Gemeente van 506 hectare en 2.857 inwoners (1973) begrensd door Bazel (ten noorden), Rupelmonde (ten oosten), de Schelde (ten zuiden) en Temse (ten westen).
Scheldedorp ontstaan dankzij de ontginning van de Rupeliaanse klei en pas in 1881 onafhankelijk geworden van Bazel. Archeologische vondsten duiden op een Romeinse kampplaats ter plekke, vermoedelijk ter bewaking van de heirbaan Rijsel-Antwerpen. Bronnen uit de 16de en de 17de eeuw maken reeds melding van klei-exploitatie, die sinds de 18de eeuw een belangrijke uitbreiding kende: in 1740 waren er dertien steengelagen, in 1794 reeds drieënvijftig, in 1881 een honderdtal. De gepaard gaande bevolkingsaangroei was aanleiding om in 1792 een eigen kapel en priester aan te vragen. Door heftig verzet van de moederparochie Bazel en door het uitbreken van de Franse revolutie, werd hieraan pas in 1825 gehoor gegeven.
Straatdorp met belangrijkste woonconcentratie - voornamelijk Arbeiderswoningen - aan de rand van de kleiputten der voormalige steenbakkerijen. Niettegenstaande het groot aantal bedrijven in 1881, met 1.000 à 1.200 werknemers en een jaarlijkse produktie van circa 90 miljoen stenen, is heden slechts één steenbakkerij nog in bedrijf. Tweede belangrijkste bedrijfstak was de zoutbereiding uit het met tjalken vanuit Vlissingen aangevoerd zout water. Rond de eeuwwisseling waren drie zoutziederijen in werking. Ook de scheepstimmerwerf, de vier brouwerijen en de vrij talrijke huisnijverheden, met name de wissenblekerij, mandenmakerij, kantwerk, touwslagerij en klompenmakerij zijn heden alle buiten bedrijf, wat een schrijnend beeld geeft van de onhoudbare concurrentiepositie ten opzicht van de grotere, gemechaniseerde industrieën.
- DE KEERSMAEKER G., Ten tijde dat "De Steengelaegen" nog droomden van een eigen kapel, Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas 46/1, 1934.
- FELIX E., Steendorp, o mijn duurbre grond..., Steendorp, 1976.