is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel van Rethy
Deze vaststelling is geldig sinds
Kasteeldomein met kasteel, kasteelpark, aanhorigheden en voormalige hoeve "Klein Hoef", grosso modo gelegen binnen het stratenblok met de Kasteelstraat ten zuiden, De Metsen ten westen en ten noorden en de Pijlstraat/Donkerstraat ten oosten.
Bij de verdeling van de nalatenschap van hun moeder J.F. Dessauer (1810-1904), werd B. Du Four, zuster van baron Francois du Four (1871-1945), het landgoed "De Paey" te Turnhout met bijhorende stoeterij toebedeeld. De baron zelf, gefortuneerd papierfabrikant en fervent paardenliefhebber, kocht in 1904 van markies d'Yve de Bavay een groot deel van het oud herengoed te Retie met name "vier schoone hoeven" met ruim 65 hectare grond. Hierop liet hij in 1906-1908 het kasteel (nummer 60) ten noorden van de Kasteelstraat bouwen samen met de stoeterij en ambtswoning aan de overzijde (nummer 71) naar ontwerp van P. Langerock in samenwerking met P. Van Boxmeer en uitgevoerd door aannemer H. Verbist (Brussel). In de zomer diende het kasteel als buitenverblijf voor het gezin du Four, in de wintermaanden als thuisbasis van de jachtvereniging "Rallye Campine". Het omringend landschapspark werd in 1905-1907 aangelegd naar ontwerp van landschapsarchitect J. Buyssens (1872-1958), bekend als de ontwerper van tuinen van de Belgische burgerij en aristocratie van vóór en na de Eerste Wereldoorlog onder meer in de Kempen tevens de tuinen gerealiseerd van C. Emsens te Lommel en van graaf de Merode te Westerlo, beide na 1911. Te Retie wist hij de geometrische aanleg van het drevenpatroon en van de hoevesite met oud grachtensysteem, beide teruggaand tot het herengoed uit het ancien régime (minstens opklimmend tot de tweede helft van de 18de eeuw), te herwerken in het twintigste-eeuwse kasteeldomein; deze oude structuren zijn heden nog grosso modo afleesbaar.
Tussen de Klein Hoef en de Sint-Pieterskapel meer zuidwaarts werd de stoeterij met ambtswoning opgericht. In het verlengde van de Grote Dreef naar de steenweg verbond een volgende dreef het kasteeldomein met de kapel waar de jachten meestal startten met een inwijding na de mis. Ten westen van de stoeterij en ten noorden van het kasteel lagen de graasweiden voor de renpaarden. Via de Zanddreef, parallel lopend met de Grote Dreef, werden de paarden vanuit de stoeterij geleid naar de verderaf gelegen weiden. De gronden die reeds van in 1904 aangelegd werden als graasweide (onder meer de Grote Weide, de Grote en de Kleine Mosdel, de Kasteelweide, de Metsen) werden tot in de jaren 1930 stelselmatig uitgebreid door aankoop en grondruiling. Het merendeel van deze weiden bleef behouden. Sommige werden bebost, andere werden verkaveld.
In 1948 verkocht de familie du Four het kasteel met de Klein Hoef aan vzwd Het Centrum te Antwerpen, het overige deel met stoeterij, heden het domein "De Linde", aan vzwd Christelijk Sociaal Leven te Leuven. Sinds 1989 had de firma MBM cv een koopoptie op het kasteel met park en de Klein Hoef. In 7 november 2002 werd MBM cv eigenaar.
Een aan de Kleine Nete gelegen omwalde hoevesite met een eeuwenoude oorsprong; de oudste gebouwen van het huidige complex klimmen slechts op tot het derde kwart van de 19de eeuw.
Wordt algemeen beschouwd als de oudste hoeve van Retie; een bron uit het kerkarchief van Sint-Martinus verwijst naar het jaar 1533, alsook het Meetboek van 1653 vermeldt de hoeve. Vormde met zijn 30 hectare omliggend land de hoofdbrok van het voormalige herengoed; enkel de voorlaatste heer van Retie, jonkheer Anthonis van Marcke de Lummen, verbleef van 1767 tot 1778 met zijn gezin op de Klein Hoef. Op de Ferrariskaart (circa 1775) is de aanleg van de hoevesite met twee omgrachte rechthoekige percelen reeds duidelijk merkbaar. Voortgaande op fotografische opnames bestaat de hoeve begin 20ste eeuw uit losstaande bestanddelen, rondom een erf geschikt: een woonstalhuis (nok loodrecht op de straat) ten noordoosten, een parallel gelegen schuur met bijschuurtje ten zuidwesten, een toegangspoort ten zuidoosten; het toenmalige uitzicht van de gebouwen dateert vermoedelijk uit het derde kwart van de 19de eeuw, het woonstalhuis zou gedateerd hebben van circa 1862.
