Internationaal Zeemanshuis. Hoogbouwcomplex in naoorlogs modernisme, opgetrokken door de stad Antwerpen als hotel en tehuis voor zeelieden, naar een ontwerp van de architecten Paul Smekens en Hendrik Wittocx uit 1950.
Dit voor een wereldhaven geëigende prestigeproject kaderde in de internationale zorg voor Seamen’s wellfare, die in de naoorlogse periode hoog op de agenda stond. Het doel was materiële en morele steun te verlenen aan zeelieden in transit of in noodsituaties, door het verschaffen van degelijk onderdak, goede verzorging en behoorlijke ontspanning. Op lokaal politiek niveau werd de bouw van het Internationaal Zeemanshuis ingeschakeld in een grootschalige vernieuwing van de stedelijke openbare infrastructuur, na het einde van de Tweede Wereldoorlog. Deze operatie werd in 1949 als een driejarenplan geïnitieerd door de nieuw verkozen burgemeester Lode Craeybeckx (1897-1976), en voorzag verder in de bouw van een Administratief Centrum en een Handelscentrum. Het Administratief Centrum in de binnenstad, ontworpen door de architecten Renaat Braem, Maxime Wijnants en Jul De Roover, werd partieel gerealiseerd in 1957-1967. Het project van het Handelscentrum aan de Jan Van Rijswijcklaan, ontworpen door het architectenbureau Vincent Cols en Jules De Roeck, kwam nooit van de grond.
Het Internationaal Zeemanshuis moest het vroegere Koninklijk Belgische Zeemanshuis vervangen, dat beschadigd uit de Tweede Wereldoorlog was gekomen en niet langer voldeed aan de eigentijdse huisvestingsnoden. Het initiatief tot de oprichting van het eerste Antwerpse Zeemanshuis werd in 1887 genomen door een internationaal gezelschap van reders, handelaars en diplomaten. Dit neutraal, allesomvattend, caritatief en paternalistisch project stelde zich ook toen al tot doel, zeelieden tijdens hun verblijf aan wal, goedkoop onderdak en verzorging te bieden, maatschappelijke assistentie te verlenen, bij de aanmonstering te bemiddelen, de goede zeden te bevorderen en drankmisbruik te bestrijden. Een aanzienlijk legaat van Felix Gabriël Grisar, bracht het initiatief in 1888 onder de hoede van de Stad Antwerpen, die in 1890-1891 aan de Ankerrui 20 het imposante Zeemanshuis in eclectische stijl liet optrekken, naar een ontwerp van architect Joseph Hertogs. Vanaf 1947 werd de bouw van een nieuw Zeemanshuis bepleit door schepen van Sociale Zaken Frans Detiège, die hiervoor steun vond bij minister van Verkeerswezen Achille Van Acker. Een bijzondere overeenkomst tussen de Belgische Staat en de stad Antwerpen, afgesloten eind 1949 en door de Antwerpse gemeenteraad bekrachtigd in 1950, lag vervolgens aan de basis van de realisatie van het nieuwe Internationaal Zeemanshuis. Het aandeel van de Belgische overheid betrof de kostprijs van de bouw, daar waar de stad Antwerpen instond voor de inrichting, het onderhoud van het gebouw en het werkingsbudget.
