is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Koningscollege
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Koningscollege
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Koningscollege
Deze vaststelling was geldig van tot
Gelegen in de Naamsestraat, net voorbij de Sint-Michielsstraat en de gelijknamige kerk (ook gekend als "Jezuïetenkerk"), vormt het voormalige Koningscollege de kern van het huidige Instituut voor Dierkunde dat langs de Charles Deberiotstraat een diep hoekperceel inneemt, grenzend aan het voormalige eigendom "de Dorlodot".
Het Koningscollege of "Collegium Regium", voorheen ook "Koninklijk Seminarie" genaamd, werd in 1579 gesticht door Filips II, koning van Spanje, op initiatief van Willem Lindanus, theologieprofessor te Leuven en bisschop van Roermond, later van Gent. Met steun van Jean Vendeville, lid van de Geheime Raad en later bisschop van Doornik, verkreeg Lindanus de oprichting van een college voor theologiestudenten, dat specifiek tot doel had degelijk onderlegde priesters op te leiden voor aanvankelijk de verschillende bisdommen in de Noordelijke Nederlanden. In het college, dat rechtstreeks onder de vorst ressorteerde - hij stelde de provisoren aan en benoemde de president - en opgericht was voor een 20 à 30-tal studenten, werden naast faculteitsgebonden ook eigen disputen en predicaatsoefeningen gehouden. Tegen het einde van de 18de eeuw huisvestte het circa 70 studenten. Tot juni 1586 vond het college voorlopig onderdak in de toen grotendeels leegstaande gebouwen van het Groot en Klein Heilige-Geestcollege, Naamsestraat/Collegeberg. Nadien verhuisde het naar zijn huidige locatie: volgens A. Meulemans in een goed dat bekend stond als het "thuys van Ath", eigendom van Antheunis vanden Berghe, heer van Bossut, die het in 1589 verkocht aan de toenmalige president van het college.
Op een gravure van het Jezuïetencollege door R. Blokhuysen (1727) staat het oude collegecomplex afgebeeld als een L-vormig traditioneel ensemble rondom een binnenplein, langs de "Kattestraete" (Charles Deberiotstraat) afgesloten door een muur, en achteraan voorzien van een ruime tuin. Over het uitzicht zijde Naamsestraat blijven we in het ongewisse. Volgens archivalia (1777-1778) was alleszins de hoek met de Charles Deberiotstraat ingenomen door een kleiner vierkant gebouw. Gedurende meer dan anderhalve eeuw had men blijkbaar weinig of geen aandacht voor de materiële staat van de gebouwen. Midden 18de eeuw is er sprake van dringende herstellings- en vernieuwingswerken aan gebint en bedaking van een gedeelte van de gebouwen. Doch amper een kwarteeuw later verkeerde het volledige college in een zodanig vervallen toestand dat het dreigde onbewoonbaar te worden indien men geen dringende maatregelen trof.
Begin 1775 richtte president J.F. Thysbaert zich dan ook tot de overheid om de nodige fondsen te bekomen voor herstellingen en nieuwbouw. Bijkomend vroeg hij in het rekwest gronden te mogen inlijven van het belendende, in 1773 opgeheven Jezuïetencollege. Uit archiefdocumenten blijkt (zie S. Moens) dat vrijwel onmiddellijk in 1775 een intense verbouwingscampagne volgde die, zoals de inscriptie in de poorttravee aangeeft, duurde tot 1779. Het collegecomplex werd nagenoeg volledig afgebroken - de oostvleugel onderging een drastische verbouwing - en werd vervangen door een regelmatige U-vormige gebouweninplanting, waarvan de buitengevel aan Naamsestraat op dezelfde rooilijn kwam te staan van het hogerop, aan de overzijde van de Charles Deberiotstraat gelegen Premonstreitcollege. Bouwrekeningen zouden er verder op wijzen dat de volledige interieurafwerking pas voltooid werd in de jaren 1782-1783. Hoewel vooralsnog de oorspronkelijke plannen niet werden teruggevonden, worden inplanting en configuratie van het nieuwe complex alleszins bevestigd door de Ferrariskaart (circa 1775-1779), het primitieve kadasterplan (1813-1819) en herbestemmingsplannen van 1818-1819. Evenmin is tot nog toe de architect met zekerheid gekend. In de literatuur wordt algemeen M. Ghenne aangeduid: als "land en edificieënmeter" te Leuven realiseerde hij onder meer in 1776-1778 het U-vormig classicistische ensemble van het Pauscollege (K.B. 05.01.1973). Sommige auteurs stellen echter ook L.B. Dewez (1731-1812) als mogelijke ontwerper voorop: dit op basis van de stilistische verwantschap met de rest van zijn oeuvre, en, door zijn functie van hofarchitect, zijn logische aanstelling tot bouwmeester van een college dat onder koninklijk patronaat stond.