De hoevesite met oud grachtensysteem werd begin 20ste eeuw door J. Buyssens verder uitgewerkt en geïntegreerd in het nieuwe kasteeldomein; de hoeve diende een bloeiend landbouwbedrijf te worden dat het kasteel en ook de dorpelingen voorzag van groenten, fruit, melk en vlees. Zo kreeg de Klein Hoef een gestructureerde aanleg met een moestuin ten oosten, een omgrachte kleine en grote boomgaard ten noorden en een essenbos ten noordoosten. De eiken van de Grote Dreef en andere aanplantingen langs de grachten vormden een natuurlijk scherm tussen park en hoevesite.
Van de huidige hoevegebouwen zijn de monumentale schuur en toegangspoort de oudst bewaarde. Het huidige schuurvolume gaat terug op de voormalige langsschuur met bijschuurtje, circa 1992 sterk verbouwd en gerenoveerd tot café-brasserie. Verankerde baksteenbouw van zeven traveeën met ten zuidoosten een lagere aanbouw van vier traveeën onder nieuwe en verhoogde overkragende zadeldaken (nok loodrecht op de straat, Vlaamse pannen); zuidwestelijke langsgevel met nieuwe rondbogige deurvensters die uitkomen op een gevelbreed houten terras, via een nieuw loopbrugje verbonden met de Grote Dreef; eerder gesloten noordoostelijke langsgevel met in het metselwerk sporen van gedichte muuropeningen alsook nieuw ingebrachte. Zuidoostelijke puntgevel bekleed met kunstleien; houten rechthoekige poort; steunbeer op de hoek. De achterste puntgevel met aanpalende nieuwe veranda. Aanbouw met nieuwe rechthoekige en gedichte muuropeningen; uilengat.
Interieur. Quasi volledig verbouwd en ingericht als horecazaak. Bewaard dekbalkgebinte met pen- en gatverbindingen en telmerken op vernieuwde bakstenen sokkel; schaar- en nokgebinten; vernieuwde bebording. De nieuwe verhoogde tegelvloer vormt nog de enige referentie aan de voormalige dorsvloer. Van het oorspronkelijk woonstalhuis werd in 1952 de stal en in 1963 ook het woonhuis vervangen door het huidige.Voorts diverse parallel gelegen recentere bijgebouwen onder meer stal van circa 1927.
Verankerde bakstenen boogbrug leidt naar een rechthoekige, door vleugelstukken geflankeerde poort van baksteen met houten latei onder leien schilddakje op modillons. Circa 1990 gedeeltelijk uit haar voegen gereden door een vrachtwagen.
Centraal en op een lichte verhevenheid gelegen kasteel, volgens deskundige T. Coomans opgetrokken in de voor P. Langerock typerende neogotiek, voornamelijk geïnspireerd door bouwkundige elementen van de laat-Brabantse gotiek uit het vierde kwart van de 15de eeuw tot eerste kwart van de 16de eeuw. Dit uit zich te Retie in een combinatie van zuiver neogotische (bijvoorbeeld aankleding van trapzaal en hal) en eerder laat-Brabantse, traditionele elementen (bijvoorbeeld trapgevels, pinakels, kruisvensters, speklagen); wordt beschouwd als een "bescheiden" voorbode van Langerocks Nieuw Kasteel te Westerlo, gebouwd in 1909-1912 voor gravin Jeanne de Merode.