Als locatie voor het Internationaal Zeemanshuis werd gekozen voor de braakliggende terreinen van de vroegere Falconkazerne, op de hoek van de Falconrui en de Generaal Belliardstraat. Deze keuze werd mede ingegeven door de centrale ligging in het noordelijke gedeelte van de binnenstad, nabij het traditionele Schipperskwartier en het oude havengebied. Hier bevond zich eertijds het klooster van de Falcontinnen, in de veertiende eeuw gesticht door Falco de Lampage, de muntmeester van hertog Jan III van Brabant. Het kende een sterke groei in de loop van de vijftiende eeuw, en nam in het begin van de zestiende eeuw zowat het gehele bouwblok in tussen de Oudeleeuwenrui, de Generaal Belliardstraat, de Falconrui en het Falconplein. In 1784 afgeschaft door Jozef II, werd het klooster in 1792 omgevormd tot militair hospitaal. De gebouwen, waaraan vandaag enkel de toegangspoort herinnert, brandden een jaar later af. Geconfisqueerd tijdens de Franse periode werden de restanten in 1810 doorverkocht aan de stad Antwerpen. Kort daarop gaf Napoleon het bevel de site om te vormen tot de Falconkazerne, die uiteindelijk in 1941 werd gesloopt. Met de inplanting van het Internationaal Zeemanshuis wilde het stadsbestuur, aan het begin van het eerste naoorlogse decennium, de aanzet geven tot een grondige sanering van de gehele wijk, volgens de nieuwste stedenbouwkundige inzichten. Tot een verdere uitvoering van dit ambitieuze opzet kwam het echter nooit.
De opdracht voor het Internationaal Zeemanshuis werd in augustus 1950 toegewezen aan architect Paul Smekens, die voor dit project een samenwerking aanging met zijn confrater en generatiegenoot Hendrik Wittocx. Zij werden door stadsarchitect André Fivez in overleg met het stadsbestuur en Léon Stynen, toenmalig directeur van het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw in Antwerpen, gekozen uit een lijst van vooraanstaande architecten. Smekens geldt samen met Stynen, Jos Smolderen en Eduard Van Steenbergen als één van de protagonisten in het Antwerpse architectuurmilieu tijdens het interbellum. Hij was professor aan het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw, en toenmalig voorzitter van de Koninklijke Maatschappij der Bouwmeesters van Antwerpen. Met het Internationaal Zeemanshuis, zijn belangrijkste naoorlogse realisatie, sloot Smekens een vruchtbare loopbaan af. In september 1950 dienden de architecten vier verschillende voorontwerpen in, met variaties naar vorm, inplanting, oriëntatie, indeling en uitzicht, waaruit het Technisch Comité vervolgens zijn keuze voor het definitieve ontwerp maakte. Al in april 1951 startte het in Luik gevestigde en internationaal gerenommeerde bedrijf Pieux Franki met het heien van de paalfundering, zodat op 17 mei 1952 de eerste steen kon worden gelegd. Het bouwbedrijf Bouwwerken Eysermans uit Mol stond in voor de bouw, die twee jaar later, in augustus 1954, werd voltooid. De officiële ingebruikname van het Internationaal Zeemanshuis volgde op 1 oktober 1954.
De architectuur van het Internationaal Zeemanshuis is representatief voor het gematigde modernisme dat Smekens voorstond, een pragmatisch functionalistische visie op bouwen, wonen en stedelijkheid, die ruimte liet voor lokale eigenheid. Opmerkelijk is de diagonale inplanting van het complex achteraan het perceel, hoofdzakelijk ingegeven door een optimale oriëntatie van de hoofdgevel op het zuidoosten. Deze oplossing liet bovendien een ruim plantsoen vóór het gebouw toe, met een open begrenzing aan beide straatzijden. Wellicht werd zo ook al een voorschot genomen op de verdere ontruiming van het bouwblok in noordwestelijke richting, wat in de toekomst de vrijstaande positie van het gebouw vanuit stedenbouwkundig perspectief zou versterken. Een rij populieren moest in afwachting de omringende percelen afschermen. De structuur en de uiterlijke vorm weerspiegelen op heldere en logische wijze de indeling van het complex in zijn onderscheiden functies, zonder een streven naar monumentaliteit of representativiteit. Het hoofdvolume van negen bouwlagen met een plattegrond in T-vorm, bestaat uit een slanke en langgerekte, hoog oprijzende balk, waartegen achteraan in het midden een korte annex aanleunt. Het balkvolume dat zich deels op pilotis boven het maaiveld verheft, behelst de primaire functie van het gebouw met name de hotelkamers, daar waar de annex op compacte wijze de verticale circulatie, het gemeenschappelijke sanitair en de dienstruimten groepeert. De collectieve publieke delen van het complex vormen een cluster van lage volumes, geïntegreerd in en ontspringend aan het hoofdvolume op het niveau van de eerste twee bouwlagen. De lobby, de bar- gelagzaal, de eetzaal en het theater-bioscoop waarvan sprake, ontlenen aan deze opstelling niet alleen een hoge mate van zichtbaarheid. Hun organische vormgeving biedt ook een tegenwicht voor de elementaire orthogonaliteit van het hoofdvolume, dat zich hierdoor in het terrein lijkt te verankeren.