Na de opheffing van de universiteit in 1797 fungeerde het college als bureau van de Franse "Prytanie de Saint-Cyr". Uiteindelijk werd het in 1805 toegewezen aan het stadsbestuur, doch in 1815 door het Pruisische leger opgeëist en ingericht als militaire bakkerij.
Door de Stad overgedragen aan de pas opgerichte Rijksuniversiteit, werd het Koningscollege in 1818 herbestemd tot "Kabinet voor plant- en dierkunde" voor de faculteit wetenschappen: hiertoe werden de collegevleugels heringericht met onder meer diverse auditoria en kabinetten. Met de oprichting in 1835 van de Vrije Katholieke Universiteit Leuven zou deze functie uitgebreid worden tot "Instituut en Laboratorium voor Dierkunde, Paleontologie en Vergelijkende Anatomie", waar als docent de gerenommeerde bioloog P.J. Van Beneden (1809-1894) de zoölogische verzameling, ondergebracht in een museumzaal in de noordvleugel, op spectaculaire wijze uitbreidde.
In de loop van de 20ste eeuw werd het college verder aangepast aan de specifieke noden van universitaire wetenschappelijke instituten. In 1938 diende hiertoe de oude collegevleugel, die de oostzijde van het binnenplein begrensde en volgens oude foto's een zelfde uitzicht als de noordelijke pleinvleugel vertoonde, plaats te ruimen voor een imposante U-vormige uitbreiding in oostelijke richting - ter plaatse van de vroegere collegetuin -, met bijkomende toegang en een van hekwerk voorziene muurpartij aan de Charles Deberiotstraat. Ontworpen door ingenieurarchitect J. Van Pelz, omvatte het bouwprogramma onder meer een ruime trapzaal als circulatiepunt tussen het collegecomplex en de nieuwe bouw, verder serres, een microscopielokaal, bijkomende labo's en auditoria en een nieuwe museumzaal. Gelijklopend werd in de oude noordelijke collegevleugel een betonstructuur ingepast, aan het binnenplein een eenlaagse overdekte constructie bijgebouwd en de straatmuur gedeeltelijk herbouwd. Na teisteringen tijdens de Tweede Wereldoorlog werd een gedeelte van de uitbreiding heropgebouwd door Van Pelz; het "Museum Van Beneden" werd toen ondergebracht in het gespaard gebleven uiterste oostgedeelte. Aan het binnenplein werd in 1948 de voornoemde eenlaagse constructie verbouwd tot hoogspanningscabine. De recentere ingrepen betroffen vanaf 1980 voornamelijk moderniseringswerken in functie van nieuwe veiligheidsnormen en het huidige wetenschappelijke onderzoek, evenals renovatiewerken, waarbij de oude collegevleugels gedeeltelijk werden heringedeeld.
Vandaag huisvest dit universitaire complex nog steeds het "Instituut voor Dierkunde".
Binnen de Naamsestraat is het voormalige Koningscollege zichtbepalend door zijn quasi vrijstaande inplanting ten opzichte van de ver achter de rooilijn gelegen Sint-Michielskerk en door zijn locatie op de hoek met de Charles Deberiotstraat.
Van het oorspronkelijk uit drie vleugels samengestelde collegecomplex, daterend uit het laatste kwart van de 18de eeuw en opgetrokken in Lodewijk XVI-stijl, resten vandaag de vlak aan de Naamsestraat gesitueerde toegangsvleugel en de haaks hierop aansluitende noordelijke dwarsvleugel. Beide volumes omlijnen in L-vorm een gekasseid, nagenoeg vierkant binnenplein dat van de Charles Deberiotstraat is afgesloten door een muur. De oostzijde van het plein is sinds 1939 ingenomen door de uitbreiding van het zoölogische instituut.
De twee collegevleugels, die respectievelijk negen en zeven traveeën tellen, zijn twee en halve bouwlagen hoog en afgedekt door aaneengesloten leien zadeldaken, afgesnuit boven de drie traveeën brede zijgevel aan Deberiotstraat, en aan het binnenplein doorbroken door houten dakvensters met afgeschuind zadeldakje. Opgetrokken in baksteen met ruime verwerking van kalkzandsteen voor plinten, omlijstingen en decoratie en in mindere mate ook gebruik van blauwe hardsteen, vertoont het geheel kant Naamsestraat een opvallende roodwitte kleurstelling.