Hoofdvolume met een onregelmatige plattegrond van twee tot drie bouwlagen en souterrain onder een complexe bedaking van voornamelijk schild- en zadeldaken (nokrichting loodrecht van het hoofdvolume parallel aan de straat, kunstleien) met gevarieerde dakkapellen onder afgewolfde leien dakjes, loden pirons, alsook hoge en fraai gemetselde schoorstenen. Zuidoost gerichte voorgevel met imposante zuidelijke hoektoren met rechthoekige grondplan van vier geledingen onder een overkragende ingesnoerde peerspits op modillons met aan elke zijde een getrapt dakvenster en dakkapel en eindigend op een speervormige smeedijzeren bekroning met windwijzer, destijds met initialen F. en H., heden met M. en J. naar de huidige eigenaar; zuidoostelijke torenzijde met aanleunende uitbouw van één bouwlaag onder afgewolfd dak. In plaats van een geplande kapel en bibliotheek kwam er aan de zuidwestzijde een grootschalig serrecomplex van ijzer en glas voor het kweken van planten en druiven: dit bestond uit een lage serre, palend aan het kasteel, met loodrecht hierop een hoge serre. In het grondplan van dit complex is de kapelplattegrond nog duidelijk merkbaar. De serres werden zwaar beschadigd tijdens de Tweede Wereldoorlog. Om het in 1948 aangekochte kasteel als herstellingsoord te kunnen inrichten werden door de toenmalige eigenaar voornamelijk in het interieur heel wat aanpassingswerken uitgevoerd onder meer het inrichten van toiletten in de vroegere vestibule, aanpassing van de kelderkeuken bijvoorbeeld nieuwe betegeling, plaatsing van nieuwe centrale verwarmingsinstallatie met radiatoren, verwijderen van oorspronkelijk behang, installatie van een lift, spijtige afbraak van de bouwvallige serres. In 1982 werd op de behouden onderbouw van de serres een nieuwe verbruikerszaal gebouwd van één bouwlaag onder plat dak naar ontwerp van L. Verdonck; zowel qua schaal als qua vormgeving stoort dit volume in het geheel.
Met sierankers verankerde bak- en zandsteenbouw op een geblokte en gebouchardeerde arduinen plint. Lijst- en trapgevels met gebruik van zandsteen voor onder meer de speklagen, dek-, boog- en kraagstenen, vensterkruisen, kordonvormende lekdrempels en lateien; van arduin voor onder meer de omlijstingen, veranda, terras- en trappartijen, ornamenten, waterspuwers. Lijstgevels met een zandstenen boogfries onder houten kroonlijst. Verschillende varianten van risalietvormende trapgevels met overhoekse pinakels en topstukken waarop kruisbloemen, leeuwen of vazen als ornament of een smeedijzeren bekroning, soms uitgewerkt met gestileerde paardenkoppen. Rechthoekige getraliede keldervensters in een segmentbogige uitsparing. Op de bel-etage overwegend in een rechthoekige omlijsting gevatte korfboogvensters met zwikken onder een enkelvoudig, twee- of driedelig bovenlicht; deze vensters zonder onderbrekingen laten een beter zicht toe op de omgeving. Op de bovenverdieping twee- of driedelige kruisvensters, bol- en kloosterkozijnen. Geblokte ontlastingsbogen en bewaard houtwerk. Zinken afvoergoten met decoratieve bekroning.
Asymmetrische voorgevel van zes traveeën met een risalietvormende trapgevel van drie bouwlagen, naast voornoemde kenmerken is deze extra uitgewerkt met imposante met kruisbloemen bekroonde arkels. Ter hoogte van de bel-etage een geaccentueerde inkompartij van vier tudorbogige travee -drie deurvensters van het risaliet en de hoofdinkom- in een geprofileerde arduinen omlijsting. De vensters zijn gevat in een pseudo-tudorboogarcade op halfzuiltjes, bekroond door het wapenschild van de du Fours; de hoofdinkom, een vleugeldeur, is gelijkvormig doch apart uitgewerkt met bijkomende sierelementen zoals een kruisbloem, met fabeldieren gebeeldhouwde zwikken en met een bekronende balustrade van spitsboognissen. Bewaard houtwerk met briefpanelen. Links naast de inkom een verplaatste arduinen gevelsteen met jaartal "1906". Deze inkompartij wordt voorafgegaan door een arduinen rechthoekig bordes met vooraan twee cirkelvormige hoekbordessen waartussen een centrale brede trap, voor de inkom zijdelings een smallere trap; afgezet met een spitsboogbalustrade.