Als structuur werd een constructief skelet in gewapend beton toegepast, rustend op een paalfundering. De onderscheiden volumes manifesteren zich even nadrukkelijk door hun materiaalgebruik, hun ritme en gelaagdheid, de regelmaat of asymmetrie van hun compositie. Het hoofdgebouw toont daarbij een klassieke drieledige opbouw, die het volume op een evenwichtige manier horizontaal opdeelt: de half opengewerkte sokkel met pilotis en doorlopende beglazing, de bovenbouw met regelmatige registers van omlijste rechthoekige vensters, en een nauwelijks geaccentueerde topgeleding met het effect van bandramen bekroond door een breed overstekende daklijst. De gevels zijn bekleed met een parement van geelbruine baksteen, daar waar de pilotis en de daklijst in zichtbeton zijn uitgevoerd. Voor de secundaire volumes geldt een verticale geleding, met een meer uitgesproken contrast tussen open en gesloten delen, en een bekleding van blauwe hardsteenplaten. Meest opmerkelijk is de rotondevorm van de bar-gelagzaal die ten opzichte van de lobby vooruitspringt, en het haaks aansluitende volume van het theater-bioscoop dat tot tegen de rooilijn van de Generaal Belliardstraat rijkt. De blinde, afgeronde kopgevel aan deze zijde is versierd met een monumentaal reliëf door beeldhouwer Leopold Van Esbroeck, dat het belang van de Zeevaart voor de stad Antwerpen symboliseert. Een tweede reliëf van Van Esboeck, de Antwerpse Gastvrijheid voorstellend, is geïntegreerd in het inkomportaal. In het algemeen valt overigens de verzorgde detaillering op, waarmee deze architectuur is afgewerkt.
De twee niveaus hoge lobby met een vooruitgeschoven inkomportaal en een monumentale trappenpartij vormt het centrum van de collectieve publieke delen van het Internationaal Zeemanshuis. De heldere open ontvangst- en circulatieruimte, waarbij de traphal met liften aansluit, staat aan de westzijde in verbinding met de eetzaal. Dit met glaswanden omgeven paviljoen, dat tussen de pilotis van het hoofdgebouw is ingepast, beschikt over een duplexniveau en een overdekt terras. Het restaurant vormt verder een functioneel geheel met grootkeuken en de wasserij aan de achterzijde van het hoofdgebouw. Aan de oostzijde van de lobby bevinden zich het theater-bioscoop, en de rotonde van de bar-gelagzaal. Daarnaast beschikte het complex als voorzieningen voor de gasten onder meer over een recreatiezaal, een lees- en schrijfzaal, een sportzaal, en een ondergrondse kegelbaan. De directiekantoren, een vergaderzaal en een dokterskabinet namen volgens de bouwplannen het overige deel van de benedenverdieping in. De typeplattegrond van de zes hotelverdiepingen omvatte oorspronkelijk twintig hotelkamers, onderling verbonden door een doorlopende gang met noodtrappen aan de uiteinden , met aansluitend de hal, de liften, de hoofdtrap, het gemeenschappelijk sanitair en dienstruimten. Deze bestonden uit twee badkamers, vier douchekamers, toiletten, een office, een linnenkamer en twee kamers voor toezichters of kamerpersoneel. Het complex bood daarnaast ruimte aan grote noodkamers voor crisisopvang in het geval van schipbreuk. In overeenstemming met het gematigde modernisme van de architectuur, bestond de uniforme inrichting destijds uit sober maar degelijk meubilair, sterk, goedkoop, mooi, comfortabel en mobiel, maar weinig opvallend en van een weliswaar eigentijdse maar behoudende vormgeving. De oorspronkelijke inrichting werd na zowat dertig jaar gebruik stelselmatig vervangen tijdens opeenvolgende renovaties en opfrisbeurten. Tussen 1988 en 1990 ondergingen in totaal 100 hotelkamers een volledige renovatie, met de inbreng van individueel sanitair. Tussen 1992 en 1998 volgden ingrepen voor de brandveiligheid, toegankelijkheid voor mindervaliden, de inrichting van tweepersoonskamers en vergaderzalen, de vernieuwing van de keuken en het restaurant en de vervanging van het oorspronkelijk stalen buitenschrijnwerk.
