan
    Maastrichterallee Lindendreef Alden Biesen

  • Is gerelateerd aan
    Rijkhoven

  • Is gerelateerd aan
    Toegangsdreef met leilinden Alden Biesen


Waarnemingen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Tuinen en park van de landcommanderij Alden Biesen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/303263 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.