Symmetrische achtergevel van zeven traveeën gemarkeerd door twee hoekrisalieten met tussenin een uitspringende arduinen veranda waarboven een balkon met een balustrade van tudorbogen en postamenten. Noemenswaardige trappartijen: twee zijdelingse bordestrappen naar de veranda, tevens met een balustrade van tudorbogen en imposante postamenten met kruisbloemen; haaks hierop twee steektrappen naar het souterrain voorzien van een smeedijzeren leuning met gestileerde hondenkoppen. Toren met in de zuidwestgevel een monumentaal spitsboogvenster van de traphal met gotisch maaswerk; bovenste torengeleding duidelijk afgelijnd door middel van een omlopende kordon en dito boogfries waarboven steigergaten. Opmerkelijk in het geheel is de verfijnde en gevarieerde uitwerking van zowel sierelementen als functionele onderdelen.
Grotendeels bewaarde indeling en aankleding uit de bouwperiode. Volledig onderkelderd. De welfsels tussen de verdiepingen zijn van gewapend beton; die tussen de hoogste verdieping en de zolder van hout. Op de bel-etage voornamelijk gebruik van inlandse eik voor aankleding en deuren; op de verdieping en in de kelder van pitch-pine. Overwegend nog originele vloeren, op de benedenverdieping van natuursteen (onder meer marmer) of parket; op de bovenverdieping cementtegels, parket- of plankenvloer. De hoofdtrap reikt tot aan de eerste verdieping; de kelder, de tweede verdieping alsook de torenkamer en torenzolder zijn bereikbaar via de diensttrap. Van het oorspronkelijk meubilair is niets meer aanwezig.
Souterrain. Oorspronkelijk met onder meer keukens, eetplaats voor het personeel, wijn- en voorraadkelders en ijskelder. Gang parallel aan de voorgevel waarop links en rechts de verschillende ruimten uitgeven. Keukens en gang met tegelvloer; andere ruimten met vloer van bakstenen op hun kant. Vermeldenswaardige kleine keuken aan de achterzijde met originele cementtegelvloer, koud gevoegde muurtegels en schouw met houten kroonlijst op natuurstenen consoles. Hiernaast de grote keuken, inmiddels sterk aangepast. Voorts drie wijnkelders met gemetselde nissen, een smalle kelderruimte met een schuif naar buiten toe (kolenkelder? koele berging?) en een ruimte met korfbooggewelf op een middenpijler.
Verhoogde begane grond (bel-etage). Onregelmatige plattegrond; eclectische interieurkunst met representatieve ruimten in een steeds aangepaste neostijl. Centraal een enfilade van drie leefvertrekken, van voor- naar achtergevel, het ontvangstsalon/grote woonkamer met vierkant grondplan, de 'Vlaamse zaal'/eetzaal en de veranda/tuinsalon. Links van deze as de inkomhal met onmiddellijk links, in de uitbouw, de vroegere vestibule, heden ingericht als sanitair; voorts links de grote traphal met in het verlengde de kleine traphal met diensttrap, de dienkeuken en een bureel, eertijds het 'fumoir'; via de kleine traphal toegang tot de nieuwbouw, ter hoogte van de voormalige serres. Rechts van de as, aan de noordoostzijde, het klein salon, aansluitend op het groot salon. Verschillende kunstenaars/ambachtslieden waren betrokken bij de aankleding en inrichting van de vertrekken onder meer glazenier E. Mertens (Brussel), "sculpteur-ornemaniste" L. Stynen (Antwerpen) en decoratieschilder O. Algoet (Leuven).
Inkomhal met links een loodrecht gelegen imposante traphal in neogotische stijl. Inkom met een beschilderd stucplafond uitgewerkt als imitatie van een houten kinderbalkconstructie. Traphal overwelfd met stergewelf van bak- en zandsteen. De traphal scheidt zich van de inkomhal en van de overloop op de eerste verdieping door middel van een korfboog op consoles met fabeldieren of bladwerk. Marmeren vloer van zwarte, witte en beige tegels met roosters voor verspreiding van warme lucht vanuit de kelder. Met schijnvoegen bepleisterde en beschilderde muren. Drie- tot vierdelige binnendeuren met briefpaneeldecoratie, gekleurd glas in lood en smeedijzeren hang- en sluitwerk met handgrepen en sleutelplaten in kunstig smeedwerk. Monumentale eikenhouten bordestrap naar de eerste verdieping; op het bordes toegang tot de vroegere naaikamer boven de vestibule (links) en tot de kleine traphal ernaast (rechts). Fraai gesculpteerde trapkast en leuning met trappaal waartegen een schrijvende figuur, vermoedelijk naar ontwerp van beeldhouwer N. Daems (Turnhout). Gebrandschilderd glasraam in de trapzaal met voorstelling van de valkenjacht van Maximiliaan van Oostenrijk en Maria Van Bourgondië, gesigneerd en gedateerd "E. Mertens, Brussel, 1908". Smeedijzeren luchter, die boven de trap is origineel.