In 2004 lanceerde de stad Antwerpen een globaal herwaarderingsproject voor het Schipperskwartier, om nieuwe investeringen en perspectieven mogelijk te maken in de wijk, waarin al jaren strijd werd gevoerd voor het terugdringen van prostitutie en maffiose handelspraktijken. Binnen deze context werd de zone Falconplein-Zeemanshuis aangeduid als een cruciaal en tegelijkertijd erg ambitieus hefboomproject, dat via een publiek-private samenwerking moest worden gerealiseerd. Daarbij drukte het stadsbestuur de wens uit het bestaande Zeemanshuis in het ontwerp te behouden of te integreren, tenzij kon worden aangetoond dat sloop en nieuwbouw een duidelijke financiële, stedenbouwkundige en architecturale meerwaarde opleverde. In een volgende fase werden in het kader van het programma van de Open Oproep van de Vlaamse Bouwmeester vijf ontwerpbureaus geselecteerd die hun visie op het project konden uitwerken. Unaniem werd vervolgens het concept van het Duits-Nederlandse ontwerpbureau Rapp+Rapp geselecteerd, dat als enige resoluut voor afbraak van het Internationaal Zeemanshuis koos, om het bouwblok te ‘herstellen’ en de nodige stedenbouwkundige verdichting te bewerkstelligen. Sindsdien wordt het gebouw van het Internationaal Zeemanshuis in zijn voortbestaan bedreigd, ondanks veelvuldige acties van nationale en internationale erfgoedorganisaties, actiegroepen en buurtcomités.
Het Internationaal Zeemanshuis behoort niettemin tot de belangrijkste openbare infrastructuurwerken in Antwerpen, uit de periode van wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. Het is een belangrijke getuige van het historisch belang van de internationale zeevaart voor Antwerpen en speelde in de halve eeuw van zijn bestaan een beduidende maatschappelijke rol. De architectuur is representatief voor het doorgedreven, compromisloze functionalisme, waarmee grootschalige utiliteitsprogramma’s in de politieke context van de welvaartsstaat werden aangepakt. De inplanting beantwoordt dan weer aan de eigentijdse stedenbouwkundige principes inzake omgang met de historische stad, die naargelang plaats en omstandigheden zowel aanleiding gaven tot historiserende reconstructie of radicale sanering. Door het geïsoleerde en onvoltooide karakter van deze stadsvernieuwingsoperatie, wordt het Internationaal Zeemanshuis, met zijn oneigenlijk vrijstaande inplanting, in de wijk onterecht als een Fremdkörper ervaren. Hetzelfde geldt in wezen voor het andere grote openbare infrastructuurproject uit deze periode, het Administratief Centrum, waarvoor dan wel een volledig bouwblok werd vrijgemaakt, maar dat als gebouwencomplex nooit voltooid raakte. Het lot van wel meer naoorlogse urbanistisch ingrepen, en een belangrijke oorzaak voor hun negatieve perceptie en appreciatie vandaag.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Falconrui
Is gerelateerd aan
Falconplein
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Internationaal Zeemanshuis [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/213786 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Stad Antwerpen
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.