De monumentaal opgevatte straatgevels getuigen van een uitgesproken classicisme, gekenmerkt door een symmetrische lijstgevelcompositie en een strakke horizontale en verticale ritmiek. In opbouw en vormgeving vertaalt zich dit in de brede sokkelvormende onderbouw - die in overeenstemming met het hellende straatniveau in hoogte afneemt - en de registers met vlak omlijste rechthoekige vensters, verder in de geleding door geprofileerde kordons - ter hoogte van de bovenvensters in de vorm van doorgetrokken onderdorpels - , het brede hoofdgestel met meerledig afgewerkte architraaf onder tandlijst en geprononceerde kroonlijst en de beëindiging door een attiekverdieping met nagenoeg vierkante vensters. Dit ritme wordt evenwichtig doorbroken door de gevelhoge hoekaflijningen met bossage en Franse voegen en de gebruikelijke accentuering van de middenpartijen door risalieten met kolossale Ionische pilasters op hoge basementen. In de hoofdgevel zijn deze drie middentraveeën nog extra benadrukt door een driehoekig fronton waarin in het timpaan, tot de verwijdering ervan door de Jacobijnen in 1795, de aan de stichting refererende wapens van het Spaanse Koningshuis figureerden. Een hardstenen entablement met opschrift "COLLEGIUM REGIUM FUNDAT.A.MDLXXIX.RENOVAT.A.MDCCLXXIX" markeert de ingangstravee. Boven de dubbele houten rondboogpoort met geprofileerde booglijst op rechtstanden, voorzien van imposten, sieren zwikken met schijfmotieven het gevelvlak: een decor dat ook hernomen werd boven de diepe (oorspronkelijk met beelden versierde) rondboognissen in de flankerende zijtraveeën. De rechthoekige vensters in het bovenliggende register zijn gevat in een geriemde ooromlijsting. Hoewel grosso modo gelijkaardig doch minder monumentaal uitgewerkt, neemt de middenpartij van de noordgevel slechts één brede travee in, met in afwijking een dubbele pilasteropstelling, een verdiept omlijst rondboogvenster beneden en als bekroning een met schijfmotieven versierde attiekbalustrade in blauwe hardsteen. Verder bleef in deze straatgevels de toepassing van typische Lodewijk XVI-ornamenten beperkt tot eenvoudige trapeziumvormige sluitstenen in de omlopende vensterregisters en diamantkop- of voluutsluitstenen met acanthusblad in de benadrukte middenpartijen.
In het verlengde van de smallere zuidvleugel, waarin thans de vensters op één attiekvenster na gedicht zijn, sluit een (herbouwde) bakstenen muur met natuurstenen plint en kleine openingen het vroegere collegecomplex af van de Charles Deberiotstraat. De deels gekasseide en heraangelegde binnenplaats is bereikbaar vanuit de Naamsestraat via de poortdoorgang onder vlak stucplafond. Hier zijn de collegegevels sober gehouden, met zichtbare ontlastingsbogen en ankers op de eerste twee bouwlagen en steigergaten onder de gelede daklijst. Opvallend is de strakke, regelmatige ordonnantie met in de drie in hoogte afnemende bouwlagen vensters gevat in een vlakke, deels vernieuwde omlijsting. Gelijkaardige omlijstingen typeren ook, in de achtergevel van de hoofdvleugel, de brede rondboog van de poortdoorgang en rechts ernaast, de hoge smalle toegang tot de traphal, met vleugeldeur voorzien van een metalen, floraal versierde deurgreep en een sierlijk waaiervormig gedetailleerd bovenlicht, en voorafgegaan door een hardstenen trap.
Door zijn functieverschuiving en inherent hieraan de evoluerende eisen, heeft het complex in de loop van de 19de en 20ste eeuw herhaaldelijke aanpassingen en herinrichtingen ondergaan, ten koste van zijn oorspronkelijke 18de-eeuwse indeling en afwerking. Toch behield het college nog een aantal belangrijke onderdelen van zijn vroegere structuur en interieurinrichting, voornamelijk in de hoofdvleugel aan Naamsestraat. Naast een vanuit de poortdoorgang toegankelijk tweeledig keldergedeelte met bakstenen tongewelf en kaarsnisje in de zijmuur in de noordwestelijke hoek en het deels nog zichtbare dakgebint met pen- en gatverbindingen, bewaart deze vleugel nog de rechthoekige, zwarte en grijs betegelde traphalruimte met vrij imposante eiken bordestrap voorzien van een zwartmarmeren aanzettrede, Lodewijk XVI-trappaal met gecanneleerd voetstuk en diamantkopversiering aan de top - met blijkbaar thans verdwenen bekroning - en leuning met kegelvormige balusters, naast een hoeksalon met tweedelig stucplafond met fijne profiellijsten en brede kooflijst op de benedenverdieping.
Bron: MONDELAERS L. & VERLOOVE C. met medewerking van VAN ROY D., VAN DAMME M. en MEULEMANS K. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Leuven binnenstad, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB2, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Verloove, Claartje; Mondelaers, Lydie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Naamsestraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Koningscollege [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/42167 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.