Ontvangstsalon. Ruim vertrek uitgewerkt als een totaalconcept van (neo)gotische interieurkunst.
Hoge, fraai gesculpteerde lambrisering, volgens de du Fours afkomstig van Spanje; vermoedelijk een assemblage van gotische en neogotische elementen, de aansluiting van de panelen in de hoeken wijst alleszins op een aanpassing aan de afmetingen van de woonkamer: verdeeld in verticale registers, uitgewerkt met verschillende gotische siermotieven (tracering), waartussen telkens een halfzuiltje bekroond door een nis met beeldje van een monnik, ridder of vrouwenfiguur; van de vijfentwintig beeldjes zijn er circa elf verdwenen. Imitatie van een laatgotische schouw met witstenen schoorsteenmantel met gesculpteerde schouwbalk op sobere wangen; tegelwand met smeedijzeren haardplaat; op de boezem een schilderij met het "Laatste Avondmaal" (begin 18de eeuw?) in Caravaggistische stijl waaronder du Four's wapenspreuk op een banderol. Beschilderd stucplafond met imitatie van een samengestelde balklaag met moerbalken rustend op consoles met onder meer de wapenschilden van F. du Four en zijn vrouw G. Herry; originele smeedijzeren luchters, aanvankelijk gevoed met carbide, zie kraantjes. Naar de aangrenzende vertrekken vier vleugeldeuren met briefpanelen, gotische motieven en bovenlichten, gelijkaardig hang- en sluitwerk als in de inkomhal.
Salons. Wanden en plafonds afgewerkt en versierd met verguld en inmiddels witgeschilderd stucwerk onder meer lijsten, panelen en siermotieven. Klein salon, ten tijde van de du Fours de "chambre séparée" van mevrouw du Four, diagonaal gelegen tegenover het in de andere uithoek gelegen bureel of "fumoir" van mijnheer du Four. Witmarmeren neorococoschoorsteenmantel met rocaillemotief, boezem met lijstwerk, originele spiegel verwijderd; vleugeldeuren met gevarieerde paneeldecoratie, bovenlichten en aan het interieur aangepaste deurkrukken; eiken parketvloer met in de hoeken intarsia van bloemmotieven.
Groot salon in neoclassicistische stijl. In drie gedeeld vertrek door met guirlandes versierde en gecanneleerde zuilen met composiet kapiteel. Deuren, wanden en lambrisering voorzien van een paneeldecoratie met rozetten; de huidige wandbespanning is niet origineel. Stucplafond met omlopend fijn lijstwerk, een grote omlijste rozet en cassetten. Vleugeldeuren met bovenlichten en entablement. Typische siermotieven onder meer guirlandes, festoenen, linten, strikken en eierlijsten. Een bewaarde ontwerptekening van decoratieschilder O. Algoet voor het plafond van het groot salon geeft een idee van de oorspronkelijke polychrome interieurschildering, analoog met de stijl van het vertrek. Witmarmeren schoorsteenmantel met voormelde ornamenten. Eiken parketvloer gelegd in vierkanten.
Vlaamse Zaal, modo la salle à dîner. Centraal gelegen vertrek in neo-Vlaamserenaissance-stijl, aan alle zijden omgeven door andere vertrekken. Hoge lambrisering verdeeld in horizontale banden, op zich onderverdeeld in vierkanten en rechthoeken, rijkelijk uitgewerkt met symmetrisch geschikte (neo?)renaissancemotieven onder meer pilasters, blad- en rankmotieven, maskerkoppen, fabeldieren, medaillons met profielkoppen en vazen; ook hier duidt de aansluiting van de panelen in de hoeken op een eventuele recuperatie; verder onderzoek moet uitsluitsel geven over de datering. Rug aan rug met de haard van de woonkamer een monumentale neo-Vlaamse-renaissanceschouw met fraai gesculpteerde eikenhouten schouwbalk op natuurstenen wangen; houten boezem met schouwstuk "De Kruisdraging", mogelijk een 17de-eeuws schilderij; haardwand met vuurvaste tegels. Oorspronkelijk bekleed met goudleerbehang uit Cordoba; inmiddels vervangen door zwaar behangselpapier met vergulde en verheven sjablonen van blad-, bloem-, fruit- en vogelmotieven tegen een roestrode achtergrond. Beschilderd stucplafond met imitatie van een houten cassetteplafond, uitgewerkt met geometrische vormen, tussen pseudo-moerbalken op dubbele consoles. Eiken parketvloer gelegd in vierkanten. Vleugeldeuren met renaissancemotieven, bovenlichten en entablement; de drie beglaasde naar de veranda toe zorgen voor onrechtstreeks daglicht.
Veranda. Drie brede vensters met bezijden beglaasde deuren bieden een weids uitzicht op het park. Marmeren mozaïekvloer met omlopende kleurrijke band van gestileerde bloemmotieven; beschilderd stucplafond met imitatie van moerbalken. Eenvoudige lambrisering met verticale panelen en bekronende lijsten; sobere grijsmarmeren schoorsteenmantel met boezem in neorenaissancestijl, versierd met een ingelijste spiegel en dito schilderij.
Bureel, bibliotheek, modo fumoir. Originele zwartmarmeren schouw met houten boezem in neo-renaissancestijl; oorspronkelijk waren de muurpartijen aan weerszijden van de schouw ingenomen door boekenrekken; nieuwe lambrisering. De ruimte naast het bureel, eertijds de dienkeuken, bevat enkel nog de bewaarde kast van de keukenlift. In de kleine traphal de diensttrap, een houten bordestrap met fijne spijlen; originele smeedijzeren luchter in art-nouveaustijl, afkomstig van de inkomhal.
Tweede en derde bouwlaag. Per verdieping oorspronkelijk negen slaapkamers met elk een toiletkamer en één badkamer; op de derde bouwlaag sliepen de (klein)kinderen du Four en het personeel.
Tweede bouwlaag: overloop met zicht op het neogotisch stergewelf; door middel van een korfboog gescheiden van een loodrecht aansluitende brede gang parallel aan de voorgevel waarop de slaapvertrekken uitkomen. Symmetrisch opgevatte gang met met schijnvoegen bepleisterde en beschilderde muren; kleurrijke cementtegelvloer. Grootste kamers met een vleugeldeur van pitch-pine; kamers aan de voorzijde met een parketvloer, de overige met een plankenvloer; meestal met een eenvoudig beschilderd stucplafond en marmeren schouwen. Nieuw ingebrachte badkamers waarvan één nog met bewaarde kast van de keukenlift. De kamer achteraan met balkon geeft toegang tot een achter een deur geplaatste stalen brandkast (1 x 3 meter). Van op de overloop een spitsbogige doorgang naar de diensttrap en naar de achterliggende vertrekken. Om bepaalde gedeelten af te sluiten werden inmiddels in sommige van deze doorgangen nieuwe of van elders afkomstige deuren ingebracht. Diensttrap naar de derde bouwlaag, de grote zolder, de torenkamer en de torenzolder.
Derde bouwlaag met een gelijkaardige opbouw, doch soberder in uitvoering bijvoorbeeld minder hoog, naast gewone kamers ook mansardekamers, slechts enkeldeuren, cementtegelvloer, plankenvloeren.
Zolder. Grote zolder. Twee haaks op elkaar gestelde zolderruimten met samengestelde grenen spanten, bebording met kepers en gordingen; breed rookkanaal; de verlichting en verluchting gebeurt door middel van de dakkapellen en twee gemetselde schachten. Op een apart zolderkamertje bevond zich eertijds een waterbak, die met een handpomp vanuit de kelder werd gevuld en de kamers op de bovenverdieping van water voorzag. Vanuit de torenkamer leidt een trap naar de torenzolder met eikenhouten torenzetel, kepers en een bebording.
Park (26 hectare) met een aanleg die nog grotendeels overeenstemt met het oorspronkelijk ontwerp in de voor J. Buyssens typerende landschapsstijl, met name een gemengde stijl tussen de formele opvattingen van de Franse tuin en de ongeremde vrijheid van de Engelse "wild garden". De kenmerken van laatstgenoemde waarbij de speelse afwisseling van het natuurlijke landschap primeert, weet Buyssens te Retie met mate te combineren met schilderachtige elementen: klassieke regelmatige elementen in de directe nabijheid van de woning en pittoreske scènes in verschillende hoeken van het park.
Driehoekig park, begrensd of doorsneden door dreven met nagenoeg zelfde tracé als eind 18de eeuw, zie de Ferrariskaart (circa 1775). De Grote Dreef, de voornaamste toegangsweg, vertrekt van de Kasteelstraat en loopt langs de Klein Hoef verder tot aan de Kilometerdreef; de Kleine Dreef, haaks aangelegd op de voornoemde, leidt naar het kasteel. Het oostelijk uiteinde van deze dreef werd pas aangelegd circa 1914 na aankoop en ruiling van gronden. De Grote en Kleine dreef zijn omzoomd met voornamelijk inlandse zomereik; de sintelwegen van beide dreven werden in 1969 verhard met asfalt. De lange Kilometerdreef met voornamelijk paardenkastanjes vormt de noordelijke begrenzing van het domein. Binnen deze haaks op elkaar gestelde dreven maken slingerpaden cirkel- en ovaalvormen en brengen de wandelaar van sfeer naar sfeer. De twee centraal gelegen vijvers, in 1905 gegraven en samen 2,4 hectare groot, vormen twee ellipsen door een vernauwing met elkaar verbonden; over deze versmalling loopt een brug van knoestige boomstammen van cementrustiek. Elke vijver heeft een eiland; de oevers zijn met dakpannen verstevigd; ze werden bevoorraad door de Kleine Nete die er doorheen liep, maar in 1990 omheen de voorste vijver werd gelegd. Het zand van de vijvers werd onder meer gebruikt voor de plaats waar het kasteel zou komen en voor de zandheuvel in het westen van het park. Prachtige doorzichten onder meer van het kasteel naar het grote eiland en de achterliggende heuvelglooiing of omgekeerd. Dominantie van zowel inheemse (onder meer de inlandse zomereik, de beuk en de linde) als uitheemse boom- en plantsoorten (onder meer de Amerikaanse eik, de tamme en paardenkastanje); boommassieven of -soorten die als curiosa of statussymbool fungeerden bijvoorbeeld de zwarte walnotenboom, de amberboom, de Chinese tulpenboom. In de tweede helft van de 20ste eeuw regelmatig uitdunningen van en wijzigingen in het bomenbestand. De tot het domein behorende gebouwen waren eertijds herkenbaar door geschilderd houtwerk in de kleuren van Du Four met name groen (sinopel) en wit (zilver).
De woning van de privé-chauffeur van baron F. du Four met aanpalende paardenstallen en een complex van drie garages, gelegen ten zuidoosten van het tennispaviljoen, nabij de Steenweg naar Kasterlee. In 1957 werd het oorspronkelijk bouwvallig geworden complex onherkenbaar verbouwd tot een jeugdhome; heden in gebruik als café en clubhuis.
De boswachterswoning, gebouwd circa 1927 naar ontwerp van J. Crols (Turnhout), gelegen aan het oostelijk uiteinde van de Kleine Dreef; in 1967 moest dit huis wijken voor de westelijke ringlaan van Retie.
Twee verbonden waterpartijen gelegen tegen de Kilometerdreef de zogenaamde "Grote Pan" en de "Kleine Pan". Eerstgenoemde was een moeras dat diende als opvangbekken voor het overtollige water van de omliggende percelen, door Buyssens op een originele en harmonische wijze in het park opgenomen; laatstgenoemde was een klein vijvertje, oorspronkelijk de overloop van de Grote Pan, maar uitgewerkt als bijkomend pittoresk hoekje. Beide inmiddels gedempt.
Aan het einde van de Kilometerdreef, in de oostelijke uithoek van het domein, leidde eertijds een ellipsvormig pad naar Metabuse, in de volksmond de Witte Man, een levensgroot standbeeld van kwarts, vateriet en calciet. Bij het begin van het wandelpad langs de voorste vijver stond naar verluidt een marmeren borstbeeld van Septimus Severus.
Hoofdingang aan de Grote Dreef met monumentale poort, gebouwd circa 1912 naar ontwerp van P. Langerock. Smeedijzeren vierdeurshek met twee gietijzeren lantaarns tussen imposante kolommen van baksteen en arduin op een octogonale sokkel. Dekplaten uitgewerkt met banderollen waarop wapenspreuken onder meer "Melius esse quam videri" (het is beter te zijn dan te schijnen); bovenop de dekplaten rechtop zittende leeuwen met de wapenschilden van F. du Four en zijn vrouw G. Herry; bij de linker leeuw draagt de steen een inscriptie met initialen "F.V". IJzerwerk gemaakt door firma J. Janssens (Turnhout): deels getorste spijlen; in de centrale poort de letters F en H verwijzend naar voormelde namen. Voor een nieuw aan te leggen fietspad in 1994 werd de volledige constructie afgebroken en enkele meters naar achter verplaatst.
Carbidhuisje, opgetrokken links vóór het kasteel, bij de grote vijver. Hier werd carbide gestookt, een gas dat via fijne metalen buisjes naar het kasteel en de stoeterij werd geleid voor de verlichting, zie de in het kasteel bewaarde luchters met kraantjes om de gastoevoer te regelen; pas in de jaren 1920 werd deze gasverlichting vervangen door elektriciteit. Deze nutsvoorziening werd ondergebracht in een cottage-getint gebouwtje onder overkragend zadeldak (mechanische pannen) met een zijdelingse aanbouw onder lessenaarsdak. Baksteenbouw met gecementeerde plint en dito muurbanden; voorste puntgeveltje met vakwerk. Inmiddels aangepast en ingericht als een apart verblijfje onder meer nieuwe muuropeningen, de oorspronkelijk open aanbouw werd gedicht voor de inrichting van een keuken en badkamer, voorts een trap, slaapkamer, en zo meer.
Tennispaviljoen, gelegen in het zuidwesten van het park, in het verlengde van de Kleine Dreef; gebouwd circa 1908, in neostijl met elementen ontleend aan de renaissance en ook Moorse bouwstijl; typisch voorbeeld van de gewilde pittoreske accenten in het park. Oorspronkelijk opgetrokken als kleed- en verpozingsplaats tussen een tennis- en croquetterrein en als speelruimte; het geheel was op een natuurlijke wijze afgebakend door omringende gevarieerde aanplantingen. Rechthoekig ondiep gebouwtje van drie traveeën en één bouwlaag met rondboogarcade onder een afgeknotte bedaking (kunstleien). Met schijnvoegen gecementeerde en beschilderde gevels met omlopend kordon en dito houten kroonlijst op modillons. Omlopend bordes van vernieuwde tegels met arduinen boord. Aan elke zijde drie rondboogvormige muuropeningen met bewaard houtwerk, elk gevat in een dito spaarveld; rondboogarcade met sluitstenen op slanke Korinthische zuiltjes van arduin met marmeren sokkel. Interieur met bewaarde cementtegelvloer en schoorsteenmantel van geglazuurde bakstenen met floraal motief. Gerestaureerd in 1993.
Bewaard, doch overgroeid tennisterrein: rode bakstenen op hun lange kant met een donkerdere baksteensoort voor de markering van de lijnen; het croquetterrein werd later door de kinderen du Four omgevormd tot een tennisterrein van gemalen rode baksteen en is heden niet meer herkenbaar.
Op het grote eiland van de achterste vijver, de schuilhut met een aanlegplaats voor roeiboten: manshoog bouwwerkje met rotssteenimitatie namelijk baksteengruis, besmeerd met een mengeling van as en mortel; aan de voorzijde opengewerkt door twee boogvormige muuropeningen, kijkgaten in de zijmuren. Sterk vervallen trap naar een steiger die zich heden onder het water bevindt.
De salle vertee, een rechthoekig perceel in de uiterste noordwestelijke hoek van het park met een loofbos van voornamelijk groene beuk en eik; de benaming verwijst naar het "gewelf" van groen, gevormd door de hoge boomkruinen. Langs een wandelpad stond hier de Strooien hut, heden gereconstrueerd: een open cirkelvormige constructie van houten palen onder een schildvormig dakje (mechanische pannen en stro).
Bron: DE SADELEER S. & PLOMTEUX G. 2004: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Arendonk, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16n6, Brussel - Turnhout.
Auteurs: De Sadeleer, Sibylle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Kasteelstraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteel van Rethy [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/75805 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.